Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:92

Zaaknummer

20-203/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken. Verweerder heeft een bespreking met klager afgelast zonder nadere toelichting, terwijl hij die toelichting wel (eerder) had kunnen geven. Verweerder heeft daardoor echter niet zijn taak als deken verwaarloosd op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamd. Het verzuim is daarvoor van onvoldoende gewicht en daarom kennelijk ongegrond. Klacht in alle verdere onderdelen ook ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 mei 2020 in de zaak 20-203/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 maart 2020 met kenmerk K162 2019 ar/ab, door de raad ontvangen op 5 maart 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft in 2017 ontslag genomen bij zijn werkgever. Klager wilde vervolgens op dit ontslag terugkomen, waarna er een arbeidsrechtelijk geschil is ontstaan tussen klager en zijn voormalig werkgever. Klager werd op dat moment bijgestaan door mr. O. De voormalig werkgever werd bijgestaan door mr. W. De zaak is geëindigd in een vaststellingsovereenkomst, welke is opgenomen in een proces-verbaal.

1.2    Tussen klager en zijn voormalig werkgever is vervolgens een geschil ontstaan over de naleving van de vaststellingsovereenkomst. In dit geschil is klager bijgestaan door mr. S.

1.3    Klager heeft op 18 maart 2019 een klacht ingediend tegen de advocaat van de voormalig werkgever, mr. W. Op 25 april 2019 heeft klager een klacht ingediend tegen zijn eigen advocaat mr. S. Verweerder heeft, als deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, onderzoek gedaan naar de door klager ingediende klachten. In beide klachtzaken zijn door partijen schriftelijk standpunten uitgewisseld.

1.4    Klagers klacht tegen mr. S werd aanvankelijk behandeld door stafjurist dhr. H. De zaak is op enig moment overgenomen door stafjurist mw. H.

1.5    Bij e-mail van 11 juni 2019 aan klager en mr. S is het klachtonderzoek in de zaak tegen mr. S gesloten. In de e-mail staat onder meer het volgende:

“De heer [klager] heeft kenbaar gemaakt dat hij niet wenst deel te nemen aan een bemiddelingsgesprek. De heer [klager] heeft de mogelijkheid zijn klacht voor te leggen aan de Raad van Discipline.”

1.6    Klager heeft later kenbaar gemaakt alsnog een gesprek te wensen. Verweerder heeft daarop klager en mr. S uitgenodigd voor een bespreking op het ordebureau op 18 juli 2019. Uit de e-mail van verweerder van 18 juni 2019 volgt dat het één van de redenen voor het gelasten van de bespreking is:

“1. In het kader van het onderzoek naar de zaak heb ik behoefte aan een nadere mondelinge toelichting van beide partijen”

1.7    Verweerder heeft deze bespreking op 1 juli 2019 per e-mail geannuleerd en het volgende geschreven:

“Naar aanleiding van de e-mail van [klager] d.d. 30 juni jl. constateer ik dat het in dit dossier niet zinvol is om een bespreking te plannen. De geplande bespreking op 18 juli a.s. komt zodoende te vervallen. De heer [klager] heeft de mogelijkheid om zijn klacht voor te leggen aan de Raad van Discipline.”

1.8    Bij e-mail van 3 juli 2019 heeft verweerder aan klager en mr. W. het volgende geschreven:

“Voor de goede orde bericht ik u dat het klachtonderzoek hiermee is gesloten (…) De deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland neemt geen dekenstandpunt in, het oordeel over het al dan niet klachtwaardig handelen van [mr. W] is voorbehouden aan de tuchtrechter. Indien de heer [klager] zijn klacht wenst voor te leggen aan de Raad van Discipline, dient hij een bedrag van € 50,- aan griffierecht te voldoen.’”

1.9    Bij e-mail van 12 juli 2019 heeft verweerder (in de zaak betreffende mr. S) aan klager het volgende geschreven:

“De deken stelt op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet een onderzoek naar de klacht in, welk onderzoek is afgerond. Het voeren van een bespreking is geen verplicht onderdeel van dit onderzoek. Uit uw e-mailbericht d.d. 30 juni jl. alsmede uit diverse e-mailberichten die u heeft gestuurd inzake de klacht tegen [mr. W] concludeer ik dat u geen vertrouwen heeft in de orde. Mede om die reden acht ik een bespreking niet zinvol. Indien u een oordeel over (de gegrondheid van) uw klacht wenst, dan kunt u uw klacht voorleggen aan de Raad van Discipline.”

1.10    Op 1 juli 2019, 2 juli 2019 en 3 juli 2019 heeft klager bij de griffie van het Hof van Discipline klachten ingediend over verweerder.

1.11    Op 29 juli 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag aangewezen voor het doen van onderzoek naar de klachten van klager.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1)    Klager heeft verweerder meerdere keren gevraagd om een afspraak om zijn klachten te bespreken en voor hulp om de zaak voor te bereiden, maar verweerder heeft dit steeds geweigerd.

2)    Verweerder heeft op geen enkel moment meegedeeld dat er al contact over klager was geweest tussen mr. W en de orde van advocaten.

3)    Verweerder heeft klager niet in de gelegenheid gesteld zijn klachten uit te breiden.

4)    Verweerder is niet behulpzaam geweest bij de voorbereiding van de klachten van klager.

5)    Verweerder heeft ondeugdelijk onderzoek gedaan en heeft geweigerd bewijs of relevante stukken op te vragen, waardoor onvolledige dossiers aan de Raad van Discipline voorgelegd worden.

6)    Verweerder heeft klagers klacht verkeerd opgevat: de klacht was niet of de uitlatingen van de advocaat onnodig grievend waren, maar of de advocaat heeft beweerd dat er sprake was van stalking, terwijl hij wist of had moeten weten dat dit niet zo was.

7)    Verweerder heeft klager onder druk gezet om de klacht ofwel toe te zenden aan de raad van discipline ofwel de klacht in te trekken.

8)    Eén van klagers zaken is zonder bericht of toelichting overgenomen van de ene stafjurist door de andere stafjurist.

9)    Verweerder heeft, ondanks het bezwaar daartegen van klager, aan de wederpartij  uitstel verleend voor het indienen van dupliek, waardoor de wederpartij 8 weken de gelegenheid had om te reageren. Verweerder heeft klager bovendien niet op de hoogte gesteld van het feit dat uitstel verleend was.

10)    Verweerder heeft de met klager en de wederpartij geplande bespreking van 18 juli 2019 afgezegd, omdat deze door verweerder “niet zinvol” werd geacht, zonder dit te onderbouwen. Verweerder heeft klager uitsluitend voor de keus gesteld de klacht al dan niet naar de raad van discipline te laten doorzenden.

11)    Verweerder heeft klagers klachten niet met voldoende zorg en aandacht behandeld.

12)    Door verweerder is ontoereikend gecommuniceerd over de behandeling van klagers klachtzaken.

13)    Het door verweerder in de klachtzaak gevoerde verweer is feitelijk onjuist en ontoereikend.

2.2    Klager stelt zich op het standpunt dat al zijn klachten gegrond moeten worden verklaard, dat verweerder zijn taak als deken per direct moet neerleggen en, nadat de klachten officieel zijn toegewezen, uiteraard niet meer zal hervatten. Daarnaast verwacht klager dat een andere deken klagers klachten serieus zal onderzoeken en duidelijk zal communiceren. 

2.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerder heeft over de gang van zaken met betrekking tot de klacht tegen mr. W het volgende aangevoerd. De door klager tegen mr. W. ingediende klacht is door verweerder samengevat in 15 onderdelen en doorgestuurd aan mr. W. met het verzoek daarop te reageren. Vervolgens heeft klager nog een aantal aanvullende e-mailberichten gestuurd waarin hij zijn klachtonderdelen toelichtte. Mr. W heeft op 17 april 2019 inhoudelijk gereageerd op de klacht van klager. Vervolgens heeft klager op 3 mei 2019 bij repliek gereageerd, waarna mr. Werner op 25 juni 2019 bij dupliek heeft gereageerd. Na ontvangst van de dupliek van mr. W. heeft klager nog 23 e-mailberichten verstuurd. Verweerder heeft klager daarop in de gelegenheid gesteld eenmaal te reageren op de dupliek van mr. W om zijn aanvullende klachten te benoemen. Klager heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

3.2    Verweerder heeft over de gang van zaken met betrekking tot de klacht tegen mr. S het volgende aangevoerd. Verweerder heeft op 7 mei 2019 klager verzocht zijn klacht nader te onderbouwen. Na ontvangst van de aanvullende informatie is aan mr. S. gevraagd te reageren. Mr. S heeft op 13 mei 2019 gereageerd, waarna klager op 17 mei 2019 bij repliek heeft gereageerd. Op 7 juni 2019 is de dupliek van mr. S. ontvangen. Verweerder heeft partijen vervolgens uitgenodigd voor een bespreking op het ordebureau. Verweerder heeft, na een telefoongesprek met klager alsmede een e-mail van klager van 30 juni 2019, besloten de bespreking te annuleren. Verweerder heeft klager in de gelegenheid gesteld zijn klacht, zonder bemiddelingspoging, voor te leggen aan de raad van discipline. 

3.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden dat, indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.2    De voorzitter overweegt dat het de taak van een deken is om een klacht over een advocaat te onderzoek en vervolgens, indien de klager om doorzending verzoekt, de klacht door te zenden naar de raad van discipline. Het is de tuchtrechter die dan een oordeel velt over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen van een advocaat. Naast het behandelen en onderzoeken van klachten over advocaten is de deken ook belast met andere taken: de deken houdt toezicht op de advocatuur en kan, gevraagd en ongevraagd, advocaten adviseren.

4.3    Naar vaste rechtspraak van de tuchtrechter geldt dat de deken, in zijn hoedanigheid van toezichthouder in zijn arrondissement, beleidsvrijheid heeft ten aanzien van de wijze waarop hij zijn toezichthoudende taak uitvoert. Die beleidsvrijheid brengt met zich dat het een deken in beginsel vrijstaat om, naar aanleiding van bijvoorbeeld een klacht of een signaal van een derde, te handelen zoals dit hem goeddunkt, zonder dat hij daarbij verantwoording schuldig is aan een klager of derde.

4.4    De voorzitter merkt nog op dat in deze beslissing de klachten van klager tegen de twee advocaten niet ter beoordeling voorliggen. Deze klachten zijn inmiddels voorgelegd aan de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Het is niet aan de raad van discipline in het ressort Den Haag om daar nu een oordeel over te geven. Het door klager daarover gestelde zal daarom niet worden besproken.

Klachtonderdelen 1, 3 en 4

4.5    Nu deze klachtonderdelen betrekking hebben op de (wijze van totstandkoming van de) inhoud van de klacht, zal de voorzitter deze gezamenlijk behandelen.

4.6    Verweerder heeft aangevoerd dat hij de klachten van klager heeft onderzocht op basis van de schriftelijke standpunten van klager en de advocaten, conform de inhoud van de Leidraad dekenale klachtbehandeling. Naar aanleiding van het verwijt van klager dat verweerder niet bereid was de inhoud van de klacht te bespreken, stelt verweerder te hebben meegedeeld dat klager desgewenst nieuwe klachten kon indienen. Klager heeft bevestigd dat verweerder hem die gelegenheid heeft geboden, maar klager had daartegen bezwaar, omdat daardoor de inhoud van de klachten zou worden afgezwakt.

4.7    De voorzitter stelt voorop dat de deken een grote mate van vrijheid heeft in de manier waarop het onderzoek naar klachten wordt vormgegeven. Het is dan ook aan de deken om te bepalen of een klacht zich leent voor een schriftelijke of mondelinge behandeling. Een deken is niet gehouden op alle verzoeken van een klager in te gaan. Dat verweerder niet is ingegaan op de verzoeken van klager om een bespreking te plannen, is reeds daarom niet onbetamelijk te noemen. Verweerder is bovendien wel degelijk behulpzaam geweest bij de voorbereiding van de klachten van klager, in die zin dat de klacht van klager tegen mr. W door hem is samengevat in 15 klachtonderdelen, waarna deze is toegezonden aan mr. W. voor reactie. Ook is er meermalen telefonisch contact geweest tussen klager en de orde van advocaten over de klachten van klager. De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerder niet behulpzaam is geweest bij de voorbereiding van de klachten van klager.

4.8    De voorzitter is verder van oordeel dat het ook tot de beleidsvrijheid van een deken behoort om te bepalen of hij een uitbreiding van een klacht in één en hetzelfde klachtdossier zal onderzoeken of in aparte klachtdossiers. Die keuze leidt, anders dan klager stelt, er niet toe dat de inhoud van de klachten wordt afgezwakt. De deken en de tuchtrechter zullen namelijk van elke verweten gedraging van een advocaat separaat onderzoeken of deze al dan niet tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden geacht. Aan klager is dan ook voldoende gelegenheid geboden (nieuwe) klachten in te dienen, maar hij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Aan verweerder kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.9    Klachtonderdelen 1, 3 en 4 zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 2

4.10    Verweerder heeft aangevoerd dat mr. W contact heeft gehad met een medewerkster van de orde van advocaten, maar dat niet bekend was dat het de kwestie met klager als wederpartij betrof. De desbetreffende medewerkster heeft op basis van het verhaal van mr. W, zonder daarbij de namen van partijen te weten, mr. W. geadviseerd zijn grenzen aan te geven, aldus verweerder.

4.11    De voorzitter overweegt dat de deken, naast zijn taak als klachtonderzoeker, ook een taak heeft als toezichthouder en adviseur. In die laatste rol kunnen advocaten de deken om advies vragen hoe in een bepaalde situatie te handelen. De voorzitter constateert dat het contact tussen mr. W en de orde van advocaten kennelijk in dat kader heeft plaatsgevonden. Dat contact – de advocaat die om advies vraagt aan zijn deken – behoort tot één van de kerntaken van de deken. Verweerder was daarbij niet gehouden van dit contact melding te maken aan klager. Aan verweerder valt op dat punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook klachtonderdeel 2 is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 5

4.12    De voorzitter stelt voorop dat volgens vaste tuchtrechtspraak de bewijslast van de gegrondheid van de klacht op de klager berust. Anders dan klager meent is de deken niet belast met de taak bewijs te verkrijgen betreffende de juistheid van de aan de klacht ten grondslag gelegde feiten.

4.13    De voorzitter merkt daarnaast op dat de door klager aangehaalde passage van Wikipedia over de taakomschrijving van de deken geen correcte informatie betreft. De deken is niet vergelijkbaar met een officier van justitie en is in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een tegen een advocaat ingediende klacht uitdrukkelijk niet belast met de belangenbehartiging van de klager. Wikipedia is een open podium waaraan iedereen online inhoud kan bijdragen. Op de juistheid van de inhoud van die bijdragen kan niet zonder meer worden vertrouwd. De tekst van de vigerende wet- en regelgeving zal altijd bepalend blijven. Aangaande de taak van de deken bepalen de Advocatenwet, de verdere regelgeving en de tuchtrechtelijke jurisprudentie dat deze zich beperkt tot een onderzoek naar de vraag of de advocaat, tegen wie de klacht zich richt, zich heeft schuldig gemaakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten aan de hand van hetgeen de klagende partij – en de aangeklaagde advocaat – hieromtrent hebben aangevoerd.

4.14    De voorzitter overweegt dat verweerder niet gehouden was de door klager bedoelde stukken op te vragen. Het was aan klager om bewijs te leveren voor de gegrondheid van zijn klachten. Door klager is verder onvoldoende onderbouwd dat door het handelen van verweerder onvolledige dossiers zijn doorgezonden aan de Raad van Discipline. Aan verweerder kan daarom op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel 5 is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 6

4.15    De voorzitter overweegt dat verweerder steeds is afgegaan op de informatie uit de e-mails van klager. Daarbij heeft verweerder mogelijk zaken verkeerd opgevat, maar het was op dat moment aan klager om dat te corrigeren, zodat verweerder zijn onderzoek kon richten op de klacht zoals die was bedoeld. Daarbij komt dat het verkeerd opvatten van een klacht in zijn algemeenheid niet een tuchtrechtelijk verwijt rechtvaardigt. Dit kan anders zijn als dit zou voortkomen uit evidente incompetentie of uit het willens en wetens bedoelen te benadelen, maar hiervan is de voorzitter in dit geval geenszins gebleken. Klachtonderdeel 6 is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 7

4.16    Verweerder heeft aangevoerd dat hij in beide klachten van klager onderzoek heeft verricht en klager, na afronding van dat onderzoek, de vraag heeft voorgelegd of hij de klacht wenste voor te leggen aan de raad van discipline. Van onder druk zetten is geen sprake geweest volgens verweerder.

4.17    De voorzitter overweegt dat uit het dossier volgt (zoals ook blijkt uit de onder 1.8 weergegeven e-mail) dat verweerder na afronding van het onderzoek aan klager heeft laten weten dat door hem geen dekenstandpunt wordt ingenomen en dat het aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven over de klachten van klager. Dit past binnen de vrijheid die verweerder heeft om het klachtonderzoek in te richten. Verweerder heeft klager in beide zaken de vraag voorgelegd of hij de klacht wenste voor te leggen aan de raad van discipline. De stelling van klager dat hij daarbij onder druk is gezet, is niet onderbouwd en wordt ook niet ondersteund door het dossier. Klachtonderdeel 7 is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 8

4.18    De voorzitter stelt nogmaals voorop dat een deken een grote mate van vrijheid heeft in de wijze waarop hij zijn taken uitvoert. De deken is daarbij geen verantwoording schuldig aan een klager of een derde. Dat geldt ook voor de manier waarop de deken zich laat ondersteunen. Verweerder heeft zich in de zaken van klager laten ondersteunen door stafjuristen. Verweerder is daarover geen verantwoording schuldig aan klager. Ook over de overname van een van klagers zaken van de ene naar de andere stafjurist is verweerder geen verantwoording aan klager schuldig. Klachtonderdeel 8 is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 9

4.19    De voorzitter is van oordeel dat verweerder, bij het verlenen van uitstel aan de wederpartij, heeft gehandeld conform de Leidraad dekenale klachtbehandeling. Ondanks het bezwaar van klager, mocht verweerder uitstel verlenen. Klager is niet direct op de hoogte gesteld van het verleende uitstel, maar niet is gesteld of gebleken dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad. Klachtonderdeel 9 is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 10

4.20    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager en mr. S had uitgenodigd voor een bespreking. Vervolgens ontving verweerder in beide klachtzaken e-mailberichten waaruit bleek dat klager geen enkel vertrouwen meer had in het ordebureau. Ook zou klager in een telefoongesprek met stafjurist mw. H diverse scheldwoorden hebben gebruikt en ongepaste uitlatingen hebben gedaan. Verder zag mr. S. erg op tegen een bespreking met klager. Verweerder achtte een bespreking met klager om die redenen niet zinvol en heeft de bespreking geannuleerd.

4.21    Klager heeft bij repliek ontkend in het telefoongesprek met mw. H scheldwoorden te hebben gebruikt of ongepaste uitlatingen te hebben gedaan.

4.22    De voorzitter overweegt dat uit de uitnodiging (zie hiervoor onder 1.6) blijkt dat de bespreking is gelast met het doel om (onder andere) een nadere mondelinge toelichting van partijen te krijgen. Kennelijk werd op dat moment door verweerder een mondelinge toelichting van partijen nodig geacht. Bij de annulering van de bespreking wordt over de mondelinge toelichting niet meer gesproken. Verweerder had op dit punt zorgvuldiger kunnen handelen. Het had voor de hand gelegen dat hij klager had laten weten waarom hij zich, in tegenspraak met zijn eerdere mededelingen, nu wel in staat achtte de zaak te beoordelen zonder nadere mondelinge toelichting. Verweerder heeft in de onderhavige procedure toegelicht welke omstandigheden maakten dat hij zijn aanpak van de klachtbehandeling wijzigde. Die toelichting had hij klager ook eerder kunnen geven. De voorzitter is echter niet van oordeel dat verweerder door de bespreking zonder nadere toelichting af te gelasten zijn taak als deken heeft verwaarloosd op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Het verzuim is daarvoor van onvoldoende gewicht. De voorzitter heeft daarbij in aanmerking genomen de vrijheid van verweerder om het klachtonderzoek op de door hem gewenste manier vorm te geven, alsmede het feit dat niet is gebleken dat klager door dit verzuim in enig belang is geschaad, omdat hij schriftelijk meerdere keren de mogelijkheid heeft gehad al het mogelijke naar voren te brengen. Klachtonderdeel 10 is daarom van onvoldoende gewicht en daardoor kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 11 en 12

4.23    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klagers klachten op een zorgvuldige wijze heeft onderzocht.

4.24    Klagers stelling dat zijn klacht niet met voldoende zorg en aandacht is behandeld lijkt een samenvattende weergave van de overige klachtonderdelen. Die zijn hiervoor reeds behandeld. Klager heeft dit klachtonderdeel verder niet onderbouwd met andere feiten en omstandigheden. De voorzitter kan dan ook niet anderszins vaststellen dat verweerder de klachten onzorgvuldig heeft behandeld. Ook is door klager onvoldoende onderbouwd dat door verweerder ontoereikend is gecommuniceerd over de behandeling van de klachtzaken, behoudens op het punt dat onder 4.22 al werd besproken. Klachtonderdelen 11 en 12 zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 13

4.25    Het staat een advocaat in het geval er een klacht tegen hem wordt ingediend vrij zijn verweer in te richten op de wijze zoals hij dit wenst, zolang hij zich uiteraard aan de grenzen van de betamelijkheid houdt. Hij mag dan ook zelf beslissen hoe uitgebreid en volledig hij reageert en hij is vrij zijn standpunten naar voren te brengen, ook als die in de ogen van klager onjuist zijn. Klachtonderdeel 13 is kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.26    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020.