Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:100

Zaaknummer

19-534/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Schending Gedragsregel 15. Verweerder heeft tegen een voormalig cliënt opgetreden, terwijl hem dat niet vrijstond. Verweerder heeft de zaak overgedragen aan een ander, maar is zich desondanks met de zaak blijven bemoeien. Gelet op het tuchtrechtelijk verleden wordt een berisping opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 juli 2020 in de zaak 19-534/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

gemachtigde

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 25 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 26 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R2019/45 edl/dh van de deken ontvangen.

1.3    De behandeling van de klacht op de zitting van de raad stond gepland op 6 april 2020. Deze zitting is in verband met de maatregelen in het kader van het coronavirus niet doorgegaan. Aan partijen is de mogelijkheid gegeven de zaak zonder zitting af te doen. Beide partijen zijn daarmee akkoord gegaan. Partijen hebben de gelegenheid gekregen een nadere schriftelijke reactie te geven, maar hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 29.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager en zijn gemachtigde zijn broers. In de onderhavige zaak is – anders dan door de deken gesteld – door de oudere broer (gemachtigde) geklaagd namens de jongere broer (klager).

2.3    Verweerder heeft op 8 juni 2016 opgetreden (mede) namens klager in een zaak omtrent onroerend goed bij de rechtbank Rotterdam.

2.4    Mevrouw L. heeft zich tot verweerder gewend met een (beslag)zaak gericht tegen klager. Verweerder heeft deze zaak, na een intakegesprek met mevrouw L., doorgestuurd naar mr. K.

2.5    Op naam van mr. K. is verlof gevraagd om beslag te leggen en vervolgens ook het beslag gelegd. Namens verweerder is een modelverzoek daarvoor aan mr. K verstrekt. Een kantoorgenoot van verweerder heeft dit model voor het verzenden aangevuld met gegevens.

2.6    De rekening van de deurwaarder is, op verzoek van verweerder, naar het kantoor van verweerder gestuurd.

2.7    Door klager is bij zijn repliek van 20 november 2018 een geluidsopname gevoegd. Deze opname betreft – zo blijkt uit de repliek van klager – een gesprek tussen de deurwaarder en gemachtigde (datum gesprek onbekend). In het gesprek wordt onder meer het volgende gezegd:

Deurwaarder: “Ja ik heb het echt van [advocatenkantoor verweerder] gekregen, alleen d’r stond een andere advocaat in (…) het is een zaak van [advocatenkantoor verweerder] (…) daar heb ik ’t van, daar heb ik ’t van (…) [verweerder] is de zaak van, [verweerder] (…) ik zie dat in de stukken staan dat ik het van dat kantoor gekregen heb.”

Gemachtigde: “En de afzender, mailadres is ook van [advocatenkantoor verweerder]?”

Deurwaarder: “(…) 100% heb ik het van [advocatenkantoor verweerder], [verweerder], daar heb ik het van, (…) daar is geen vergissing mogelijk daar heb ik ’t van gehad (…) ik heb ’t van [advocatenkantoor verweerder] gehad’

2.8    In de zaak is verder geprocedeerd door mr. K.

2.9    Op 25 juli 2018 is namens klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat verweerder de belangen van een wederpartij van klager behartigt, terwijl hij in het verleden klager heeft bijgestaan.

3.2    Ter toelichting op zijn klacht heeft klager aangevoerd dat verweerder en kantoorgenoten in het verleden meerdere zaken hebben behandeld voor zowel klager als zijn gemachtigde. Het stond verweerder daardoor niet vrij om voor mevrouw L. op de treden in de zaak tegen klager. Klager stelt dat verweerder, ondanks dat hij de zaak uit handen had gegeven aan mr. K., zich met de zaak van mevrouw L. inhoudelijk heeft bemoeid, omdat verweerder de stukken heeft opgesteld en die vervolgens door mr. K. heeft laten indienen. Ook heeft verweerder gevraagd de correspondentie en de rekening van de deurwaarder naar het kantoor van verweerder te sturen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat geen machtiging is verstrekt waaruit volgt dat de gemachtigde namens klager mag optreden.

4.2    Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft aangevoerd dat hij in het verleden formeel heeft opgetreden mede namens klager, maar dat het contact enkel en alleen met de gemachtigde van klager plaatsvond. Verweerder stelt dat hij nooit enig persoonlijk contact heeft gehad met klager, waardoor het hem vrijstond tegen klager op te treden. Dat heeft verweerder echter niet gedaan, omdat hij verwachtte dat de gemachtigde van klager namens klager zou optreden en verweerder in het verleden wel namens de gemachtigde heeft opgetreden. Verweerder heeft de zaak daarom doorgestuurd naar mr. K. Daarbij heeft verweerder een kantoorgenoot een model beslagrequest naar mr. K. laten sturen. Verweerder wilde verder voorkomen dat mr. K. met onbetaalde kosten zou blijven zitten en heeft om die reden de factuur van de deurwaarder naar het kantoor van verweerder laten sturen. Verweerder stelt dat de zaak volledig door mr. K wordt behandeld en dat verweerder en/of zijn kantoor niets inhoudelijks met de procedure te maken hebben.

4.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het verst strekkende verweer is dat klager niet-ontvankelijk is, omdat een machtiging ontbreekt. De raad passeert dit verweer, omdat op 15 april 2019 een machtiging is verstrekt waaruit volgt dat klager zijn gemachtigde heeft gemachtigd namens hem een klacht in te dienen tegen verweerder.

5.2    Met betrekking tot de klacht overweegt de raad dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig cliënt) van hem of van een kantoorgenoot. Dit volgt uit Gedragsregel 15 lid 1. Een advocaat dient te vermijden dat hij in een belangenconflict zou kunnen geraken ten koste van de voormalige cliënt, terwijl deze ervan moet kunnen uitgaan dat vertrouwelijke informatie over hemzelf en over de door die advocaat voor hem behandelde zaak niet tegen hem zal worden gebruikt. Dit laatste vloeit voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien (cumulatief) is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 15 lid 3 of indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 15 lid 4 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Van dat laatste is in dit geval geen sprake.

5.3    De raad overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken is voldoende gebleken dat verweerder in het verleden heeft opgetreden voor klager. Verweerder stelt dat hij toen geen contact heeft gehad met klager, maar slechts met klagers’ gemachtigde. Verweerder stelt ook dat het destijds ging om onroerend goed van de gemachtigde, en dat de procedure niet zag op aangelegenheden van klager, waardoor hij ook geen kennis heeft verkregen van informatie klager betreffende. Klager betwist dit en stelt dat het ging om onroerend goed en belangen van de familie van gemachtigde en dus ook van klager. De raad overweegt dat het enkele feit dat klager in die zaak ook procespartij was maakt dat zijn belangen ermee gemoeid waren. Verweerder heeft dus wel degelijk voor hem opgetreden in het verleden. Dat het contact toen verliep met de gemachtigde, maakt niet dat het verweerder vrijstaat om nu tegen klager op te treden.

5.4    Verweerder stelt in de zaak van mevrouw L niet tegen klager te hebben opgetreden. Hij stelt dat hij in die zaak een intakegesprek heeft gevoerd en vervolgens, na ontvangst van de stukken, zag dat klager de wederpartij was. Daarop heeft hij de zaak overgedragen aan mr. K, aldus verweerder.

5.5    Beoordeeld moet worden of verweerder tegen klager heeft opgetreden. De raad merkt allereerst op dat het enigszins bevreemdt dat niet al tijdens de intake is gesproken over de (identiteit van de) wederpartij. Het zou voor de hand hebben gelegen als in dat onderhoud al gesproken was over wie dit betrof en welke verhaalsmogelijkheden deze wederpartij bood. Dan zou het logisch zijn geweest indien de zaak op dat moment en in dat stadium zou zijn doorverwezen naar een andere advocaat. Verweerder stelt echter pas na het onderhoud, door kennisneming van de naderhand door mevrouw L. toegestuurde bescheiden, van de identiteit van de wederpartij op de hoogte te zijn gekomen, waarna hij de zaak heeft overgedragen aan een andere advocaat. De raad is van oordeel dat verweerder door de wijze waarop hij in het kader van deze overdracht heeft gehandeld op zijn minst de schijn heeft gewekt dat hij de (inhoudelijke) regie bleef voeren in de zaak tegen klager. Immers, verweerder heeft aan de door hem aangezochte mr. K. een modelverzoek laten verstrekken dat deze kon gebruiken voor de beslaglegging. Een kantoorgenoot van verweerder heeft dit model voor verzending nog aangevuld met gegevens. Verweerder heeft mr. K. ook voorgesteld om verweerders deurwaarder te gebruiken en de rekening naar verweerder te laten sturen. Vervolgens heeft verweerder, althans zijn kantoor, zo blijkt uit het hiervoor onder 2.7 weergegeven gesprek waarvan verweerder noch de authenticiteit, noch de inhoud heeft betwist, opdracht gegeven aan de deurwaarder. De raad is van oordeel dat verweerder door het op deze wijze blijven voeren van de regie tegen klager heeft opgetreden.

5.6    Vervolgens moet beoordeeld worden of verweerder het optreden tegen klager vrijstond op basis van de uitzondering van Gedragsregel 15 lid 3. De voorwaarden houden in dat de advocaat alleen kan afwijken van het bepaalde in Gedragsregel 15 lid 1 indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

1)    de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet betreffen dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, daar ook geen verband mee houden en een toekomstig verband evenmin aannemelijk is;

2)    de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt;

3)    ook overigens niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.

5.7    De raad is van oordeel dat in ieder geval niet is voldaan aan de hiervoor genoemde tweede en derde voorwaarde. Verweerder heeft klager en een aantal familieleden van klager in het verleden bijgestaan in een zaak die zag op onroerend goed en beschikte zodoende over vertrouwelijke informatie ziende op klager en diens familie. Deze informatie zou redelijkerwijs van belang kunnen zijn in de zaak van mevrouw L tegen klager, die immers handelt om beslaglegging op onroerend goed. Verder is evident sprake van een redelijk bezwaar aan de zijde van klager. Nu reeds aan twee voorwaarden van Gedragsregel 15 niet is voldaan kan de laatste voorwaarde onbesproken blijven. Verweerder had zich na de overdracht van de zaak aan mr. K. moeten onthouden van (verdere) bemoeienis met de zaak tegen klager. Verweerder stelt zich bewust te zijn geweest van de gevoeligheid van de situatie en om die reden de zaak te hebben doorverwezen naar mr. K. Desondanks heeft hij de regie in handen gehouden en zodoende tegen klager opgetreden. Hij heeft daardoor Gedragsregel 15 geschonden. Daarvan kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht is dan ook gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de ernst van de gedraging en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.