Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:146

Zaaknummer

200028

Inhoudsindicatie

Klacht heeft betrekking op het optreden van advocaat (verweerder) in diens hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de moeder van klager. Verweerder heeft tijd geschreven voor zijn werkzaamheden inzake door klager tegen hem ingediende klachten. De vraag ligt voor of verweerder bij zijn wijze van declareren in zijn hoedanigheid van vereffenaar zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Een vereffenaar heeft recht op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld. Anders dan klager aanvoert is het hof van oordeel dat een geschil over de hoogte of de juistheid van de declaratie van een vereffenaar niet thuis hoort bij de tuchtrechter, maar bij de kantonrechter. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

Uitspraak

BESLISSING

van 24 augustus 2020

in de zaak 200028

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1        Het hof verwijst naar de (tussen)beslissing van 22 november 2019 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) gewezen onder zaaknummer: 19-568/DB/OB, aan partijen toegezonden op 22 november 2019, en de beslissing van 3 februari 2020, gewezen onder hetzelfde nummer en aan partijen toegezonden op 3 februari 2020. In beide beslissingen heeft de raad het verzet van klager behandeld tegen de beslissing van 30 september 2019 van de voorzitter van de raad, eveneens gewezen onder nummer 19-568/DB/OB. De voorzitter heeft in die beslissing de klacht kennelijk ongegrond verklaard met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2019:149.

1.2        In voormelde (tussen)beslissing van 22 november 2019 heeft de raad het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter gegrond verklaard. Daarbij is verweerder in de gelegenheid gesteld zich uiterlijk binnen vier weken schriftelijk nader uit te laten als bedoeld in 5.6 van die beslissing en is klager in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken na de doorzending van de reactie van verweerder aan klager schriftelijk op die reactie te reageren. Deze verzetbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2019:178. 

1.3        Vervolgens heeft de raad in de eindbeslissing van 3 februari 2020 de klacht ongegrond verklaard. Deze eindbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSHE:2020:48. 

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beroepschrift van klager tegen de beslissing van de raad van 3 februari 2020 is op 4 februari 2020 per e-mailbericht ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        het dossier van de raad;

-        het verweerschrift van 4 maart 2020 van verweerder;

-        de repliek van 15 maart 2020 van klager;

-        de dupliek van 10 april 2020 van verweerder;

-        het e-mailbericht van 6 mei 2020 van klager met bijlagen.  

2.3        Het hof heeft de zaak met instemming van partijen schriftelijk behandeld. De uitspraak is bepaald op heden.

 

3        KLACHT

3.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van klagers moeder een onjuiste en oncontroleerbare declaratie heeft opgesteld. Verweerder heeft uren in rekening gebracht die geen nalatenschapskosten zijn en dus niet bij de nalatenschap in rekening gebracht mogen worden. De declaratie is oncontroleerbaar. Hij is niet voldoende gespecificeerd.

  

4        FEITEN

4.1        De voorzitter van de raad van discipline heeft in zijn beslissing van 30 september 2019 feiten vastgesteld, waarvan de raad, na verwerping van de daartegen gerichte verzetsgronden, in zijn beslissing ook is gegaan. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het vertrekpunt bij de beoordeling van deze klacht. De feiten zijn als volgt.

4.2        Klager is één van de acht erfgenamen in de nalatenschappen van zijn vader en zijn moeder. Klager en (enkele van) de overige erfgenamen zijn in een aantal procedures verwikkeld ter zake deze nalatenschappen.

4.3        Verweerder is bij beschikking d.d. 6 november 2012 door de rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap.

4.4        Klager heeft meerdere klachten tegen verweerder ingediend bij de deken. De plaatsvervangend voorzitter van de raad heeft bij beslissing d.d. 17 september 2014 (kenmerk OB 233-2014) de in die zaak aan de orde zijnde klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Bij beslissing van de raad d.d. 29 juni 2015 (kenmerk OB233-2015) is het tegen deze beslissing door klager ingestelde verzet ongegrond verklaard.

4.5        Bij brieven d.d. 15 en 23 februari en 9 september 2016 heeft klager bij de deken opnieuw klachten tegen verweerder ingediend. De voorzitter heeft bij beslissing van 22 augustus 2017 (kenmerken 17-508/DB/OB, 17-509/DB/OB en 17-510/DB/OB) de klachtonderdelen 1 en 2 kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel 3 kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van de raad d.d. 11 juni 2018 (kenmerken17-508/DB/OB, 17-509/DB/OB en 17-510/DB/OB) is het tegen deze beslissing door klager ingestelde verzet ongegrond verklaard.

4.6        De kantonrechter heeft salarisbeschikkingen gegeven ter zake het loon van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Klager heeft tegen de uitdelingslijst, waarin rekening is gehouden met de salarisbeschikkingen, verzet aangetekend.

4.7        Bij vonnis d.d. 17 oktober 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de verdeling vastgesteld. Vier erven hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

4.8        De kantonrechter heeft beslist eerst op het door klager ingestelde verzet te beslissen, zodra in hoger beroep definitief is geoordeeld over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap(pen).

4.9        Bij brief van 24 november 2018 heeft klager opnieuw een klacht bij de deken ingediend tegen verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar.

4.10        Verweerder heeft zich met goedvinden van de kantonrechter bij het voeren van verweer tegen deze en andere klachten laten assisteren door mr. S, advocaat en kantoorgenoot van verweerder.

 

 

5        BEOORDELING

5.1        In deze zaak heeft de klacht betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar.

Overwegingen raad

5.2        De raad heeft tot uitgangspunt genomen dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als vereffenaar, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden.  Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124).         

5.3        De raad heeft vervolgens overwogen dat het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar en de met zijn werkzaamheden gemoeide kosten onderwerp zijn van toetsing door de kantonrechter. Discussies over de salarisbeschikkingen en in het verlengde daarvan  over de tweede declaratie van de vereffenaar horen dan ook in beginsel thuis in de door klager gestarte verzetprocedure tegen de uitdelingslijst. Behoudens bijzondere omstandigheden is voor een beoordeling door de tuchtrechter hierover geen plaats, aldus de raad.

5.4        Daarop heeft de raad overwogen dat sprake is van een dergelijke bijzondere omstandigheid voor zover de declaratie ziet op kosten die verweerder heeft gedeclareerd verband houdende met de werkzaamheden die hij (en zijn kantoorgenoot) heeft verricht in verband met tegen hem ingediende klachten. De raad is van oordeel dat ingevolge het bepaalde in de Richtlijn Vereffening nalatenschappen het loon van een vereffenaar alleen kan worden verzocht op basis van een gespecificeerde registratie van de daadwerkelijk aan de vereffening bestede tijd. Het is de raad gebleken dat verweerder in zijn begeleidende brief bij het salarisverzoek aan de kantonrechter hem heeft gewezen op het feit dat (ook) tijd is geregistreerd in tuchtprocedures en dat bovendien een groot aantal klachten (ten minste 10) door klager tegen hem is ingediend. Nu verweerder de kantonrechter hiervan op de hoogte had gebracht, valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Bij het ingestelde verzet tegen de vaststelling van het loon kunnen de bezwaren van klager verder aan de orde komen, aldus de raad. Tot slot heeft de raad overwogen dat ten aanzien van de overige door klager naar voren gebrachte bezwaren over de declaratie van verweerder, deze (ook) onderwerp zijn van toetsing van de kantonrechter en geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Voor toetsing van het optreden van verweerder in dit verband is in deze tuchtrechtelijke procedure dan ook geen ruimte. 

Grieven klager

5.5        Klager stelt dat de raad zijn klacht ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Naar het hof begrijpt stelt klager – kort gezegd – dat de raad op verschillende punten is tekort geschoten in de motivering van de beslissing. De raad heeft geen rekening gehouden met de relevante omstandigheden, zoals dat de boedel negatief is, dat de door verweerder gedeclareerde uren niet in het belang van de boedel zijn gemaakt en dat de kantonrechter de declaratie van een vereffenaar marginaal toetst. Volgens klager valt verweerder wel een tuchtrechtelijk verwijt te maken nu hij er niet op mocht vertrouwen dat zijn wijze van declareren was toegestaan. De raad was gehouden om het optreden van verweerder te toetsen aan de regels van het tuchtrecht en de regels uit de RECOFA-richtlijnen. Klager is verder van mening dat verweerder ten onrechte zijn standpunten niet heeft onderbouwd met stukken en hij vraagt zich af of verweerder zich schuldig heeft gemaakt een strafbaar feit.

Toetsingskader

5.6        De raad heeft bij zijn oordeel naar het oordeel van het hof het juiste toetsingskader, hiervoor in 5.2 weergegeven, gehanteerd. Dat betekent dat in dit geding de vraag voorligt of verweerder bij zijn wijze van declareren in zijn hoedanigheid van vereffenaar zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad?

5.7        Niet in geschil is dat verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar onder  toezicht staat van de kantonrechter. Zie artikel 4:210 BW. Verder bepaalt artikel 4:206 lid 3 BW dat een vereffenaar recht heeft op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld. Vaststaat dat de kantonrechter aan de hand van de door verweerder ingediende declaraties salarisbeschikkingen heeft vastgesteld. Klager klaagt (inhoudelijk) over de tweede declaratie van verweerder. Niet is weersproken dat naar aanleiding van die declaratie de kantonrechter op 16 juni 2017 een salarisbeschikking heeft afgegeven. Onvoldoende weersproken is ook dat verweerder bij de indiening van die tweede declaratie de kantonrechter in een begeleidende brief erop heeft gewezen dat er ook uren zijn opgevoerd voor de werkzaamheden van hem en zijn kantoorgenoot die verband houden met de tegen hem ingediende tuchtklachten.  Kennelijk heeft de kantonrechter die uren als werkzaamheden verband houdende met de vereffening als loon in de zin van artikel 4:206 BW geaccordeerd. Dat klager van mening is dat de kantonrechter slechts marginaal toetst kan hieraan niet afdoen.

5.8        Anders dan klager aanvoert hoort een geschil over de hoogte of de juistheid van de declaratie van een vereffenaar niet thuis bij de tuchtrechter. Daarover gaat de tuchtrechter niet. Het is aan de kantonrechter om te oordelen over het verzet tegen de uitdelingslijst, waarvan de salarisbetalingen aan verweerder deel uitmaken. De jurisprudentie die klager aanhaalt over declaratiekwesties met vereffenaars zijn ook allemaal uitspraken van de civiele rechter. Het hof zal anders dan klager aanvoert daarom niet ingaan op zijn stellingen dat verweerder niet conform de geldende richtlijnen heeft gedeclareerd, dat zijn declaratie niet op een juiste wijze is gespecificeerd en dat verweerder niet in het belang van de boedel heeft gedeclareerd. 

5.9        Het is aan verweerder om aan de kantonrechter een opgave te doen van zijn werkzaamheden als vereffenaar. Verweerder heeft dat op een transparante wijze tegenover de kantonrechter gedaan. Niet is gebleken dat verweerder daarbij de kantonrechter heeft misleid of onjuist heeft voorgelicht. Het hof is dan ook van oordeel dat verweerder met zijn wijze van declareren aan de kantonrechter het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Verweerder valt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.10        Gelet op het voorgaande behoeft het overige door klager aangevoerde geen bespreking omdat het of niet meer relevant is of niet kan leiden tot een ander oordeel.

5.11        De grieven falen. De beslissing van de raad van 3 februari 2020 zal worden bekrachtigd.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt  de beslissing van de raad in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 3 februari 2020 in de zaak 19-568/DB/OB.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.P.C.J. van Bavel en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2020.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 24 augustus 2020.