Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:151

Zaaknummer

20-397/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Uit de door verweerder gegeven toelichting volgt dat verweerder in opdracht van en in het belang van zijn cliënte heeft gehandeld door beslag te leggen op het woonhuis van klager en door niet akkoord te gaan met de door klager aangeboden zekerheid. Dat verweerder daarbij onevenredig nadeel aan klager heeft toegebracht zonder enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  13 juli 2020

in de zaak 20-397/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 mei 2020 met kenmerk 2019-1045855, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 en I tot en met V.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager exploiteerde met zijn vennootschap een café en nam in dat kader bieren en andere producten af van Heineken B.V. (hierna: Heineken), cliënte van verweerder. De vennootschap van klager heeft met Heineken een Leveranciersovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarin onder meer is opgenomen dat klager zich hoofdelijk aansprakelijk verklaart voor alle (betalings-)verplichtingen van zijn vennootschap aan Heineken.

1.2    Op 8 november 2016 is de vennootschap van klager failliet verklaard. Op 24 juli 2018 is het faillissement opgeheven wegens een gebrek aan baten en is de vennootschap uitgeschreven. Heineken heeft klager vervolgens gesommeerd een bedrag van € 3.210,22 te voldoen. Klager heeft niet aan de sommatie voldaan, waarna Heineken aan de deurwaarder heeft gevraagd de vordering op klager te incasseren. Ook na een sommatie van de deurwaarder heeft klager de vordering van Heineken niet voldaan.

1.3    Op 21 oktober 2019 heeft de deurwaarder een kantoorgenoot van verweerder benaderd met het verzoek met spoed beslag te doen leggen op het woonhuis van klager. Verweerder heeft na overleg met Heineken de zaak aangenomen en de voorzieningenrechter verlof gevraagd conservatoir beslag te leggen. Na daartoe verkregen verlof heeft verweerder op 30 oktober 2019 beslag doen leggen op het woonhuis van klager. 

1.4    Bij e-mail van 11 november 2019 heeft de advocaat van klager aan verweerder voorgesteld om in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure een depotovereenkomst te sluiten, in ruil voor het opheffen van het beslag, zodat de overdracht van de reeds verkochte woning van klager doorgang kon vinden. Verweerder heeft de advocaat van klager diezelfde dag bericht dat Heineken hiermee niet akkoord wil gaan.

1.5    Op 12 november 2019 heeft de advocaat van klager verweerder meegedeeld een opheffingskortgeding te zullen starten als Heineken niet akkoord zou gaan met het sluiten van een depotovereenkomst. Verweerder heeft de advocaat van klager hierop meegedeeld dat hij dit kort geding met vertrouwen tegemoet zal zien. Diezelfde dag heeft de betrokken notaris contact met verweerder opgenomen met de vraag door te geven welk bedrag hij dient te voldoen ter verkrijging van algeheel royement van het door Heineken gelegde beslag. Heineken heeft hierop een volmacht verleend om het beslag door te halen, onder de voorwaarde van betaling de dag na levering van het woonhuis.

1.6    Op 25 november 2019 heeft de advocaat van klager verweerder meegedeeld dat de betaling namens klager onder protest zou worden verricht. Verweerder heeft de advocaat van klager hierop op 28 november 2019 meegedeeld dat de door Heineken aanhangig gemaakte dagvaardingsprocedure kan worden ingetrokken en de advocaat van klager gevraagd of hij kon instemmen met een verzoek tot doorhaling van die procedure. Hierop heeft de advocaat van klager niet gereageerd.

1.7    Op 3 december 2019 heeft de notaris het verschuldigde bedrag op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerder overgemaakt.

1.8    Op 4 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager heeft benadeeld en gechanteerd.

2.2    Klager heeft aan zijn klacht het volgende ten grondslag gelegd. Het is gebruikelijk dat als  er zekerheid wordt aangeboden, een beslag wordt opgeheven, waarna de vordering in de procedure wel of niet wordt toegewezen. Verweerder heeft de door klager aangeboden zekerheid in de vorm van een depotovereenkomst zonder grondslag geweigerd en vooraf betaling van de vordering verlangd, terwijl hij wist dat klager het niet eens was met de vordering. Hiermee heeft hij klager onder druk gezet. Onder die druk heeft klager betaald en dan wenst verweerder “opeens de zaak in te trekken”, aldus nog steeds klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat Heineken hem uitdrukkelijk opdracht heeft gegeven beslag te leggen op het woonhuis van klager en om niet akkoord te gaan met het sluiten van een depotovereenkomst. Aan die opdracht heeft verweerder weloverwogen uitvoering gegeven. Verweerder heeft daarbij betrokken dat er volgens hem geen misverstand over kan bestaan dat klager zich jegens Heineken hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld en de vordering van Heineken op klager derhalve duidelijk is, aldus verweerder.

4.3    De voorzitter overweegt dat uit de door verweerder gegeven toelichting volgt dat verweerder in opdracht van en in het belang van zijn cliënte Heineken heeft gehandeld door beslag te leggen op het woonhuis van klager en door niet akkoord te gaan met de door klager aangeboden zekerheid. Heineken stelt immers een vordering op klager te hebben die door klager ondanks meerdere verzoeken daartoe niet werd voldaan. Dat verweerder daarbij onevenredig nadeel aan klager heeft toegebracht zonder enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte is niet gebleken. De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 13 juli 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.