Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:202

Zaaknummer

19-682/A/NH

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft erkend dat hij klager vier maanden niet heeft geïnformeerd over zijn zaak en dat hij de schriftelijke reactie van de wederpartij op de sommatiebrief die verweerder namens klager heeft geschreven niet aan klager heeft doorgestuurd of overhandigd. De hiervoor door verweerder gegeven reden kan verweerder niet rijmen met hetgeen klager daarover op de zitting heeft verklaard. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 september 2020

in de zaak 19-682/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van de raad van 16 maart 2020 is het door klager ingestelde verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) van 18 november 2019 gegrond verklaard. Tevens is bepaald dat een nieuwe datum zal worden vastgesteld voor de mondelinge behandeling van de klacht en is iedere verdere beslissing aangehouden.

1.2    De klacht is vervolgens behandeld op de zitting van de raad van 24 augustus 2020. Klager was daarbij aanwezig. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift met de bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de beslissing van de raad van 16 maart 2020, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzet, de brieven met bijlagen van klager aan de raad, ontvangen op 10 mei, 23 juni en 17 augustus 2020 en de brief van verweerder aan de raad, ontvangen op 10 augustus 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is op 8 januari 2019 op het inloopspreekuur van het kantoor van verweerder geweest in verband met een geschil over goederen die zouden  zijn verduisterd.

2.3    Op 15 januari 2019 heeft een intakegesprek plaatsgevonden met verweerder. Op diezelfde dag heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. In die opdrachtbevestiging staat, voor zover van belang:

“Uw opdracht betreft het retour krijgen van goederen, welke u toebehoren, en welke zijn verduisterd door wederpartij (…)

Ik zal voor deze zaak voor u een toevoeging aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Indien u hiervoor in aanmerking komt, moet u alsdan een eigen bijdrage aan mij betalen. De hoogte hiervan hangt af van uw inkomen. Alsdan zal ik u een nota zenden voor deze eigen bijdrage.

(…)

Mocht u vanwege een te hoog inkomen onverhoopt niet voor een toevoeging in aanmerking komen, dan zal ik u mijn uurtarief van € 195,00 in rekening brengen. Dat bedrag is exclusief 21 procent btw en 5 procent kantoorkosten. (…)

Van het intakegesprek zal ik u, indien het een betalende zaak wordt, het eerste half uur niet in rekening brengen.”

2.4    Op 17 januari 2019 heeft verweerder bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging voor klager aangevraagd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft die aanvraag op 24 januari 2019 afgewezen. Klager heeft vervolgens een verzoek om peiljaarverlegging ingediend, maar dat verzoek is buiten behandeling gesteld omdat klager de gevraagde stukken niet tijdig had ingediend.

2.5    Op 5 februari 2019 heeft klager een afspraak gehad met verweerder op kantoor van verweerder.

2.6    Op 11 februari 2019 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd ten bedrage van € 371,63.

2.7    Bij brief van 16 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 18 november 2019 heeft de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

2.8    Bij beslissing van 16 maart 2020 heeft de raad het door klager ingestelde verzet tegen de beslissing van de voorzitter gegrond verklaard. De raad heeft hiertoe het volgende overwogen:

“Klager heeft in zijn repliek op het antwoord van verweerder op de klacht, geschreven dat verweerder voor de wederpartij tegen klager werkt, dat er inmiddels vier maanden zijn verstreken en klager nog steeds niets heeft gehoord, dat verweerder in gebreke is gebleven klager te informeren over de vordering van de zaak en dat verweerder bewust informatie heeft achtergehouden. Klager heeft aldus zijn klacht in repliek uitgebreid. De voorzitter heeft in haar beslissing van 18 november 2019 niet op deze aanvullende klachtonderdelen beslist. Het verzet is daarom gegrond.

(…)

Nu verweerder niet ter zitting is verschenen en de raad het voor de beoordeling van de klacht van belang vindt dat hij bij de behandeling daarvan aanwezig is, zal een nieuwe datum worden bepaald voor de behandeling van de klacht van klager.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft een toevoeging ontvangen en desondanks een declaratie gestuurd.

b)    Verweerder heeft het inloopgesprek bij klager in rekening gebracht.

c)    Verweerder werkt voor de wederpartij tegen klager.

d)    Nadat vier maanden verstreken waren na de opdrachtbevestiging  had klager nog steeds niets gehoord.

e)    Verweerder is in gebreke gebleven klager te informeren over de vordering van de zaak.

f)    Verweerder heeft bewust informatie achtergehouden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Bij beslissing van 16 maart 2020 heeft de raad het verzet van klager gegrond verklaard omdat de voorzitter in haar beslissing van 18 november 2019 niet op de aanvullende klachtonderdelen uit de repliek van klager heeft beslist. Over die klachtonderdelen zal de raad in deze beslissing oordelen. Wat de overige klachtonderdelen betreft (klachtonderdelen a) en b)) schaart de raad zich achter de beoordeling daarvan door de voorzitter.

Klachtonderdeel c)

5.2    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder voor de wederpartij tegen klager werkt. Klager heeft dit onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdelen d), e) en f)

5.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat er na de opdrachtbevestiging vier maanden zijn verstreken en klager nog steeds niets had gehoord, dat verweerder in gebreke is gebleven klager te informeren over de vordering van de zaak en dat verweerder bewust informatie heeft achtergehouden.

5.4    Verweerder heeft erkend dat hij klager vier maanden niet heeft geïnformeerd over zijn zaak en dat hij de schriftelijke reactie van 28 januari 2019 van de wederpartij op de sommatiebrief die verweerder namens klager heeft geschreven niet aan klager heeft doorgestuurd of overhandigd. Volgens verweerder heeft hij de reactie van de wederpartij niet aan klager doorgestuurd en alle verdere werkzaamheden opgeschort vanwege het uitblijven van enige betaling van de zijde van klager. Klager heeft op de zitting van de raad verklaard dat verweerder tijdens het gesprek op 5 februari 2019 heeft gezegd dat klager de reactie van de wederpartij op de sommatiebrief pas krijgt na betaling van de declaratie. De (enige) declaratie van verweerder dateert echter van 11 februari 2019. De raad kan het verweer van verweerder dan ook niet rijmen met hetgeen klager op de zitting heeft verklaard. De raad heeft een en ander niet bij verweerder kunnen navragen omdat hij, ondanks dat de raad in de verzetbeslissing heeft overwogen dat het voor de beoordeling van de klacht van belang is dat hij bij de behandeling daarvan aanwezig is, ervoor heeft gekozen niet op de zitting te verschijnen. Hierbij merkt de raad op dat hetgeen klager ter zitting heeft verklaard strookt met de stukken uit het dossier, te weten de declaratie van 11 februari 2019 met daarbij een urenspecificatie waarin onder meer vermeld wordt een afspraak met klager op 5 februari 2019 welke 6 minuten heeft geduurd. Klachtonderdelen d), e) en f) zijn dan ook gegrond.

5.5    De raad geeft verweerder overigens in overweging de reactie van de wederpartij op de sommatiebrief alsnog aan klager toe te sturen, temeer nu verweerder, zo heeft klager op de zitting verklaard, tot incasso van de declaratie is overgegaan en klager op de zitting heeft verklaard dat hij niet bekend is met de aangetekende brief van de wederpartij van 9 januari 2019 waarnaar in de reactie van de wederpartij op de sommatiebrief wordt verwezen.

    

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager vier maanden lang niet te informeren over zijn zaak en door de schriftelijke reactie van de wederpartij op de sommatiebrief niet aan klager door te sturen. De raad acht hiervoor een waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen d), e) en f) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 21 september 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.