Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:159

Zaaknummer

20-220

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. In de opdrachtbevestiging is opgenomen dat klaagster afstand heeft gedaan van gefinancierde rechtsbijstand. Klaagster heeft deze opdrachtbevestiging voor akkoord getekend. Verweerder heeft urenspecificaties naar klaagster verstuurd. Niet gebleken dat sprake is van excessief declareren. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22  juni 2020

in de zaak 20-220/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 26 maart 2020 met kenmerk Z 842696 HH/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Eind maart/begin april 2017 heeft klaagster een oriënterend gesprek met verweerder gevoerd over een arbeidsrechtelijk geschil met haar werkgever. Tijdens dat gesprek heeft klaagster vermeld dat zij een rechtsbijstandsverzekering heeft.

1.2    Op 6 april 2017 hebben de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster (hierna: de rechtsbijstandsverzekeraar) en verweerder overleg gevoerd over een kostenbegroting. In dat verband heeft de rechtsbijstandsverzekeraar bij e-mail van 6 april 2017 onder meer aan verweerder bericht dat de limiet voor alle kosten van verweerder € 6.000,- inclusief btw en kosten is en dat eventuele meerkosten voor eigen rekening van klaagster komen. Een kopie van deze e-mail is naar klaagster gestuurd.

1.3    Verweerder heeft een opdrachtbevestiging naar klaagster gestuurd. Klaagster heeft deze opdrachtbevestiging op 11 april 2017 voor akkoord getekend. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“II.     Financiële afspraken

4.    Met u is besproken dat u niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Indien en voor zover u daarvoor in aanmerking zou (kunnen) komen, bevestig ik u hierbij  dat u reeds mondeling afstand heeft gedaan van dit recht, hetgeen u door ondertekening van deze opdrachtbevestiging nogmaals kunt bevestigen.

5.    U heeft aangegeven te beschikken over een rechtsbijstandverzekering. Middels deze opdrachtbevestiging bevestigt u dat uw onderhavige zaak tijdig en correct aanmeldt bij uw rechtsbijstandverzekering zodat onze kosten kunnen worden voldaan door uw verzekeraar. Indien en voor zover deze kosten en/of de door ons gemaakte of verschuldigde onkosten (hierna: verschotten) niet door uw verzekeraar worden vergoed, om wat voor reden dan ook, gelden de financiële afspraken onder punt 6.

6.    Het honorarium bedraagt € 175,- exclusief omzetbelasting (btw), 6% kantoorkosten (…). Het uurtarief geldt voor alle tijd die besteed wordt aan uw zaak inclusief reistijd. De verrichte werkzaamheden worden op in de urenstaat gespecificeerd per verrichting waarbij een minimum geldt van 6 minuten per verrichting.

(…)

9.     Ter voorkoming van enige onduidelijkheid bevestig ik u hiermede dat bijgaande voorwaarden zoals deze zijn opgesteld door uw rechtsbijstandsverzekeraar deel  uitmaken van deze opdrachtovereenkomst, in het bijzonder ten aanzien van het limiet van € 6.000,- en het bijzondere limiet dat is gesteld op het financiële belang van uw zaak. Al hetgeen derhalve niet worden vergoed aan honoraria en (on)kosten komt voor uw rekening conform de afspraken in deze opdrachtbevestiging.”

1.4    Vanaf april 2017 heeft verweerder klaagster op betalende basis bijgestaan. De kosten van verweerder vielen onder de dekking van de rechtsbijstandsverzekering van klaagster tot een maximum van € 6.000,-.

1.5    Op 26 september 2017 heeft verweerder per e-mail een factuur van € 5.386,92 inclusief btw en kantoorkosten naar de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster gestuurd met als bijlage een urenspecificatie. Van deze e-mail is een kopie naar klaagster verstuurd.

1.6    Op 2 mei 2018 heeft verweerder per e-mail aan klaagster een urenspecificatie gestuurd van de uren die tot dan toe aan het dossier van klaagster zijn besteed. Daarbij heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:

“Bovengenoemde uren dient u te voldoen voor zover uw kosten niet op een andere wijze worden vergoed. In uw geval hebben wij van uw rechtsbijstandverzekering een dekkingslimiet gekregen van € 6.000,- inclusief btw en kantoorkosten. Momenteel staan de uren gelijk aan

€ 6.632,50 exclusief btw en kantoorkosten. Derhalve dient u er rekening mee te houden dat de uren boven het dekkingslimiet van uw rechtsbijstandverzekeraar voor uw rekening komen.”

1.7    Op 15 mei 2018 heeft verweerder klaagster er – kort gezegd – per e-mail nogmaals op gewezen dat zij de kosten boven de gestelde grens van haar rechtsbijstandsverzekeraar zelf dient te voldaan en gevraagd hoe zij de zaak wenst te vervolgen. Daarbij heeft verweerder klaagster geadviseerd om te proberen er samen met de wederpartij uit te komen via een beëindigingsovereenkomst.

1.8    Op 16 mei 2018 heeft verweerder een factuur van € 613,08 inclusief btw naar de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster gestuurd met als bijlagen een urenspecificatie en een door klaagsters werkgever voorgestelde vaststellingsovereenkomst.

1.9    Op 29 januari 2019 heeft verweerder een einddeclaratie naar klaagster gestuurd van € 2.020,10 inclusief btw en kosten.

1.10     Op 28 maart 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand niet met klaagster besproken tijdens het kennismakingsgesprek.

b)    Verweerder heeft zelfstandig bepaald dat klaagster niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en heeft geen aanvraag gedaan bij de Raad voor Rechtsbijstand;

c)    Verweerder heeft geen (verder) onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand doordat klaagster aangaf te beschikken over een rechtsbijstandsverzekering;

d)    Verweerder heeft in de opdrachtbevestiging gesteld dat klaagster mondeling afstand heeft gedaan van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, terwijl dit financiële punt niet besproken is tijdens het kennismakingsgesprek;

e)    Verweerder heeft geen tussentijdse opgave gedaan van de door hem bestede uren die hij aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster had gedeclareerd;

f)    Verweerder heeft op 29 januari 2019 een einddeclaratie bij klaagster in rekening gebracht van extra door hem bestede uren, terwijl haar rechtsbijstandsverzekeraar de kosten van verweerder inmiddels tot een bedrag van € 6.000,- aan verweerder had vergoed;

g)    Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd dat het maximumbedrag van € 6.000,- van de rechtsbijstandsverzekering was opgesoupeerd;

h)    Verweerder heeft geen onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand toen het maximumbedrag van € 6.000,- van de rechtsbijstandsverzekering was opgesoupeerd.

2.2    De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klachtonderdelen gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht gaat over het handelen van de voormalige eigen advocaat van klaagster. De klachtonderdelen a) tot en met d) en klachtonderdeel h) betreffen gefinancierde rechtsbijstand en lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

Klachtonderdelen a), b), c), d) en h)

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder tuchtrechtelijk niet verwijtbaar gehandeld. In de, door klaagster voor akkoord getekende, opdrachtbevestiging (zie 1.3) is opgenomen dat verweerder met klaagster heeft gesproken over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en dat klaagster daarvoor niet in aanmerking komt en mondeling afstand heeft gedaan van het recht op gefinancierde rechtsbijstand. Ook is in de opdrachtbevestiging opgenomen dat de rechtsbijstandsverzekeraar de kosten tot een bedrag van € 6.000,- inclusief btw en kosten zal vergoeden en dat het meerdere aan kosten voor rekening van klaagster komt (zie punt 9 van de opdrachtbevestiging). Verweerder heeft toegelicht dat op meerdere momenten onderzoek is gedaan naar het inkomen van klaagster, ook nadat het door de rechtsbijstandsverzekeraar verzekerde bedrag van € 6.000,- was opgesoupeerd, en dat daaruit steeds bleek dat klaagsters inkomen te hoog was om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen. Daarbij heeft verweerder bevestigd dat geen aanvraag om een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand is ingediend en dat, ook al zou klaagster daarvoor in aanmerking komen, zijn kantoor voor haar zaak geen gebruik zou maken van een toevoeging. Volgens verweerder is dit met klaagster besproken en heeft klaagster daarom in de opdrachtbevestiging uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht op gefinancierde rechtsbijstand.

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster de toelichting van verweerder in het licht van de opdrachtbevestiging onvoldoende feitelijk betwist. Dat geldt ook voor de stelling van klaagster dat zij verweerder nadrukkelijk heeft verteld onvoldoende financiële draagkracht te hebben. Als klaagster, vanwege de door haar gestelde financiële situatie, geen afstand van haar recht op gefinancierde rechtsbijstand had willen doen, had het op haar weg gelegen om de opdrachtbevestiging niet te tekenen en een andere advocaat te zoeken die haar zaak op toevoegingsbasis wilde behandelen. Dat klaagster dit heeft nagelaten en verweerder de opdracht heeft gegeven haar bij te staan, komt voor risico van klaagster. In dat verband heeft klaagster haar stelling dat verweerder haar geïntimideerd en onder druk heeft gezet om de opdrachtbevestiging te tekenen in het geheel niet onderbouwd. De dossierstukken bieden daarvoor ook geen aanknopingspunten. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet is gebleken, zijn klachtonderdelen a), b), c), d) en h) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.4    Klachtonderdeel e) gaat erover dat verweerder volgens klaagster geen tussentijdse opgave heeft gedaan van de door hem bestede uren die hij aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster had gedeclareerd.

4.5    Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is niet gebleken. Uit de dossierstukken blijkt dat verweerder klaagster op 26 september 2017 een kopie van zijn e-mail aan de rechtsbijstandsverzekeraar heeft gestuurd waarbij een urenspecificatie is gevoegd. Vervolgens heeft verweerder op 2 mei 2018 nogmaals een urenspecificatie naar klaagster gestuurd. Hieruit volgt dat verweerder klaagster, ook voorafgaand aan de einddeclaratie van 29 januari 2019, tussentijds op de hoogte heeft gehouden van de bestede uren die hij aan de rechtsbijstandsverzekeraar had gedeclareerd en van de kosten die klaagster zelf nog zou moeten betalen. Klachtonderdeel e) is daarom  kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen f) en g)

4.6    Klachtonderdelen f) en g) gaan over de einddeclaratie van 29 januari 2019 en lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

4.7    Ook ten aanzien van deze klachtonderdelen is niet gebleken dat verweerder enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit punt 9 van de opdrachtbevestiging (zie 1.3) volgt dat de kosten die boven het verzekerde bedrag van € 6.000,- uitkomen voor rekening van klaagster zijn. Klaagster is met deze afspraak akkoord gegaan. Vervolgens heeft verweerder klaagster er in de e-mail van 2 mei 2018 (zie 1.6) nog op gewezen dat de uren boven de dekkingslimiet van € 6.000,- voor haar rekening komen en dat de uren op dat moment gelijk staan aan € 6.632,50 exclusief btw en kantoorkosten. In dat verband heeft verweerder toegelicht dat op de einddeclaratie van 29 januari 2019 (zie 1.9) alleen de uren zijn gedeclareerd die niet door de rechtsbijstandsverzekeraar zijn vergoed. Klaagster heeft deze toelichting in het licht van de opdrachtbevestiging en de e-mail van 2 mei 2018 onvoldoende feitelijk betwist. Op 2 mei 2018 had het klaagster dan ook redelijkerwijs duidelijk moeten en kunnen zijn dat de dekkingslimiet van € 6.000,- was opgesoupeerd en dat verdere kosten voor haar rekening kwamen. Het in dit verband door klaagster ingenomen standpunt dat zij het niet eens is met de urenspecificatie die bij de einddeclaratie is gevoegd, is door klaagster in het geheel niet feitelijk onderbouwd. Los daarvan is het de voorzitter op basis van die urenspecificatie niet gebleken dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar niet is gebleken, zijn klachtonderdelen f) en g) kennelijk ongegrond.

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2020.

 

Griffier                                                   Voorzitter