Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:178

Zaaknummer

19-788/DH/DH/D

Inhoudsindicatie

Ambtshalve voortzetting van een ingetrokken klacht. De klacht, die gaat over schending van de geheimhoudingsplicht, is gegrond. Aan verweerster wordt geen maatregel opgelegd, omdat zij aan klaagster haar excuses heeft aangeboden en omdat verweerster ten tijde van de gewraakte gedragingen te maken had met zeer ingrijpende persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 november 2020 in de zaak 19-788/DH/DH/D naar aanleiding van de klacht van:

 

de deken van de orde van advocaten

in het arrondissement Den Haag

de deken

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Het verloop van de procedure blijkt uit de beslissing van 18 november 2019 van de Raad van Discipline (hierna: de Raad) in de zaak met nummer 19-400/DH/DH. In deze beslissing heeft de raad, zakelijk weergegeven, geoordeeld dat er redenen van algemeen belang zijn die voortzetting van de klachtbehandeling noodzakelijk maken. De raad heeft de deken aangemerkt als klager voor het vervolg van de zaak.

1.2    De zaak is behandeld op de videozitting van de raad van 14 september 2020, in aanwezigheid van klaagster en de deken.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een arbeidsgeschil. Het geschil is beslecht door middel van een tussen klaagster en de werkgever gesloten vaststellingsovereenkomst.

2.2    Een medewerker van de werkgever heeft het geheimhoudingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst geschonden. Klaagster heeft, bijgestaan door verweerster, met succes gevraagd om rectificatie. In januari 2018 hebben klaagster, verweerster en de advocaat van de werkgever, mr. G, uitvoerig gemaild over de rectificatie.   

2.3    Op 1 februari 2018 heeft klaagster het volgende aan verweerster geschreven:

“Is goed zo.

Ik kan toch niets meer doen (…)”

2.4    Klaagster wenste ook vergoeding van geleden schade en heeft zich in dat verband gewend tot een andere advocaat, mr. B. Mr. B heeft een procedure ingesteld tegen de werkgever.

2.5    De werkgever is in de geschillen met klaagster telkens bijgestaan door dezelfde advocaat, mr. G.

2.6    In een e-mail van 17 april 2018 heeft mr. G aan verweerster geschreven dat de werkgever door klaagster is gedagvaard. Mr. G heeft in de e-mail de e-mailwisseling weergegeven tussen haar en verweerster, naar aanleiding van de hiervoor in 2.2 bedoelde rectificatie. Mr. G eindigt de e-mail als volgt:

“(…) Ik heb deze mail met citaten opgesteld om te voorkomen dat alle confraternele correspondentie in het geding moet worden gebracht, maar mocht dat wel nodig zijn dan gaf u mij daarvoor reeds toestemming. Voordat ik daartoe eventueel overga zal ik u vooraf laten weten om welke mails het gaat.

Kunt u mij bevestigen dat ik hierboven – op hoofdlijnen – onze discussie omtrent artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst, de rectificatie en het feit dat partijen overeenstemming hadden over de afhandeling van de vermeende overtreding van artikel 8, juist heb weergegeven?”

2.7    Op 18 april 2018 heeft verweerster aan mr. G geschreven dat zij de inhoud van de e-mail kan bevestigen.

2.8    Bij e-mail van 3 september 2018 om 14.38 uur heeft mr. G het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) Zojuist sprak ik u in bovengenoemde zaak en liet ik u weten in de lopende procedure in bovengenoemde zaak aanvullende producties te hebben ontvangen bestaand uit mailwisselingen tussen u en [klaagster] van 29 en 30  januari en 14 februari 2018.

U heeft me laten weten dat er 1 februari 2018 nog contact is geweest tussen u en [klaagster] en dat [klaagster] u helder heeft laten weten uw advies te zullen volgen en de strijd tegen [werkgever] te zullen staken en de kwestie volledig – dat wil zeggen voor wat betreft de rectificatie en de schadevergoeding – te laten rusten. [Klaagster] heeft u laten weten tevreden te zijn met de rectificatie en geen schadevergoeding meer te willen vorderen. Het was goed zo wat haar betreft.

Daarnaast heeft u me laten weten dat [mr. B] op het moment dat u mij liet weten dat de kwestie die partijen verdeeld hield volledig was afgewikkeld, 2 februari 2018, nog niet had laten weten de opdracht van [klaagster] te hebben om de zaak over te nemen.

Tot heeft u me laten weten dat ondanks de aangeboden betalingsregeling de declaratie niet is betaald en u een incassobureau heeft moeten inschakelen.

Kunt u mij de mail van 1 februari 2018 van [klaagster] aan u toesturen? In verband met het feit dat de zitting morgenochtend al is verneem ik graag zo spoedig mogelijk van u. (…)”

2.9    Op 3 september 2018 om 16.23 uur heeft verweerster het volgende aan mr. G geschreven:

“(…) In antwoord op uw e-mail van vanochtend, kan ik u berichten met de inhoud ervan akkoord te zijn. Tevens is bijgaand ingesloten de e-mail van cliënte d.d. 1 februari 2018. (…)”

2.10    Op 3 september 2018 heeft mr. G de hiervoor in 2.7 weergegeven e-mail aan de rechtbank overgelegd.

2.11    In het geschil tussen klaagster en de werkgever met betrekking tot het verkrijgen van een schadevergoeding heeft op 4 september 2018 een zitting plaatsgevonden.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij:

a)    haar plicht tot geheimhouding heeft geschonden.

b)    informatie heeft verstrekt aan de wederpartij en daarmee de belangen van klaagster geschaad.

3.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft verweer gevoerd dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.

 

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster heeft tijdens het onderzoek door de deken inhoudelijk verweer gevoerd tegen de klacht met de strekking dat haar handelen niet onbetamelijk was. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat het standpunt van de deken van 24 mei 2019 haar heeft doen inzien dat haar handelwijze wel ongeoorloofd was en dat zij niet zo had moeten handelen.

5.2    Ook de raad is van oordeel dat het handelen van verweerster onbetamelijk was. Dat verweerster de haar in klachtonderdelen a en b verweten gedragingen heeft erkend brengt mee dat deze klachtonderdelen gegrond zijn.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft haar plicht tot geheimhouding, een kernwaarde, geschonden en dat is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad ziet echter grond om aan verweerster geen maatregel op de te leggen en licht dit als volgt toe.

6.2    Verweerster heeft op de zitting verklaard dat zij naar aanleiding van het standpunt van de deken contact heeft opgenomen met de oorspronkelijke klaagster in dit dossier. Zij heeft haar excuses aangeboden en uitleg gegeven. Verweerster heeft met de oorspronkelijke klaagster een regeling getroffen. De oorspronkelijke klaagster heeft de excuses ook aanvaard en de klacht ingetrokken.

6.3    Verweerster heeft verder uitgelegd dat zij in de periode dat de gewraakte gedragingen aan de orde waren te maken had met zeer ingrijpende persoonlijk omstandigheden. Ze heeft destijds geprobeerd om haar zaken zo goed mogelijk te regelen, maar ziet achteraf dat zij in deze kwestie een fout heeft gemaakt. Verweerster heeft uitdrukkelijk haar spijt over de gang van zaken uitgesproken.

6.4    Gelet op de wijze waarop verweerster de kwestie heeft opgelost met de oorspronkelijke klaagster die vervolgens de klacht heeft ingetrokken en de persoonlijke omstandigheden van verweerster volstaat de raad met gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.