Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:103

Zaaknummer

20-307/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk gelet op het ne bis in idem-beginsel. Klager had zijn klacht in de eerdere klachtzaak aan de orde moeten stellen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 juli 2020 in de zaak 20-307/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 10 april 2020 met kenmerk K214 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 16 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Bij vonnis van 11 augustus 2015 is het faillissement uitgesproken van DF BV, van welke vennootschap klager bestuurder was. Er is door de rechtbank een curator in het faillissement aangesteld. Verweerster heeft deze curator daarbij bijgestaan.

1.2    Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 17 oktober 2018, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.3    Op 30 november 2018 heeft verweerster zich schriftelijk verweerd tegen de klacht en daarbij (als bijlage) een bankafschrift gevoegd. Dit betrof een bankafschrift van de boedelrekening van 9 november 2018.

1.4    Klager heeft op het verweer gereageerd bij repliek van 27 december 2018 en aanvullende repliek van 11 januari 2019 .

1.5    De klacht van klager is bij voorzittersbeslissing van 3 juli 2019 (zaaknummer 19-291/DH/DH) gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft hiertegen verzet ingesteld. Het verzet is bij beslissing van 27 januari 2020 ongegrond verklaard.

1.6    Op 31 oktober 2019 heeft klager bij de deken een (tweede) klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)    Verweerster heeft een bankafschrift ingebracht in de klachtprocedure, terwijl zij daar niet over zou moeten kunnen beschikken en het gebruik ervan geen enkel doel diende.

b)    Verweerster heeft haar oud-collega’s aangezet tot het verstrekken van informatie en daadwerkelijke stukken, in een periode waarin zij niet meer werkzaam was bij het advocatenkantoor van de curator.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief is afgewikkeld. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

4.2    De klachtonderdelen in de onderhavige zaak kunnen in samenhang worden bezien en behelzen in de kern een bezwaar van klager tegen een onderdeel van het door verweerster in de eerdere klachtzaak gevoerde verweer. Het gaat om hetzelfde feitencomplex. Dit bezwaar had klager in die klachtzaak aan de orde moeten stellen. Het bezwaar van klager, zeker zonder nieuwe feiten of omstandigheden, kan niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een volgende klachtzaak. Dit betekent dat de klacht strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.4    Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat klagers klacht, indien deze wel ontvankelijk zou zijn geweest, kennelijk ongegrond zou zijn geweest, omdat verweerster in haar verdediging niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020.