Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:145

Zaaknummer

20-368/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerster tegen klager heeft gezegd dat hij “zijn pilletje moest innemen” en/of tegen klager heeft geschreeuwd. Het valt verweerster voorts niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij niet heeft gereageerd op de vraag van klager of zij twee personen als advocaat bijstaat.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  6 juli 2020

in de zaak 20-368/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 mei 2020 met kenmerk 1027018, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 28 maart 2019 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Rotterdam in een kortgedingprocedure tussen de heer S, cliënt van verweerster, en klager. Klager heeft de voorzieningenrechter toen gewraakt. Op 8 april 2019 heeft er een zitting van de wrakingskamer plaatsgevonden. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 12 april 2019 afgewezen, waarna de mondelinge behandeling van het kort geding op 25 april 2019 is voortgezet.

1.2    Op 27 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten door tegen klager te zegen “U moet uw pilletjes innemen!” en door tegen klager te schreeuwen.

b)    Verweerster weigert klager mee te delen of zij de advocaat is van een aantal met name door klager genoemde personen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter neemt bij de beoordeling als uitgangspunt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij.

4.2    Klager verwijt verweerster dat zij zich onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten door na afloop van de zitting van de wrakingskamer tegen hem te zeggen dat hij zijn pilletjes moest innemen en door tegen hem te schreeuwen. Verweerster betwist dat zij tegen klager heeft gezegd dat hij zijn pilletjes moest innemen; volgens verweerster heeft klager tegen haar gezegd dat zij een pilletje moest innemen. Verweerster erkent dat zij op enig moment met enige stemverheffing tegen klager heeft gesproken, maar van schreeuwen en/of (hysterisch) krijsen, zoals door klager gesteld, is geen sprake geweest, aldus verweerster. Tegenover dit verweer – dat onderbouwd is met een verklaring van een voormalig kantoorgenote van verweerster die bij het gesprek met klager aanwezig was – heeft klager zijn klacht onvoldoende onderbouwd. De door klager overgelegde verklaring van zijn advocaat is daartoe onvoldoende. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd sluit de verklaring van de advocaat van klager – die in erg ruime en algemene bewoordingen is gesteld – de versie van het gebeuren van verweerster niet uit. De advocaat van klager heeft immers slechts verklaard dat verweerster tegen klager is uitgevallen en behoorlijk tekeer is gegaan. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen dat verweerster tegen klager heeft gezegd dat hij zijn pilletje moest innemen en/of tegen klager heeft geschreeuwd. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3    In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij geen antwoord heeft gegeven op de (herhaalde) vraag van klager of zij de heer De M en/of mevrouw K als advocaat bijstaat.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat een advocaat in zijn contacten met derden ervoor zorg dient te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt (zoals ook is neergelegd in Gedragsregel 9). Klager heeft echter niet gesteld dat er sprake is van een optreden van verweerster in een situatie met betrekking tot de heer De M en/of mevrouw K waarbij onduidelijkheid zou kunnen bestaan over de hoedanigheid van verweerster. Klager wil alleen weten of verweerster als advocaat van de heer De M en/of mevrouw K optreedt, zodat hij weet tot wie hij zich kan wenden. Het geven van een antwoord op die vraag kan echter vallen onder de geheimhoudingsplicht van verweerster. Verweerster heeft bovendien aangevoerd dat klager zich in lopende procedures waarbij verweerster de advocaat is van de wederpartijen van klager liet en laat bijstaan door een advocaat en dat zij de vraag van klager heeft doorgeleid aan die advocaat met de mededeling dat zij niet rechtstreeks zou reageren. Het valt verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij niet heeft gereageerd op de vraag van klager. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 6 juli 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.