Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:167

Zaaknummer

200105

Inhoudsindicatie

Appelverbod. Niet gebleken is dat fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden waardoor geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden bij de raad. Er is geen sprake van doorbreking van het appelverbod. Klacht is niet-ontvankelijk.

Uitspraak

BESLISSING

van 31 augustus 2020

in de zaak 200105

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1        Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 9 augustus 2019, onder nummer 19-357 op die datum aan partijen toegezonden. De voorzitter heeft de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het hof verwijst verder naar de beslissing van de raad van 30 maart 2020 op het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzet ongegrond verklaard.

De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRARL: 2020:121. De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRARL:2019:226.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beroepschrift met bijlagen van klager is per e-mailbericht op 6 april 2020 door de griffie van het hof ontvangen.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        de stukken van de raad;

-        het e-mailbericht van 20 april 2020 met bijlagen van klager;

-        het e-mailbericht van 23 april 2020 met bijlage van klager;

-        het verweerschrift van 18 mei 2020 van verweerster;

-        het e-mailbericht van 12 juni 2020 met bijlagen van klager.

2.3        Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

 

3        BEOORDELING

3.1        Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad van discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, kennelijk ongegrond is  dan wel is afgewezen omdat de klacht van onvoldoende gewicht is. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen wordt het appelverbod genoemd.

3.2        Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.

 3.3        Het hof begrijpt uit de stellingen van klager dat hij van mening is dat er sprake is geweest van schending van fundamentele rechtsbeginselen omdat, zakelijk weergegeven:

a.        de deken geen onderzoek heeft gedaan naar zijn klachten, terwijl de deken daartoe verplicht is op grond van artikel 46c lid 3 van de Advocatenwet. De deken heeft zich slechts beperkt tot het uitwisselen van standpunten van klager en verweerster;

b.        de deken artikel 46d lid 5c van de Advocatenwet heeft geschonden doordat zij én de klacht van klager niet heeft onderzocht én de klacht met de feiten niet correct heeft opgeschreven in de aanbiedingsbrief van de deken aan de raad. Na ontvangst van de conceptaanbiedingsbrief heeft klager de deken gewezen op aantoonbare fouten. De aanbiedingsbrief is zonder de correcties van klager daarin op te nemen aan de raad toegezonden;

c.        de deken een collega is van verweerster, waardoor de schijn van partijdigheid is ontstaan;

d.        de uitspraak beïnvloed kan zijn door de mening van de griffier. De griffier heeft de aanbiedingsbrief van de deken ontvangen en formuleert voor de tuchtrechter een mening over de klacht. In de Advocatenwet staat niet dat de mening van een griffier een rol mag spelen bij een voorzittersuitspraak.

3.4        Klager heeft zijn hiervoor geformuleerde stellingen onder a tot en met c gericht tegen het onderzoek van de deken. Van het doorbreken van het appelverbod van artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet kan slechts sprake zijn indien is gebleken van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad. Dat is hier niet aan de orde. Wat betreft de onder d geformuleerde stelling vormt het gegeven dat de griffier eventueel bemoeienissen met de uitspraak heeft gehad, geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel op. Daarbij wijst het hof erop dat uit art. 46b lid 16 van de Advocatenwet volgt dat de raad de griffier benoemt. En op grond van art. 46ba lid 1 Advocatenwet is de griffier voor zijn werkzaamheden uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de raad. Nu het hof niet is gebleken van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad, wordt het appelverbod van artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet niet doorbroken. Het gevolg daarvan is dat klager in zijn beroep tegen de bestreden beslissing niet kan worden ontvangen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 maart 2020, gewezen onder nummer 19-357.

 

Aldus beslist door mr. T. Zuidema, voorzitter, en mrs. M.P.C.J. van Bavel en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2020.         

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 31 augustus 2020.