Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:184

Zaaknummer

200112

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Het hof stelt voorop dat verweerster met haar proceshouding miskent dat zij verantwoording heeft af te leggen aan de cliënt en aan de tuchtrechter. Het hof oordeelt dat verweerster niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en bekwaam advocaat betaamt, doordat zij verzuimd heeft een vonnis te doen betekenen en daarbij klager niet heeft geïnformeerd hierover. Ook heeft verweerster verzuimd ter zitting naar voren te brengen dat de hypothecaire geldlening op dat moment volledig was afgelost. Het verzoek om een schadevergoeding, te bemiddelen bij de schadeclaim en nieuwe verwijten in beroep zijn door het hof afgewezen. Berisping.

Uitspraak

BESLISSING                       

van 7 september 2020

in de zaak 200112

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 30 maart 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (zaaknummer: 19-868/DH/RO). Deze beslissing is op diezelfde dag aan partijen toegezonden. In deze beslissing is onderdeel a van de klacht van klager gegrond verklaard en zijn de onderdelen b en c ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten. De proceskosten van de raad bedragen € 1.250,-.  

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2020:74.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 28 april 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    de twee e-mailberichten van 2 juli 2020 met bijlagen van klager;

-    de e-mail van 10 juli 2020 van verweerster, waarin zij aangeeft geen verweer te willen voeren en niet ter zitting te verschijnen.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 juli 2020. Daar is klager, vergezeld door zijn partner de heer [naam partner van klager], verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van aantekeningen, waarvan een kopie aan het hof is verstrekt.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager doordat zij:

a) (…)

b) niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een professionele advocaat verwacht mag worden;

c) de belangen van klager ernstig heeft geschaad waardoor hij emotionele en financiële schade heeft geleden.  

 

4    FEITEN

4.1    Voor zover in beroep van belang stelt het hof de volgende feiten vast.

4.2    In maart 2017 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek de behandeling van een dossier over te nemen van zijn toenmalige advocaat. Verweerster heeft klager op 30 maart 2017 een opdrachtbevestiging gestuurd.

4.3    Verweerster heeft in december 2017 voor klager een verdelingsprocedure tegen zijn ex-partner aanhangig gemaakt. Zij heeft de in rekening gebrachte griffierechten echter niet betaald. Op 13 februari 2018 heeft klager verweerster per aangetekende brief en per e-mail aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. Verweerster heeft haar aansprakelijkheid bij e-mail van dezelfde datum erkend en klager bericht de aangetekende brief niet op te zullen halen gelet op haar mail. Klager is bij vonnis van 28 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard en is veroordeeld in de proceskosten. Verweerster heeft de door klager te betalen proceskostenveroordeling en de kosten van de betekening van de dagvaarding voor haar rekening genomen.

4.4    Vervolgens heeft verweerster in april 2018 voor klager nogmaals een verdelingsprocedure aanhangig gemaakt. Op 22 juli 2018 heeft klager zijn commentaren gegeven op het concept van verweerster voor de conclusie van antwoord in reconventie, waarna hij haar op 20 augustus 2018 een herinnering stuurde voor de aanpassing van het concept antwoord in reconventie en op 22 augustus 2018 opnieuw commentaren heeft geleverd op het aangepaste concept antwoord in reconventie.

4.5    In deze zaak is op 24 oktober 2018 vonnis gewezen. In de beoordeling van de vorderingen heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:

“5.3 (…) De hypothecaire geldlening bedraagt volgens opgave van [de wederpartij] thans nog maar € 95.000,-, de waarde van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde polis is € 76.195,- per 1 januari 2016 (…).

5.12 [Klager] mist als deelgenoot het (mede)gebruik van de woning. Om die reden heeft hij recht op een gebruiksvergoeding van [de wederpartij]. Anderzijds heeft [de wederpartij] een vordering op [klager] omdat [de wederpartij] als enige de eigenaarslasten betaalt (…), terwijl [klager] als mede-eigenaar ook zou moeten meebetalen. Partijen hebben over en weer het recht om deze vorderingen met elkaar te verrekenen, welke vorderingen de rechtbank in billijkheid begroot als even hoog. Per saldo zijn partijen elkaar dan niets verschuldigd. De gebruikerslasten van de woning zijn uit de aard der zaak voor rekening van alleen [de wederpartij]. (…)”

4.6    Op 14 februari 2019 heeft de opvolgend advocaat van klager zich gemeld bij verweerster en verzocht om verstrekking van het dossier. Op 20 februari 2019 heeft deze advocaat zijn verzoek opnieuw en met spoed onder de aandacht van verweerster gebracht.

4.7    Op 3 april 2019 heeft de opvolgend advocaat advies over een eventuele beroepsprocedure bij het gerechtshof uitgebracht aan klager. Daarin heeft deze advocaat geconstateerd dat tot dat moment het vonnis van 24 oktober 2018 niet was betekend.

 

5    BEOORDELING

Omvang van beroep

5.1    Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad op de onderdelen b en c van de klacht. Indien en voor zover klager tevens beroep wenste in te stellen tegen de beslissing op onderdeel a (door de raad gegrond verklaard) is hij daarin niet-ontvankelijk gelet op het bepaalde in artikel 56 lid 1 sub 1 Advocatenwet.

5.2    Klager heeft het hof (aanvullend) verzocht om aan verweerster op te dragen de gegevens van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aan hem te verstrekken zodat hij kan toezien op een doelmatige afwikkeling van zijn schadeclaim. Het hof heeft klager ter zitting uitgelegd dat het hof dit verzoek terzijde legt. Immers, het hof beoordeelt als tuchtrechter (alleen) de tuchtklacht tegen verweerster.

Beoordeling raad

5.3    De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel b overwogen dat uit het dossier niet is gebleken dat verweerster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een professionele advocaat mag worden verwacht. De raad is niet gebleken dat de dagvaarding of producties zonder akkoord van klager zijn ingediend, waardoor bepaalde zaken onbehandeld kunnen zijn gebleven of onjuiste stellingen zijn ingenomen, of dat onderwerpen of producties die door klager zijn aangedragen zonder overleg met hem niet (of juist wel) zijn ingebracht door verweerster. Ook voor het verwijt dat verweerster ter zitting onzorgvuldig zou hebben gehandeld, is in het dossier geen steun te vinden. Het is volgens de raad gebruikelijk bij de rechtbank Rotterdam dat advocaten niet de gelegenheid krijgen te pleiten maar het woord aan partijen zelf wordt gegeven. Verweerster heeft vervolgens het vonnis van de rechtbank besproken met klager en (tevens) schriftelijk vastgelegd dat zij niet het beroep voor klager wilde doen. Dit is niet onzorgvuldig omdat een advocaat een eigen verantwoordelijkheid draagt voor het aannemen van een bepaalde zaak (hoger beroep).

5.4    Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de raad overwogen dat niet is komen vast te staan dat klager in relevante mate in zijn belangen is geschaad door het niet tijdig voldoen van de griffierechten door verweerster. De kosten voor de eerste procedure heeft verweerster voor haar rekening genomen en verweerster heeft zo snel mogelijk een nieuwe procedure aanhangig gemaakt. Materiële schade is verder niet aannemelijk gemaakt door klager en de raad concludeert dat de geringe vertraging van vier maanden niet het oordeel rechtvaardigt dat verweerster daarin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De door klager gestelde emotionele schade is door klager niet onderbouwd of inzichtelijk gemaakt. Ook klachtonderdeel c is ongegrond verklaard.

5.5    De raad heeft verweerster voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel a de maatregel van waarschuwing opgelegd. De raad heeft hierbij betrokken dat verweerster heeft erkend een beroepsfout te hebben gemaakt en direct na het ontdekken daarvan het nodige gedaan om de schade voor klager zo beperkt mogelijk te houden.

Grieven in beroep

5.6    Klager voert, samengevat, de volgende grieven aan.

1. Door het handelen van verweerster is in totaal 21 maanden vertraging in de zaak van klager ontstaan, ondanks het uitdrukkelijke verzoek van klager de zaak met spoed te behandelen. Verweerster heeft ruim 10 maanden de tijd genomen voor het opstellen van een dagvaarding en vier maanden om haar verzuim de griffierechten te betalen te herstellen en het opstarten van een nieuwe procedure duurde twee maanden.

2. Door het handelen van verweerster heeft klager een andere advocaat in de arm genomen om de afwikkeling van het vonnis te begeleiden, wat klager onnodig geld kostte omdat het aan verweerster was die afwikkeling te begeleiden. Daarbij heeft verweerster het dossier onvolledig en niet tijdig aan haar opvolgend advocaat verstrekt.

3. Verweerster heeft geen pogingen ondernomen om te schikken met de wederpartij ondanks de verzoeken van klager daartoe. Daarbij was verweerster tijdens de schorsing van de zitting onvindbaar en na de zitting direct vertrokken, waardoor het onmogelijk was voor partijen om tot een vergelijk te komen.

4. Verweerster deelde belangrijke stukken, zoals de definitieve dagvaarding en het vonnis, niet of pas na aandringen van klager. Verweerster heeft het vonnis niet laten betekenen, ondanks verzoeken van klager daartoe. Daarbij heeft verweerster geen inhoudelijke nabespreking gevoerd met klager ondanks zijn verzoek daartoe.

6. Verweerster heeft de klachten van klager niet serieus genomen, ongeopend retour gestuurd en tot op heden niet inhoudelijk gereageerd op de klacht in de tuchtprocedure.

7. Verweerster heeft zich niet verdiept in de zaak van klager. Van het dossier van de voorgaande advocaat van klager heeft zij geen kennis willen nemen, noch via de voorgaand advocaat noch via klager. Daarbij heeft zij nauwelijks werk verricht aan de dagvaarding en het concept van haar voorganger gebruikt.

8. Verweerster heeft wezenlijke informatie niet onder de aandacht van de rechter gebracht. Zo was de hypotheek van het huis al volledig afbetaald tijdens de zitting en heeft verweerster dit niet naar voren gebracht. Indien zij dat wel had gedaan, zo begrijpt het hof dit klachtonderdeel, dan had de rechter waarschijnlijk een gebruikersvergoeding toegekend aan klager voor het gebruik door de wederpartij. Verweerster heeft ten onrechte niet aangevoerd dat van het eenzijdig onttrekken door de wederpartij van grote sommen aan de gemeenschappelijke rekening geen sprake kon zijn. Verweerster heeft malversaties van de ex-partner op de gemeenschappelijke rekening niet naar voren gebracht.

9. Verweerster heeft slordig werk afgeleverd. Er stonden fouten in de dagvaarding en verweerster deed een te groot beroep op klager in het tegenlezen van processtukken. Daarbij schreef verweerster partijnamen verkeerd in correspondentie naar de wederpartij.

Verweer

5.7    Verweerster heeft alleen in de procedure bij de deken een globale inhoudelijke reactie gegeven op de klacht. Ter zitting van de raad en het hof is zij niet verschenen voor een verdere toelichting.

Beoordeling in beroep

5.8    Het hof neemt als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

5.9    Het hof stelt het volgende voorop. Klager heeft zijn klachtonderdelen gemotiveerd bij de deken naar voren gebracht en in de procedure in beroep stukken ingediend ter onderbouwing daarvan. Verweerster heeft enkel met een oppervlakkige brief aan de deken gereageerd op de klacht en sindsdien verstek laten gaan bij de raad en het hof. Verweerster heeft het hof bericht dat zij niets heeft toe te voegen aan hetgeen zij bij de deken naar voren heeft gebracht, geen behoefte heeft aan ‘een welles-nietes-situatie’ en ‘wat rest is een verzekeringskwestie’. Verweerster miskent met die proceshouding dat zij verantwoording heeft af te leggen over de wijze waarop zij haar beroep als advocaat uitoefent en dat zij inzicht dient te bieden in haar beroepsuitoefening, in de eerste plaats aan haar cliënt maar zeker ook aan de tuchtrechter.

Klachtonderdeel b - de van een professionele advocaat te verwachten zorgvuldigheid

5.10    Het hof volgt klager in zijn stelling dat verweerster dienaangaande verwijten kunnen worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is door klager nader gemotiveerd en onderbouwd en de feitelijke grondslag voor dit onderdeel is door verweerster onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof stelt op basis van de analyse van de opvolgend advocaat vast dat verweerster verzuimd heeft het vonnis voor de cliënt te doen betekenen, zonder hem daarover te informeren. De cliënt was daarvan onkundig, en heeft (dus) enige tijd geen actie ondernomen als gevolg waarvan het vonnis een onnodig lange periode niet uitvoerbaar was. Dit klemt te meer nu dat de wederpartij in het vonnis veroordeeld was om de gezamenlijke woning te ontruimen en de sleutels af te geven aan een verkopende makelaar uiterlijk negen maanden na betekening van het vonnis. Verweerster heeft voorts ter zitting van de rechtbank Rotterdam verzuimd naar voren te brengen dat de hypotheek van klager en de wederpartij op dat moment volledig was afgelost waardoor de rechtbank de gevraagde gebruikersvergoeding ten onrechte niet heeft toegekend omdat dit verrekend zou kunnen worden met een tegenvordering van dezelfde omvang (terwijl die tegenvordering was komen te vervallen na aflossing van de hypothecaire lening). Het hof zal dan ook dit klachtonderdeel gegrond b verklaren. De overige door klager ingenomen grieven behoeven geen behandeling omdat ze onvoldoende steun vinden in het dossier dan wel omdat zij eerst in hoger beroep zijn aangevoerd. 

Klachtonderdeel c  - vergoeding voor het schaden van klagers belangen

5.11    Voor zover verweerster niet heeft gehandeld als mag worden verwacht van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat heeft dit tot de gegrondverklaring van klachtonderdeel (a door de raad en) b geleid. In dit verband is door klager aan het hof verzocht verweerster te veroordelen in een vergoeding van de schade die klager heeft geleden als gevolg van haar handelen. Het hof heeft klager ter zitting uitgelegd dat dit verzoek terzijde wordt gelegd aangezien het aan de civiele rechter is om te oordelen over (de eventuele) toekenning van een schadeclaim. De tuchtrechter oordeelt (slechts) over het beroepsmatig handelen van de advocaat, waarbij de civielrechtelijke gevolgen van dat handelen in beginsel buiten beschouwing blijven. Klachtonderdeel c zal ongegrond worden verklaard.

Maatregel

5.12    Het hof acht de maatregel van berisping passend, gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerster en het in beroep alsnog gegrond verklaren van klachtonderdeel b.

Proceskosten

5.13    Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                                                                                 

a) € 50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

5.14    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.

5.15    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a;

- vernietigt de beslissing van 30 maart 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 19-868/DH/RO, voor zover daarin klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

 

en doet opnieuw recht:

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- bekrachtigt de beslissing van 30 maart 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 19-868/DH/RO, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd voor het overige;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers, M.L. Weerkamp, J.M. Atema en A.P. Wessels, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2020.

 

    

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 7 september 2020.