Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:182

Zaaknummer

20-521/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. Overigens is niet gebleken van een intieme vriendschap tussen verweerder en zijn kantoorgenoot (over wie klager een interne klacht had ingediend).

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  17 augustus 2020

in de zaak 20-521/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 juli 2020 met kenmerk 1011323, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een geschil (gehad) met zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw). Op 7 juli 2016 heeft de advocaat van klager telefonisch aan de vrouw een kort geding aangezegd. Mr. R, een kantoorgenoot van verweerder, heeft zich diezelfde dag als advocaat van de vrouw gesteld en inhoudelijk gereageerd. Hij heeft een viertal brieven en een e-mail aan de advocaat van klager gestuurd. Mr. R onderhield op dat moment een affectieve relatie met de vrouw.

1.2    Bij brief van 8 augustus 2016, gericht aan het kantoor van verweerder, heeft klager een klacht ingediend over mr. R. Bij brief van 11 augustus 2016 heeft verweerder namens zijn kantoor op de brief van klager gereageerd. Verweerder heeft klager onder meer geschreven:

“Ampel beraad leidt ertoe dat ik mij uw bezwaren tegen het optreden van [mr. R] of zijn kantoorgenoten als advocaat van [de vrouw] in de geschillen met u kan voorstellen. Ik besprak dit inmiddels met [mr. R]. Hij staakt zijn werkzaamheden en heeft overigens na 15 juli jl. geen werkzaamheden meer verricht.”

1.3    Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 14 augustus 2016 bedankt voor zijn reactie en hem meegedeeld dat als de vrouw en mr. R zich eraan houden hij het hierbij zal laten.

1.4    Bij e-mail van 5 september 2019 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“U vervolgt uw mail door te stellen dat er binnen kantoor niemand is zonder vriendschappelijke banden. Op de 45ste verjaardag van [mr. R] werd een diner gegeven voor “intieme vrienden”. Hier waren totaal hooguit 15 mensen voor uitgenodigd waaronder u. Hier was u ook als enige van het hele kantoor cq enige collega voor uitgenodigd, of hooguit 1 andere partner. In mijn ogen is daarmee uw vriendschappelijke band een hele andere en veel intensievere band dan de andere partners hebben met [mr. R]. Dit zou tevens al reden genoeg moeten zijn om deze klacht niet zelf in behandeling te nemen.”

1.5    Bij e-mail van 12 september 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Naar aanleiding van uw mailbericht van 5 dezer en de daarin vervatte verzoeken bericht ik u als volgt:

(…)

3) er is geen sprake van een intieme vriendschap. Ik heb mij op geen enkele manier belemmerd gevoeld uw klachten objectief te behandelen.”

1.6    Op 24 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft op diezelfde datum tevens een klacht ingediend over mr. R (zaaknummer 20-522/A/A). In die zaak wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de door klager op 8 augustus 2016 ingediende klacht over mr. R buiten de officiële klachtenprocedure van het kantoor heeft gehouden door de klacht zelf in behandeling te nemen, dit terwijl hij een intieme vriend is van mr. R. Hiermee heeft verweerder de integriteitsregels overtreden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen.

4.2    Klager verwijt verweerder, zo begrijpt de voorzitter, dat hij de klacht die klager in 2016 over verweerder heeft ingediend buiten de officiële klachtenprocedure heeft gehouden door de klacht zelf in behandeling te nemen in plaats van de klacht te laten behandelen door de klachtenfunctionaris van het kantoor, dit terwijl verweerder een intieme vriend is van mr. R.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft bij brief van 8 augustus 2016 bij het kantoor van verweerder een klacht over mr. R ingediend. Verweerder heeft die brief op 11 augustus 2016 beantwoord (zie de feiten onder 1.2). De officiële klachtenregeling van het kantoor van verweerder is alleen van toepassing op klachten van eigen cliënten, dus niet op de klacht van klager. Los hiervan geldt dat klager met de ontvangst van de brief van 11 augustus 2016 ervan op de hoogte was dat verweerder zijn brief had beantwoord en niet de officiële klachtenfunctionaris van diens kantoor. Door hierover op 24 september 2019 een klacht in te dienen, heeft klager de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet overschreden. De klacht is dan ook niet-ontvankelijk.

4.4    De voorzitter overweegt ten overvloede het volgende. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij een intieme vriendschap heeft met mr. R, zoals nog eens aan klager bevestigd in de hierboven onder 1.5 aangehaalde e-mail aan klager van 12 september 2019. Hiertegenover heeft klager dit punt niet onderbouwd. Overigens blijkt uit de reactie van verweerder in 2016 op de bezwaren van klager niet dat verweerder geen onafhankelijke beoordeling heeft gemaakt; hij heeft immers gezegd dat hij zich de bezwaren tegen het optreden van mr R. kon voorstellen, en dat mr R. ook niet langer werkzaamheden voor de vrouw heeft verricht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 17 augustus 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.