Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:236

Zaaknummer

200111

Inhoudsindicatie

Klacht ziet op het handelen van de advocaat van de wederpartij. Klagers verwijten verweerder dat hij in strijd met Gedragsregel 27 over het verloop van de schikkingsonderhandelingen inhoudelijke mededelingen heeft gedaan aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen. De raad heeft dit klachtonderdeel gegrond verklaard, met als motivering dat het doel van deze gedragsregel is dat partijen vrijelijk met elkaar moeten kunnen overleggen zonder dat de inhoud van dit overleg het oordeel van de rechter kan beïnvloeden. Het hof is het niet eens met het oordeel van de raad. Het hof is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat verweerder (net zo min als de andere betrokken advocaten) op enigerlei wijze heeft deelgenomen aan dit overleg. Alsdan betreft het geen tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen waar Gedragsregel 27 op ziet. Het hof vernietigt het oordeel van de raad en verklaart de klacht ongegrond. Samenvatting

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

BESLISSING

van 16 november 2020

in de zaak 200111

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers sub 1

klaagster sub 2

klager sub 3

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 30 maart 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad), gewezen onder nummer: 19-869/DH/DH. Deze beslissing is op 30 maart 2020 aan partijen toegezonden. In deze beslissing is klachtonderdeel a) gegrond verklaard en klachtonderdeel b) ongegrond. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing van de raad is gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2020:73 op tuchtrecht.nl.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerder met bijlagen van 24 april 2020 is diezelfde datum per e-mailbericht door de griffie van het hof ontvangen.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    de reactie van klagers van 9 juni 2020.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 21 september 2020 waar verweerder is verschenen alsmede zijn gemachtigde mr. F.Th.P. van Voorst die heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, die aan het hof is overgelegd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

-    in strijd met gedragsregel 27 de rechtbank inhoudelijke mededelingen heeft gedaan over het verloop van de schikkingsonderhandelingen tussen partijen;

 

4    FEITEN

In hoger beroep stelt het hof de volgende feiten vast.

4.1    Klagers sub 1 staan klaagster sub 2 bij in een procedure tegen twee cliënten van verweerder. Klager sub 3 is DGA van klaagster sub 2. Op 25 juni 2019 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie is afgesproken dat partijen in de daarop volgende week met elkaar overleg zouden voeren over een mogelijk compromis. Op 1 juli 2019 heeft dit plaatsgevonden in de vorm van een telefoongesprek tussen enerzijds klager sub 3 en anderzijds de bestuurders van de cliënten van verweerder.  Het overleg heeft niet tot enig resultaat geleid, partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.

4.2    Verweerder heeft de rechtbank op 2 juli 2019 het volgende bericht:

“[klager sub 2] heeft echter vandaag medegedeeld een vergelijkbaar bedrag te willen als bij de aandelentransactie bij B. Kort samengevat vraagt [klager sub 2] meer dan twee keer de getaxeerde marktwaarde. Ook heeft hij aangegeven niet bereid te zijn om enige vergoeding voor de verrichte diensten 2010-2018 mee te wegen in de koopprijs.”

Afschrift van dit schrijven is per e-mail aan klagers sub 1 gezonden.

4.3    Op 3 juli 2019 hebben klagers sub 1 aan verweerder bericht:

“Tot onze verbazing lazen wij, dat u in uw brief van gisteren aan de rechtbank inhoudelijk ingaat op de schikkingsonderhandelingen, terwijl u dit – zoals u toch wel bekend zal zijn – op grond van regel 27 van onze Gedragsregels niet is toegestaan.

U dient per omgaande, doch uiterlijk vandaag 12.00 uur, aan de rechtbank te berichten dat uw bericht terzake voornoemde onderhandelingen als niet geschreven dient te worden beschouwd en buiten het procesdossier gehouden dient te worden. Mocht u aan deze sommatie geen gehoor geven, dan zal ik mij direct wenden tot uw Deken. Dit recht behoud ik mij sowieso voor, omdat in feite de foutieve handeling al door u is verricht.”

4.4    In reactie op bovenomschreven verzoek van klagers sub 1 heeft verweerder op 4 juli 2019 de rechtbank verzocht de gewraakte alinea van zijn fax van 2 juli 2019 als niet geschreven te beschouwen.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het hof stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. 

5.2    Het hof stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.

5.3    Klagers verwijten verweerder dat hij in strijd met Gedragsregel 27 over het verloop van de schikkingsonderhandelingen inhoudelijke mededelingen heeft gedaan aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen. De raad heeft dit klachtonderdeel gegrond verklaard, met als motivering dat het doel van deze gedragsregel is dat partijen vrijelijk met elkaar moeten kunnen overleggen zonder dat de inhoud van dit overleg het oordeel van de rechter kan beïnvloeden. De raad beperkt de toepassing niet tot een overleg waarbij de advocaat is betrokken, maar past de regel tevens toe op een overleg tussen partijen in afwezigheid van de advocaat omdat anders de gedragsregel omzeild zou kunnen worden (door als advocaat niet in persoon aan het overleg deel te nemen maar wel op de achtergrond, en dan dus vrijelijk mededelingen te kunnen doen). Verweerder is van deze beslissing in hoger beroep gekomen

5.4    Het hof stelt vast dat aansluitend op een comparitie tussen partijen op 1 juli 2019 telefonisch overleg heeft plaatsgevonden teneinde een compromis te beproeven. Dit overleg heeft niet tot resultaat geleid, hetgeen verweerder op 2 juli 2019 aan de rechtbank heeft medegedeeld. Daarbij heeft verweerder, zoals klagers terecht stellen, tevens inhoudelijke mededelingen gedaan over de inhoud van dit overleg, zonder dat klagers daarvoor toestemming hebben gegeven. Ter zitting heeft verweerder (nogmaals) verklaard dat hij (achteraf gezien) deze inhoudelijke mededelingen beter achterwege had kunnen laten.

5.5    Echter, gesteld noch gebleken is dat verweerder (net zo min als de andere betrokken advocaten) op enigerlei wijze heeft deelgenomen aan dit overleg. Alsdan betreft het geen tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen waar Gedragsregel 27 op ziet. Immers, het belang van deze gedragsregel (dat is geplaatst onder het kopje “De advocaat in de verhouding tot zijn beroepsgroep” is het waarborgen van de vrijheid van advocaten om in de fase van overleg en onderhandelingen met een beroepsgenoot om een minnelijke schikking te bereiken een standpunt in te nemen zonder het risico dat dit standpunt hun later door de rechter zal worden tegengeworpen, mocht een minnelijke schikking niet tot stand komen. Daarmee wordt het risico vermeden dat de stellingname door een advocaat namens een partij in het vertrouwelijke proces van overleg en schikkingsonderhandelingen een rol kan gaan spelen in de oordeelsvorming van de rechter (verg. HvD 18-1-2016 ECLI:NL:TAHVD:2016:22). Anders dan de raad ziet het hof geen aanleiding om ook overleg tussen partijen onderling onder de bescherming van deze gedragsregel te brengen.

5.6    Op grond van het voorgaande is de slotsom dat ook het resterend klachtonderdeel ongegrond verklaard moet worden. De overige aangevoerde beroepsgronden behoeven alsdan geen bespreking meer.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 maart 2020, gewezen onder nummer 19-869/DH/DH,

en opnieuw rechtdoende:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. M.P.C.J. van Bavel en H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020.                                                      

griffier    voorzitter            

 

De beslissing is verzonden op 16 november 2020.