Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:80

Zaaknummer

20-429/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft ten onrechte gesteld dat zij klaagster niet meer kon bijstaan op basis van de toevoeging, aangezien deze was beëindigd. De raad overweegt dat in beginsel voor hetzelfde rechtsbelang niet tweemaal een toevoeging kan worden verleend. Mocht de Raad voor Rechtsbijstand in een dergelijk geval toch een toevoeging hebben verleend, dan kan de Raad voor Rechtsbijstand die toevoeging weer intrekken, zodra blijkt dat het dossier ziet op hetzelfde rechtsbelang. Een reeds afgesloten toevoeging kan onder bijzondere omstandigheden wel heropend worden. Van die laatste nuancering blijkt niet uit verweersters brief en in zoverre is verweersters mededeling ook niet juist. De raad is evenwel van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van haar mededeling, nu niet is gebleken dat klaagster enig nadeel heeft ondervonden van die mededeling. Klaagster wordt thans immers naar eigen zeggen door een andere advocaat bijgestaan op basis van een toevoeging in dezelfde zaak. Klacht ook voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 oktober 2020

in de zaak 20-429/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 september 2019 heeft klaagsters gemachtigde bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 10 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-106 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 augustus 2020. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18 alsook van de nagekomen e-mail met bijlage van klaagsters gemachtigde van 21 juli 2020 en de nagekomen e-mail met bijlage van verweersters gemachtigde van 17 augustus 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweersters kantoor heeft klaagster bijgestaan in een tweetal dossiers: één dossier had betrekking op een liftongeval en één dossier had betrekking op een medische fout.

2.3    Klaagster is op 18 november 2011 betrokken geraakt bij een liftongeval. Klaagster is uit de lift gevallen door een stopverschil op de eerste etage bij het verlaten van de lift. Als gevolg van de val heeft klaagster letsel opgelopen.

2.4    Klaagster heeft zich in eerste instantie gewend tot N. Letselschadedeskundigen, die op 14 april 2016 een negatief advies hebben uitgebracht. Klaagster heeft zich op 4 augustus 2016 gewend tot mr. D, als advocaat werkzaam bij verweersters kantoor.

2.5    Mr. D heeft aangaande de zaak met betrekking tot het liftongeval een toevoeging aangevraagd, die in eerste instantie is afgewezen. Klaagster zou naar verwachting in 2017 wel in aanmerking komen voor een toevoeging. Omdat de werkzaamheden tot maximaal zes weken voorafgaand aan verstrekking van de toevoeging onder het bereik van de toevoeging zouden vallen, hebben klaagster en verweersters kantoor afspraken gemaakt over de betaling van de tot dan toe verrichte werkzaamheden, waarna op 30 november 2016 declaraties zijn gemaild aan klaagster. Klaagster heeft de declaraties voldaan. Vervolgens is alsnog een toevoeging aangevraagd een verleend aan mr. D.

2.6    Verweerster was destijds nog werkzaam als juridisch medewerker en heeft mr. D ondersteund bij de behandeling van klaagsters dossier.  Bij e-mail van 31 mei 2017 heeft verweerster een negatief procesadvies aan klaagster uitgebracht. Op 21 juni 2017 hebben verweerster en mr. D het advies d.d. 31 mei 2017 aan klaagster en haar echtgenoot toegelicht.

2.7    Op 21 juli 2017 is verweerster beëdigd als advocaat.

2.8    Bij brief d.d. 7 juli 2017 heeft mr. D aan klaagster bericht dat tijdens de bespreking van 21 juni 2017 was afgesproken dat de zaak zou worden afgesloten en heeft zij aan klaagster medegedeeld dat de toevoeging ter declaratie zou worden ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand.

2.9    Bij brief d.d. 25 augustus 2017 heeft mr. D aan klaagster medegedeeld dat zij inmiddels een vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand had ontvangen en dat het dossier zou worden gearchiveerd. 

2.10    Klaagster heeft zich daarna nogmaals tot verweersters kantoor gewend. Op 24 oktober 2017 heeft verweerster klaagster bericht:

    “Zoals u weet, hebben wij dit dossier gearchiveerd en gesloten. De toevoeging is gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Het is niet mogelijk om nogmaals een toevoeging voor dezelfde zaak aan te vragen. Ook niet als u ‘nieuwe’ bewijsstukken heeft gevonden. De informatie die u doorstuurt is bij ons bekend. (…) De informatie waarop wij ons advies van 31 mei jl. hebben gebaseerd blijft gelijk. Wij adviseren u om de zaak niet door te zetten. Als u de zaak wel wil doorzetten, dan moet u er rekening mee houden dat de kosten voor uw eigen rekening komen. (…)” 

2.11    Op 25 en 29 oktober 2017 heeft klaagster verweerster wederom gemaild. Bij e-mail van 1 november 2017 heeft verweerster klaagster nogmaals geadviseerd om de zaak te laten rusten. Klaagster heeft zich vervolgens wederom per e-mail tot verweerster gewend. Verweerster heeft klaagster bij e-mail van 15 november 2017 nogmaals laten weten dat de zaak in overleg met klaagster en haar echtgenoot was gesloten.

2.12    Verweersters kantoor heeft klaagster eveneens bijgestaan in een zaak betreffende een medische fout. Ook in dit dossier is een toevoeging aangevraagd, maar de aanvraag is in 2016 (gelijk de toevoegingsaanvraag in de zaak betreffende het liftongeval) afgewezen. Een toevoeging is (anders dan in de zaak betreffende het liftongeval) niet meer opnieuw aangevraagd, omdat de zaak naar het oordeel van verweerster en mr. D niet haalbaar was. 

2.13    Mr. D heeft een medisch haalbaarheidsonderzoek laten uitvoeren door een medisch adviseur. Het advies is op 15 en 23 februari 2017 met klaagster besproken. Vervolgens is een aanvullend onderzoek verricht, dat op 16 augustus 2017 met klaagster is besproken. Op 24 oktober 2017 is aan klaagster medegedeeld dat het dossier met betrekking tot de medische fout zou worden gesloten en dat de toevoeging ter declaratie zou worden ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. 

2.14    Bij e-mail van 7 augustus 2019 heeft klaagster mr. D verzocht om de zaak betreffende het liftongeval weer op te pakken. Bij e-mail van 26 augustus 2019 heeft mr. D op klaagsters e-mail gereageerd.

2.15    Bij brief van 11 september 2019 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtencommissie van verweersters kantoor. Bij brief d.d. 13 september 2019 heeft mr. O, de interne klachtenfunctionaris van verweersters kantoor, op de klacht gereageerd.  Klaagster kon zich niet in die reactie vinden en heeft de klacht bij e-mail van 15 september 2019 herhaald, waarop mr. O bij e-mail van 18 september 2019 de standpunten heeft herhaald en bij klaagster heeft aangegeven echt niets meer voor haar te kunnen betekenen.

2.16    Op 24 september 2019 heeft klaagsters gemachtigde bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2.17    Klaagster heeft zich gewend tot een andere advocaat, die een toevoeging heeft aangevraagd en gekregen.    

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

1.    Verweerster heeft ten onrechte gesteld dat zij klaagster niet meer kon bijstaan op basis van de toevoeging, aangezien deze was beëindigd.

2.    Verweerster had de rechtsbijstand niet mogen beëindigen.

3.    Verweerster heeft in de zaak aangaande de medische fout dubbel gedeclareerd doordat klaagster dienaangaande een declaratie van verweerster heeft betaald en verweerster een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft gedeclareerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Klachtonderdelen 1 en 2

    

    Klaagster heeft gesteld dat verweerster haar bij e-mail van 24 oktober 2017 onjuist heeft voorgelicht, door haar mede te delen dat het niet mogelijk was om voor dezelfde zaak nogmaals een toevoeging aan te vragen. Vaststaat dat het dossier waarvoor de toevoeging was verleend was gesloten en gearchiveerd en dat verweersters kantoor de toevoeging reeds ter declaratie had ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand, die inmiddels ook een vergoeding aan verweersters kantoor had uitbetaald. De raad overweegt dat in beginsel voor hetzelfde rechtsbelang niet tweemaal een toevoeging kan worden verleend. Mocht de Raad voor Rechtsbijstand in een dergelijk geval toch een toevoeging hebben verleend, dan kan de Raad voor Rechtsbijstand die toevoeging weer intrekken, zodra blijkt dat het dossier ziet op hetzelfde rechtsbelang. Een reeds afgesloten toevoeging kan onder bijzondere omstandigheden wel heropend worden. Van die laatste nuancering blijkt niet uit verweersters brief en in zoverre is verweersters mededeling dan ook niet juist. De raad is evenwel van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van haar mededeling, nu niet is gebleken dat klaagster enig nadeel heeft ondervonden van die mededeling. Klaagster wordt thans immers naar eigen zeggen door een andere advocaat bijgestaan op basis van een toevoeging in dezelfde zaak.

5.2    De raad overweegt voorts dat een advocaat niet gehouden is een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klaagster hebben verweerster en mr. D geen mogelijkheden gezien om een procedure aanhangig te maken, omdat het aanhangig maken van een procedure naar het oordeel van verweerster en mr. D een te geringe kans van slagen zou hebben. Het is begrijpelijk dat klaagster teleurgesteld is over dat negatieve procesadvies, maar daarvan kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Indien klaagster zich niet met de aanpak van verweerster kon verenigen, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de behandeling van klaagsters zaak door verweerster zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn op grond van het voorgaande ongegrond.

5.3    Klachtonderdeel 3

    Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat verweersters kantoor in de zaak betreffende de medische fout dubbel heeft gedeclareerd. Verweerster heeft toegelicht dat zij abusievelijk aan klaagster heeft bericht de toevoeging inzake de medische fout te zullen declareren, aangezien in deze zaak na de afwijzing van de eerste toevoegingaanvraag immers geen nieuwe toevoegingsaanvraag meer is gedaan aangezien het eerste negatieve advies van de medisch adviseur al was ontvangen. Van dubbel declareren is dan ook geen sprake geweest omdat, anders dan klaagster kennelijk veronderstelt en zoals hiervoor overwogen, in dit dossier geen toevoeging is verleend en de werkzaamheden dus ook niet bij de Raad voor Rechtsbijstand zijn gedeclareerd. De aan klaagsters dossier bestede uren zijn juist afgeboekt, aldus verweerster. De raad is van oordeel dat klaagster haar klacht, mede gelet op het door verweerster gevoerde verweer, op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerster de werkzaamheden zowel bij de Raad voor Rechtsbijstand als bij klaagster heeft gedeclareerd. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 12 oktober 2020