Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:73

Zaaknummer

20-613/DB/LI

Inhoudsindicatie

 Advocaat in hoedanigheid van deken. Gelet op de aard van de klacht tegen mr. X en de op grond daarvan toepasselijke tuchtrechtelijke norm, was volgens de deken in het onderzoek geen noodzaak aanwezig om nader feitenonderzoek te doen en was waarheidsvinding niet aan de orde. Klager heeft vervolgens niet onderbouwd op grond waarvan een nader onderzoek door de deken naar feiten aangewezen was. Partijdigheid niet gebleken.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond

Uitspraak

 Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 29 september 2020

in de zaak 20-613/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

Klager heeft op 23 maart 2020 bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster. De (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 7 april 2020 de klacht voor onderzoek verwezen aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 13 augustus 2020 met kenmerk K20-053, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de e-mails van klager van 18 en 23 augustus 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft op 29 december 2018 bij verweerster in haar hoedanigheid van deken klachten ingediend over mr. X . Verweerster heeft mr. X verzocht om op de klachten van klager te reageren, waarna partijen in de gelegenheid zijn gesteld om in repliek en dupliek te reageren op elkaars standpunten.

1.2    Verweerster heeft op 17 mei 2019 een concept aanbiedingsbrief aan de Raad van Discipline aan klager toegezonden met de vraag of hij zich kon vinden in de samenvatting van de klacht. Klager heeft op 27 mei 2019 geantwoord dat de samenvatting incompleet was en daardoor een onjuist beeld schetste van zijn inbreng over mr. X. Verweerster heeft de aanbiedingsbrief, zonder aanpassingen, en de reactie van klager van 27 mei 2019 aan de Raad van Discipline toegezonden.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft de klacht van klager tegen mr. X niet onderzocht met als doel waarheidsvinding;

b)    Verweerster heeft de klacht niet zo duidelijk mogelijk omschreven. De samenvatting is onjuist en onvolledig;

c)    Verweerster heeft klager ten onrechte bericht dat de samenvatting door de deken geen rol speelt in de verdere procedure. Het tegenovergestelde bleek immers waar te zijn.

d)    Verweerster heeft het verzoek van klager om geen bemiddelingspoging te doen en de zaak onmiddellijk door te sturen naar de Raad van Discipline genegeerd;

e)    Verweerster heeft de schijn van partijdigheid gewekt ten voordele van de beklaagde advocaat.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). Concreet betekent dit dat in dit geding de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken van de orde van advocaten op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2    Verweerster heeft de klacht tegen mr. X behandeld volgens de  “Leidraad dekenale klachtbehandeling”. Deze leidraad is opgesteld met inachtneming van de wettelijke regeling zoals bepaald in de artikelen 46 c e.v. Advocatenwet en omvat een richtlijn over de wijze waarop een klacht dient te worden behandeld. Bij de uitvoering daarvan komt de deken beleidsvrijheid toe. De vraag die ter beoordeling van de voorzitter voorligt is of verweerster zich binnen die beleidsvrijheid tijdens de behandeling van de klachten van klager tegen mr. X zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de Advocatuur is geschaad. Naar het oordeel van de voorzitter is hiervan geen sprake.

4.3    In het kader van het door verweerster ingestelde onderzoek naar aanleiding van de klacht van klager tegen mr. X op grond van artikel 46 c lid 3 Advocatenwet heeft verweerster klager en mr. X in de gelegenheid gesteld over en weer hun standpunten naar voren te brengen. Voor zover een partij van oordeel is dat door de andere partij onjuiste standpunten zijn ingenomen, ligt het op de weg van die partij zich daartegen te verweren en de eigen standpunten  te onderbouwen en daartoe gestelde feiten te voorzien van bewijsstukken. Gelet op de aard van de klacht tegen mr. X en de op grond daarvan toepasselijke tuchtrechtelijke norm, was volgens verweerster in het onderzoek geen noodzaak aanwezig om nader feitenonderzoek te doen en was waarheidsvinding niet aan de orde. Klager heeft vervolgens niet onderbouwd op grond waarvan een nader onderzoek door de deken naar feiten aangewezen was.

4.4    Verweerster heeft het complete klachtdossier aan de Raad van Discipline toegezonden. Verweerster heeft daarnaast in haar aanbiedingsbrief de klacht van klager samengevat en deze, met het commentaar van klager daarop, aan de Raad van Discipline toegezonden. De Raad van Discipline heeft derhalve kennis genomen van het complete klachtdossier, waaronder de door klager geformuleerde klachten. Verweerster heeft de Raad van Discipline aldus volledig geïnformeerd. De Raad van Discipline beoordeelt de klacht op grond van het totale dossier en vormt daarbij een zelfstandig oordeel. Niet gebleken is dat verweerster onjuiste informatie aan de Raad van Discipline heeft verschaft.

4.5    Van een deken wordt verwacht dat hij/zij, ook indien de klagende partij verzoekt om geen bemiddelingspoging te doen, eerst onderzoek doet naar de bij hem/haar ingediende klachten. Verweerster heeft de klacht na afronding van het onderzoek op verzoek van klager, zonder verdere bemiddelingspogingen, aan de Raad van Discipline doorgestuurd.

4.6    De voorzitter volgt klager niet in zijn verwijt dat verweerster de schijn van partijdigheid heeft gewekt ten voordele van de beklaagde advocaat. Hiervan is uit het aan de raad van discipline overgelegde dossier niet gebleken. Het enkele feit dat verweerster mr. X met “Geachte collega” heeft aangeschreven betekent niet dat verweerster zich partijdig heeft opgesteld.

4.7    Op grond van het al het bovenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster in haar hoedanigheid van deken binnen de haar toekomende beleidsvrijheid heeft gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad.

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2020.            .

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 29 september 2020