Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:251

Zaaknummer

20-422/A/A

Zaaknummer

20-423/A/A

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Klaagster heeft haar klacht te laat, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet, bij de deken ingediend. Termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Verzetgronden slagen niet. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 november 2020

in de zaken 20-422 en 20-423

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 juli 2020 op de klacht van:

klaagster

over

verweersters

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 14 oktober 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) klachten ingediend over verweersters.

1.2    Op 4 juni 2020 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken 1034437 en 1034447 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 20 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klachten op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 20 juli 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 30 juli 2020 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 31 juli 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 20 oktober 2020. Daarbij waren klaagster, vergezeld door de heer De B., en verweersters aanwezig. 

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich niet kan verenigen met de beslissing van de voorzitter. Daarbij wijst klaagster er op dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Klaagster stelt dat de voorzitter geen rekening heeft gehouden met het oordeel van de deken, met het door haar gestelde nieuwe feit en met het gegeven dat sprake is van een fundamentele kwestie. Tot slot stelt klaagster dat de voorzitter kennelijk geen kennis heeft genomen van het volledige klachtendossier.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHTEN

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klachten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klachten inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad heeft op grond van de dossierstukken en de verklaringen van klaagster en verweersters geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Uit de dossierstukken blijkt dat verweersters klaagster voor het laatst hebben bijgestaan in de procedure over het gezag over en de omgang met de dochter van klaagster. Deze procedure is geëindigd met de beschikking van 29 februari 2016. Klaagster heeft niet gesteld dat verweersters haar daarna nog hebben bijgestaan. Uit de dossierstukken kan dit ook niet worden afgeleid. Gelet op de termijn als bedoeld in artikel 46g lid 1, aanhef en onder a, Advocatenwet, had klaagster tot drie jaar na 29 februari 2016 bij de deken een klacht over verweersters kunnen indienen. Klaagster heeft echter pas op 14 oktober 2019 bij de deken een klacht ingediend en dat is ruim acht maanden te laat. Hoewel de raad begrip heeft voor de door klaagster aangevoerde persoonlijke omstandigheden, waaronder de door haar ingediende klachten tegen de huisarts en psychiater en de nog lopende second opinion-procedure over een medisch diagnostisch onderzoek, kunnen deze omstandigheden er niet toe leiden dat de termijnoverschrijding wordt toegestaan (verschoonbaar is). Als klaagster zelf niet in staat was om binnen de termijn van drie jaar een klacht bij de deken in te dienen, had het op haar weg gelegen daarvoor een derde in te schakelen. Dat klaagster voorafgaand aan de voorzittersbeslissing niet op een zitting is gehoord, is geen grond om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen.

De voorzitter heeft zich op grond van hetzelfde toetsingskader als de deken een eigen oordeel over de klachten gevormd. Het is de raad daarbij niet gebleken dat de voorzitter geen kennis van het volledige dossier heeft genomen of dat de voorzitter geen rekening heeft gehouden met alle beschikbare feiten en omstandigheden.

4.3    De raad is dan ook van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft de klachten dus terecht op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. 

4.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klachten. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en    

K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 9 november 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.