Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:116

Zaaknummer

20-098/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Door het verzoek om verlenging spreektijd vijftien minuten na het versturen daarvan aan het hof aan de advocaat van klager te sturen heeft verweerder voldaan aan het bepaalde in Gedragsregel 21 lid 1. De onjuistheid in de pleitnota van verweerder is voorts onvoldoende zwaarwegend om hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 mei 2020

in de zaak 20-098/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigden: mrs. J.A. Zee en O. Düzgün

advocaten te Amsterdam

over:

verweerder

gemachtigde: mr. J.F. Garvelink

advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 10 juli 2019 heeft mr. Z namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 10 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-976877 van de deken ontvangen.

1.3    Vanwege de Coronamaatregelen heeft de mondelinge behandeling van de klacht plaatsgevonden via een videoconferentie op 20 april 2020. Daarbij waren aanwezig de vader van klager, de gemachtigden van klager (mrs. Z en D), en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde (mr. G) . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder aan de raad van 3 april 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is DJ/producer en verwikkeld in een procedure tegen zijn voormalige management, MusicAllstars Management B.V. (hierna: MAS), en platenlabel, Spinning Records B.V. (hierna: SR). MAS en SR worden bijgestaan door onder andere verweerder, klager door mrs. D en Z.

2.3    In de procedure vordert klager kort gezegd voor recht te verklaren dat de productie- en managementcontracten die in 2012 en 2013 met MAS en SR zijn gesloten, terecht buitengerechtelijk door klager zijn vernietigd, althans zijn ontbonden, althans beëindigd op grond van dwaling. MAS en SR beroepen zich op tekortkoming in de nakoming doordat  klager de contracten voortijdig heeft beëindigd. De rechtbank heeft klager bij vonnis van 20 september 2017 gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Verweerder heeft namens zijn cliënten hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

2.4    Op 13 mei 2019 heeft een  zitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) plaatsgevonden.

2.5    In aanloop naar de zitting heeft mr. Z verweerder bij e-mail van 30 april 2019 14:11 uur geschreven:

“Je zei gisteren dat je mogelijk een verlenging van de spreektijd wilde aanvragen.

Dat is te laat, omdat dat bij het vragen van pleidooi moest gebeuren. Zeker ook gezien de verkapte conclusie van jullie kant en de tijdsnood waarin dat ons brengt, verzoeken wij je om onmiddellijk aan het Hof verlenging te vragen. Client maakt daartegen dan bezwaar, zodat we ook op dat punt op de kortst mogelijke termijn uitsluitsel krijgen van het hof.”

Verweerder heeft mr. Z hierop bij e-mail van 30 april 2019 15:09 uur meegedeeld “de fax gaat er zo uit”.

2.6    Bij faxbericht van 30 april 2019 15:03 uur heeft verweerder namens zijn cliënten het hof om verlenging van de spreektijd gevraagd. Het hof heeft dat verzoek kort daarna (deels) toegewezen.

2.7    Bij e-mail van 30 april 2019 15:18 uur heeft (het secretariaat van) verweerder de faxbrief aan het hof aan mr. Z gestuurd. Bij faxbrief van 30 april 2019 16:04 uur heeft mr. Z bij het hof bezwaar gemaakt tegen verlenging van de spreektijd. Het hof is aan dit bezwaar voorbij gegaan.

2.8    Op de zitting van 13 mei 2019 heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Daarin staat, voor zover hier relevant:

“Alles mét instemming en medeweten van [de vader van klager], die onder ede verklaarde dat hij alle deals tekende die MAS onderhandelde”

2.9    Uit het door het hof opgemaakte proces-verbaal van de zitting blijkt dat verweerder namens zijn cliënten een akte met producties 100-135 bij het hof had ingediend en dat het hof het daartegen door klager gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. Het hof heeft de producties 100, 103, 104, 106, 109 en 110 geweigerd omdat de daarin opgenomen toelichting moet worden aangemerkt als een nieuw processtuk (verkapte conclusie).

2.10    Bij e-mail van 24 mei 2019 heeft mr. D verweerder onder meer geschreven:

“In je pleitaantekeningen heb je aangegeven dat [de vader van klager] onder ede verklaard zou hebben dat hij alle deals tekende die MAS onderhandelde. We hebben het proces-verbaal van [de vader van klager] getuigenverhoor meerdere malen gelezen en er staat nergens dat hij dat gezegd zou hebben.

(…)

Het zit [de vader van klager] dwars dat je bij het Hof het beeld hebt neergezet dat hij in strijd met de waarheid heeft verklaard en hij wil dat je dat recht zet.”

2.11    Op 27 mei 2019 heeft verweerder aan mr. D concept van een brief gestuurd die hij ter correctie aan het hof wil sturen. Bij e-mail van 27 mei 2019 heeft mr. D hierop verweerder onder meer als volgt geschreven:

“[De vader van klager] is niet akkoord met de brief die je naar het Hof wenst te sturen. Het verzoek is om het Hof juist te informeren en geen twijfel over te laten bestaan wat [de vader van klager] wel en niet gezegd heeft en het citaat in de juiste context te plaatsen. Het gaat er niet alleen om dat [de vader van klager] niet onder ede een dergelijke uitlating heeft gedaan maar ook dat hij nooit gezegd heeft dat alles met zijn instemming en medeweten gebeurde en dat hij ook nooit heeft gezegd dat hij alle deals heeft ondertekend, dat staat namelijk ook niet in het procesverbaal. (…) Voorts is het verzoek dat je de volledige alinea van het procesverbaal mee citeert zoals hieronder opgenomen zodat ook duidelijk wordt dat [de vader van klager] ook gezegd heeft dat er in het voortraject veel mis ging en hij niet op de hoogte was van de licentieovereenkomsten die Spinnin sloot waarvan MAS wel op de hoogte was.”

2.12    Verweerder heeft mr. D hierop bij e-mail van dezelfde dag onder meer geschreven:

“Jouw oorspronkelijke verzoek betrof de passage in randnr. 10 van mijn pleitnota (…) In het p-v van het verhoor van [de vader van klager] (de enige gelegenheid waarbij hij onder ede stond) troffen jullie dit niet aan. Terecht, zo blijkt. Het is besproken ter comparitie alwaar [de vader van klager] niet onder ede stond. Dat wil ik corrigeren.

Ik zie geen reden de punten toe te voegen die je nu voor het eerst in reactie op mijn concept toegevoegd wil zien.

In het proces-verbaal van die comparitie staat het volgende:

Desgevraagd deelt (…) mee dat MAS ten behoeve van de artiesten met derden onderhandelde over de te sluiten contracten, maar dat de artiest altijd zelf het contract ondertekent. De onderhandelingen gaan in overleg met de artiest. Er worden geen contracten gesloten waarvan [klager] niet op de hoogte was.

[De vader van klager] bevestigt dat de contracten werden ondertekend door [klager] en/of door hemzelf.

[…]

In jullie brief aan de rechtbank van 6 juni 2017 met commentaar op het p-v hebben jullie deze bevestiging niet bestreden of genuanceerd (…)

In r.o. 5.29 van het vonnis overweegt de rechtbank:

De onderhandelingen over de in het kader van de managementovereenkomst 2012 te sluiten deals met derden, werden gedaan door (…) in zijn hoedanigheid als manager van [klager]. Tussen (…) en (de vader van) [klager] was overleg over de inhoud van de te sluiten deals. De overeenkomsten met deze derden werden door [klager] zelf gesloten. […] Voor de managementovereenkomst 2013 geldt hetzelfde.

Tegen deze overweging, die aansluit op het proces-verbaal van de comparitie, is geen grief gericht.

Het enige feitelijke element dat dus niet juist is, is dat [de vader van klager] onder ede verklaard heeft op dit punt. Die feitelijke correctie is in mijn concept brief opgenomen.”

2.13    Mr. D heeft hierop bij e-mail van eveneens 27 mei 2019 zijn verzoek aan verweerder herhaald. Verweerder heeft mr. D hierop bij e-mail van 28 mei 2019 meegedeeld dat hij nog steeds bereid is de brief zoals hij die in concept heeft opgesteld aan het hof te sturen.

2.14    Bij e-mail van eveneens 28 mei 2019 heeft mr. D verweerder een brief gestuurd die hij aan het hof wil sturen. Bij e-mail van 29 mei 2019 heeft verweerder mr. D onder meer geschreven:

“De concept brief die je me stuurde heeft niet mijn inhoudelijke instemming. Ik ben uitsluitend bereid toe te zeggen dat ik geen bezwaar maak tegen verzending van deze brief (…) wanneer je toezegt (i) dat uit deze brief de passage wordt verwijderd dat die met mijn instemming is verricht (…) (ii) dat door jullie geen bezwaar wordt gemaakt tegen verzending van bijgaande korte reactie en (iii) verdere correspondentie met het Gerechtshof over deze kwestie achterwege blijft.”

2.15    Mr. D heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 29 mei 2019 meegedeeld dat dit niet akkoord is en dat zijn cliënt hem heeft opgedragen de kwestie voor te leggen aan de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder feitelijk het volgende:

a)    Verweerder heeft nagelaten gelijktijdig een afschrift van zijn faxbrief aan het hof van 30 april 2019, waarin hij om verlenging van de spreektijd heeft gevraagd, aan mrs. O en Z te sturen.

b)    Verweerder heeft in zijn processtukken, meer in het bijzonder in zijn pleitnota van 13 mei 2019, stellingen ingenomen waarvan hij wist of had behoren te weten dat die in strijd zijn met de waarheid.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klachtonderdeel a) ziet op het verzoek van verweerder aan het hof om verlenging van de spreektijd, zonder gelijktijdig afschrift van dit verzoek aan mrs. D en Z  te sturen Daarbij komt dat verweerder op te korte termijn voor het pleidooi een verkapte conclusie heeft genomen. Het hof heeft niet op voorhand willen beslissen op het bezwaar van klager tegen de verkapte conclusie, zodat klager er rekening mee diende te houden dat deze door het hof zou worden geaccepteerd. De spreektijd die voor de eigen standpunten van klager beschikbaar was, werd daarmee ernstig verkort. Door onder deze omstandigheden – op de valreep  – om verlenging van de spreektijd te vragen en dat verzoek niet gelijktijdig aan mrs. D en Z te sturen waardoor het hof daarop al had beslist voordat mrs. D en Z daartegen bezwaar konden maken, hebben mrs. O en Z het pleidooi niet adequaat kunnen voorbereiden, aldus klager.

5.3    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft het hof bij faxbericht van 30 april 2019 15:03 uur om verlenging van de spreektijd gevraagd. Het is aan het hof om dat verzoek al dan niet toe te wijzen. Datzelfde geldt voor de producties die verweerder voorafgaand aan de zitting heeft ingediend (“de verkapte conclusie”); het is aan het hof om te beslissen over het al dan niet toelaten van die producties. De tuchtrechter heeft wel te beoordelen  of verweerder bij het verzoek om verlenging van de spreektijd de gedragsregels voor advocaten in acht heeft genomen. In Gedragsregel 21 lid 1 is bepaald dat het de advocaat niet geoorloofd is zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren.

5.4    Verweerder heeft het verzoek om verlenging van de spreektijd 15 minuten na verzending daarvan per e-mail aan mr. D gestuurd. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad voldaan aan het bepaalde van Gedragsregel 21 lid 1. Dat het hof kennelijk razendsnel op het verzoek van verweerder heeft beslist, kon verweerder niet voorzien. Verweerder heeft als verweer aangevoerd dat het hof het bezwaar dat mr. D bij faxbericht van 30 april 2019 16:04 uur tegen het verzoek om verlenging van de spreektijd had gemaakt heeft meegewogen en daarin geen aanleiding heeft gezien het verzoek alsnog af te wijzen. Klager heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5    In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat verweerder in randnummer 10 van zijn pleitnota in strijd met de waarheid heeft geschreven “Alles mét instemming en medeweten van [de vader van klager], die onder ede verklaarde dat hij alle deals tekende die MAS onderhandelde.” Volgens klager blijkt een dergelijke uitlating niet uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor van zijn vader en heeft zijn vader ook niet onder ede of anderszins verklaard dat alles met zijn instemming en medeweten geschiedde, aldus klager.

5.6    De raad overweegt als volgt. In het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg van 8 mei 2017 staat “[De vader van klager] bevestigt dat de contracten werden ondertekend door [klager] en/of door [de vader van klager].” In het vonnis van 20 september 2017 heeft de rechtbank in r.o. 5.29 overwogen “Tussen [de toenmalige directeur van MAS] en (de vader van) [klager] was overleg over de inhoud van de te sluiten deals. De overeenkomsten met deze derden werden door [klager] zelf gesloten.”. Verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat van de zijde van klager commentaar is gegeven op het concept van het proces-verbaal in eerste aanleg en dat het hiervoor genoemde citaat ongemoeid is gelaten en dat klager geen grief heeft gericht tegen overweging 5.29 van het vonnis van de rechtbank. Verweerder mocht dan ook in zijn pleitnota concluderen dat alles met instemming en medeweten van de vader van klager gebeurde en dat de vader van klager alle deals tekende die MAS onderhandelde. Wat verweerder niet in zijn pleitnota mocht schrijven is dat de vader van klager dit onder ede heeft verklaard. Dat is immers niet juist en verweerder heeft dat ook erkend. Uit de hierboven onder 2.10 t/m 2.14 aangehaalde e-mailcorrespondentie blijkt dat verweerder op 27 mei 2019 aan mr. D heeft aangeboden dit specifieke punt te corrigeren met een brief aan het hof. Dat is uiteindelijk niet gebeurd omdat partijen het niet eens werden over de inhoud van de brief. Bovendien geldt dat klager en/of mrs. D en Z ter zitting van het hof op dit punt hebben kunnen reageren, en dat het hof de beschikking had over het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg en het proces-verbaal van het getuigenverhoor van de vader van klager, zodat het hof ook zelf heeft kunnen vaststellen wat de vader van klager wel en niet onder ede heeft verklaard. Onder deze omstandigheden is de onjuistheid in de pleitnota van verweerder onvoldoende zwaarwegend om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook klachtonderdeel b) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. R. Lonterman en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 25 mei 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.