Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:99

Zaaknummer

20-284/DH/DH en 20-285/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht niet binnen drie jaar na kennisneming is ingediend.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 juli 2020 in de zaken 20-284/DH/DH en 20-285/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

1.    (20-284/DH/DH)

2.    (20/285/DH/DH)

 

verweerders

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 10 april 2020 met kenmerk K057 2019 ar/the, door de raad ontvangen op 14 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is advocaat geweest. Verweerders, in het bijzonder verweerder 2, hebben in de periode van eind 2010 tot in de loop van 2014 in opdracht van en voor rekening van klager in een aantal dossiers procesbijstand verleend in verband met cassatieberoepen bij de Hoge Raad.

1.2    Verweerders hebben hiervoor in de jaren 2013 tot en met 2015 declaraties gestuurd naar klager. Klager was het niet eens met de hoogte van de declaraties en heeft deze niet betaald. Verweerders hebben klager bij dagvaarding van 11 maart 2014 in rechte betrokken. Er zijn vervolgens diverse gerechtelijke procedures geweest tussen klager en verweerders.

1.3    Bij tussenvonnis van 11 mei 2016 heeft de rechtbank een deskundigenbericht bevolen. Uit een bijlage bij het deskundigenbericht blijkt dat klager in een brief van 9 augustus 2016 het volgende heeft geschreven: 

‘Toentertijd heb ik van [verweerder} mogen begrijpen dat zijn kantoor een gekwalificeerde cassatieadvocaat had benaderd. Deze advocaat heeft denk ik ook de cassatiedagvaarding geredigeerd. Dit moet haast wel want ik wist maar al goed dat [naam verweerders] die kwaliteit niet beheerste.” 

1.4    Door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is op 1 oktober 2019 arrest gewezen in de zaak tussen klager en verweerders. In het arrest is onder 9.7.5 het volgende overwogen over de inschakeling van een externe cassatieadvocaat:

“De stelling van [klager] dat [verweerders] zonder kennisgeving of instemming van [klager] [mr. W] heeft ingeschakeld vindt geen steun in de verklaring van [mr. W] van 18 mei 2017 die [klager] ter ondersteuning van zijn stelling aanhaalt. Integendeel, [mr. W] merkt daarin op dat volgens hem [klager] van meet af aan ervan op de hoogte was dat [verweerders] en hij gezamenlijk de zaak hebben behandeld. In lijn daarmee zijn de e-mails die door [verweerders] aan [klager] zijn verstuurd op 28 oktober 2013 en 13 november 2013 waarmee de betrokkenheid van [mr. W] voor [klager] kenbaar was en die voor hem kennelijk geen reden waren tot het vragen om opheldering over diens rol. Gelet hierop is het hof van oordeel dat [klager]  zijn stelling over de inschakeling van [mr. W]  onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.”

1.5    Op 18 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende.

1)    Verweerders hebben gehandeld in strijd met gedragsregel 9 (kenbaarheid hoedanigheid advocaat) in combinatie met regel 14 (verantwoordelijkheid uitvoering opdracht). Verweerders hebben zich, door een vrijwaringsverklaring te laten tekenen, willen ontdoen van de verantwoordelijkheid die een advocaat in hoedanigheid heeft.

2)    Verweerders hebben gehandeld in strijd met gedragsregel 8 (geen onjuiste informatie) in combinatie met regel 13 (uitvoering opdracht). Verweerders hebben opzettelijk onjuiste informatie verschaft aan de civiele rechter, wat in strijd is met artikel 21 Rv, waardoor het belang van klager niet in acht wordt genomen.

3)    Verweerders hebben gehandeld in strijd met gedragsregel 10 (verenigbaarheid van activiteiten) in combinatie met regel 17 (honorarium). Verweerders hebben uitsluitend rolwaarneming en ‘doorgeefluik’ als werkzaamheden gehad en hadden niets van doen met het concipiëren van gerechtelijke stukken, maar zij hebben wel de werkzaamheden van een functionerende advocaat in rekening gebracht.

4)    Verweerders hebben gedragsregel 26 (oud) geschonden door af te wijken van de aangegeven financiële consequenties die waren doorgegeven aan klager.

5)    Verweerders hebben aangegeven geen cassatieadvies in te winnen, maar hebben zonder opdracht en medeweten dit wel gedaan en de kosten daarvoor in rekening gebracht bij klager. Verweerders hebben gedragsregels 13 en 21 (oud) geschonden door zonder kennisgeving aan klager een externe cassatieadvocaat in te schakelen en zijn honorarium door te berekenen aan klager.

6)    Verweerders hebben gedragsregels 1, 2 en 4 (oud) geschonden, alsmede gedragsregel 1 (nieuw).

2.2    Klager stelt zich op het standpunt dat het verweerders moet worden verboden executieactiviteiten jegens klager voort te zetten en/of klagers faillissement aan te vragen. 

2.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2    De voorzitter stelt vast dat de klachtonderdelen 1 t/m 4 en 6 evident betrekking hebben op de werkzaamheden van verweerders voor klager in de periode 2010 tot en met 2014/2015. Klager heeft zijn klacht niet binnen drie jaren na kennisneming ingediend, waardoor deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.

4.3    Datzelfde geldt voor klachtonderdeel 5. Dit klachtonderdeel ziet op het door verweerders inschakelen en doorberekenen van een externe cassatieadvocaat in 2013. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat klager dit wist en daar bij aanvang van de werkzaamheden mee akkoord gegaan is. Klager stelt dat hij pas op 18 maart 2017 bekend is geworden met het feit dat ook door een andere advocaat bijstand is verleend in de cassatiezaak en dat hij zodoende tijdig heeft geklaagd.

4.4    Uit een brief van klager van 9 augustus 2016 (zoals weergegeven onder 1.3) volgt echter dat klager al eerder dan 18 maart 2017 op de hoogte was van het feit dat verweerders een andere cassatieadvocaat hadden ingeschakeld. Ook uit de inhoud van het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 1 oktober 2019 (zoals weergegeven onder 1.4) volgt dat klagers stelling dat hij niet wist van de inschakeling van een andere cassatieadvocaat door klager onvoldoende is onderbouwd. Om die reden is het gerechtshof aan klagers stelling voorbij gegaan. Het gerechtshof is ook voorbij gegaan aan klagers andere stellingen betreffende de handelwijze van verweerders. Het is de voorzitter niet gebleken dat klager in de onderhavige klachtprocedure andere stellingen heeft aangevoerd dan in de procedure bij het gerechtshof. De voorzitter overweegt dat een tuchtrechtelijke klachtprocedure niet kan dienen als een verkapt beroep tegen een arrest van het gerechtshof.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, in al zijn onderdelen niet-ontvankelijk verklaren.

4.6    Anders dan de deken ziet de voorzitter in hetgeen klager heeft aangevoerd geen verzoek (tot beoordeling van een vordering) tot schadevergoeding. De voorzitter zal daar dan ook niet verder op in gaan.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.