Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:152

Zaaknummer

20-398/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van bedreiging en/of intimidatie door klager mee te delen dat bij voortzetting van de herroepingsprocedure verweerder om een volledige proceskostenveroordeling zal vragen. Het is voorts aan de civiele rechter om te beoordelen of het door verweerder in het geding gebrachte document vals is of niet.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  13 juli 2020

in de zaak 20-398/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde: mr. P. Hopman

advocaat te Amsterdam

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 mei 2020 met kenmerk 802675/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 8 juni 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een geschil met Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP).

1.2    Op 24 januari 2018 heeft klager een procedure tegen ABP aanhangig gemaakt bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht (hierna: de rechtbank). Klager heeft die procedure in persoon gevoerd, ABP werd bijgestaan door verweerder.

1.3    Op 21 maart 2018 heeft verweerder namens ABP voor conclusie van antwoord gediend. Op 25 april 2018 heeft klager gerepliceerd en zijn eis gewijzigd. Op 23 mei 2018 heeft verweerder een conclusie van dupliek genomen. Op 17 oktober 2018 heeft de rechtbank vonnis gewezen en de vordering van klager afgewezen. Klager is hiertegen niet in hoger beroep gegaan.

1.4    Bij brief van 13 februari 2019 heeft klager verweerder meegedeeld een nieuwe procedure tegen ABP aanhangig te willen maken, met het oogmerk het vonnis van 17 oktober 2018 op grond van fraude, dwaling en bedrog zijdens ABP herroepen te laten worden.

1.5    Bij e-mail van 1 maart 2019 heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op de brief van klager van 13 februari 2019. Bij e-mail van dezelfde dag heeft klager verweerder onder meer meegedeeld dat de dagvaarding die dag, 1 maart 2019 aan ABP werd betekend in verband met carnaval. Bij e-mail van eveneens 1 maart 2019 heeft verweerder klager meegedeeld dat indien klager de herroepingsprocedure doorzet, hij zal vragen klager in de volledige proceskosten te veroordelen.

1.6    Op 3 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.7    Op 13 maart 2019 heeft klager de dagvaarding bij de rechtbank aangebracht.

1.8    Op 10 april 2019 heeft verweerder namens ABP voor conclusie van antwoord gediend. In die conclusie heeft hij verzocht klager te veroordelen in de volledige proceskosten ten bedrage van € 18.813,08. Op 15 mei 2019 heeft klager een conclusie van repliek genomen.

1.9    Bij e-mail van 10 oktober 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ok u wilt er een spelletje van maken. Veel genoegen.

ABP staat niet open voor een schikking en niet voor een gesprek met u en ik hou ook op met u te communiceren.

Een fijne dag (…)

Oh ja: mocht de volledige proceskostenveroordeling niet toegewezen worden zal ik zeker hoger beroep overwegen.”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager met zijn e-mail van 1 maart 2019 geïntimideerd, bedreigd en gechanteerd met het oogmerk klager te beletten het bedrog van ABP in de procedure in eerste aanleg door middel van een herroepingsprocedure onder de aandacht van de rechter te brengen en hij heeft deze intimidatie ten uitvoer gebracht door bij conclusie van antwoord tegen beter weten in een volledige proceskostenveroordeling te vragen.

b)    Verweerder heeft in ieder geval in de herroepingsprocedure willens en wetens een onjuiste voorstelling van zaken gegeven die in strijd is met de waarheid en daarmee strijdig met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 10 Advocatenwet. Verweerder heeft voorts in de herroepingsprocedure het procesrecht misbruikt door in strijd met de waarheidsplicht feiten achter te houden en consequent stellingen te handhaven die met de feiten strijdig zijn.

c)    De e-mail van verweerder van 10 oktober 2019 is intimiderend, bedreigend en rancuneus.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a) en c)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3    Klager verwijt verweerder allereerst dat hij klager met zijn e-mail van 1 maart 2019 heeft geïntimideerd, bedreigd en gechanteerd met het oogmerk klager af te houden van de rechter en dat hij deze intimidatie ten uitvoer heeft gebracht door in de conclusie van antwoord een volledige proceskostenveroordeling te vragen. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het stond verweerder vrij klager, in het belang van zijn cliënte die een herroepingsprocedure wilde voorkomen, mee te delen dat bij voortzetting van de procedure hij een volledige proceskostenveroordeling zou vragen en dit verzoek bij conclusie van antwoord ook daadwerkelijk te doen. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat een dergelijk verzoek op grond van het Nederlandse burgerlijk procesrecht kan worden ingesteld. Van intimidatie, bedreiging en/of chantage is geen sprake. Het is aan klager om in de civiele procedure verweer te voeren tegen het verzoek, waarna het aan de rechter is om daarover te oordelen. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

4.4    Hetzelfde geldt voor de e-mail van verweerder aan klager van 10 oktober 2019. Hoewel aan klager kan worden toegegeven dat verweerder wat meer distantie had kunnen betrachten en een wat professionelere toon had kunnen aanslaan in zijn e-mail van 10 oktober 2019, heeft verweerder met de e-mail de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5    Het verwijt dat klager verweerder in dit klachtonderdeel maakt komt er in de kern op neer dat verweerder namens ABP een vervalst document in het geding heeft gebracht. Hoewel dit bedrog volgens klager in de eerste procedure niet aan verweerder toegerekend kan worden omdat verweerder er voorshands op mocht vertrouwen dat het ABP hem correcte en authentieke documenten ter hand stelde ter overlegging aan de rechtbank, werd dat volgens klager in de herroepingsprocedure anders. Verweerder had toen immers kennis kunnen nemen van de dagvaarding en de conclusie van repliek van klager en daarmee van de bewijsvoering waarin het bedrog onweerlegbaar werd aangetoond. Verweerder had na kennisneming hiervan zijn rechtsbijstand aan ABP moeten beëindigen, aldus nog steeds klager.

4.6    De voorzitter overweegt  als volgt. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen, mag verweerder in beginsel afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verstrekt en is hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, heeft klager onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken. Het is verder aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om te beslissen of het document al dan niet vals is en of verweerder al dan niet zijn waarheidsplicht heeft geschonden. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 13 juli 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.