Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:39

Zaaknummer

19-865/DB/LI

Inhoudsindicatie

Geen sprake van overtreding van gedragsregel 26 omdat het enkele feit dat klager steeds boven zijn brieven “PERSOONLIJK & VERTROUWELIJK” heeft gezet, niet maakt dat uitdrukkelijke vertrouwelijkheid in de zin van Gedragsregel 26 tussen klager en verweerder is overeengekomen.  Wel sprake van overtreding van Gedragsregel 27, maar onder de in deze zaak aan de orde zijnde omstandigheden is die overtreding niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht over (gestelde) vertraging in opheffing van beslagen niet-ontvankelijk vanwege ontbreken van direct eigen belang. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door indiening van klacht bij deken aan te kondigen. Deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Uitspraak

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 4 mei 2020

in de zaak 19-865/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Op 11 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Op 20 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-072 van de deken ontvangen.

1.3      De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.4      De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

 

 

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2      Klager is de advocaat van TTG B.V., TTC B.V. IH B.V. en LH B.V. Verweerder is de advocaat van MB B.V. Tussen de cliënten van klager enerzijds en de cliënte van verweerder anderzijds is sprake van een geschil.

2.3      Verweerder heeft op 13 mei 2019 namens zijn cliënte derdenbeslagen doen leggen ten laste van de cliënten van klager, onder meer onder de bank en opdrachtgevers.

2.4      Klager en verweerder hebben gecorrespondeerd. Klager heeft steeds boven zijn brieven aan verweerder vermeld “PERSOONLIJK & VERTROUWELIJK”.

2.5      Klager heeft op 3 juni 2019 namens zijn cliënten aan MB B.V. een kort geding dagvaarding doen betekenen. Klager heeft namens zijn cliënten opheffing van de beslagen gevorderd.  In de kort geding dagvaarding wordt gerefereerd aan een brief d.d. 1 maart 2019 van klager aan verweerder, waarin klager een voorstel voor een regeling in der minne heeft geformuleerd.

 

2.6      Verweerder heeft op 7 juni 2019 namens MB B.V. aan klagers cliënten een  dagvaarding doen uitbrengen in een bodemprocedure. Aan deze dagvaarding is onder meer als productie gehecht de hierboven genoemde brief van 1 maart 2019. Ook is aan deze dagvaarding als productie gehecht een aantal brieven van klager aan verweerder.

2.7      Op 2 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat hij de ten laste van klagers cliënten gelegde beslagen “opheft onder de voorwaarde en op het moment dat [TTG c.s.] een deugdelijke bankgarantie tot een bedrag van € 60.000,--, afkomstig van een Nederlandse handelsbank, aan [MB V.V.] ter hand heeft gesteld.”

2.8     Op 9 juli 2019 heeft de bank de benodigde bankgarantie gesteld. Klager heeft deze bankgarantie op 9 juli 2019 per e-mail toegestuurd aan de deurwaarder met verweerder in de cc. Ook heeft klager op 10 juli 2019 een gescand exemplaar van de bankgarantie per e-mail aan MB B.V. en verweerder gestuurd en een fysiek exemplaar van de bankgarantie per aangetekende post aan MB B.V. gestuurd. Klager en verweerder hebben per e-mail gecorrespondeerd over de opheffing van de beslagen. Verweerder heeft bij e-mail d.d. 10 juli 2019 aan klager medegedeeld:

                          “Zoals in mijn voorgaande e-mails aan u gecorrespondeerd: de voorzieningenrechter heft de beslagen – na terhandstelling van de bankgarantie – ZELF op.

                          In de verdere uitvoering hiervan is geen rol weggelegd voor de door mijn cliënte ingeschakelde deurwaarder (evenmin voor mijn cliënte, althans niet anders dan aan u bevestiging sturen dat de bankgarantie is ontvangen; dit laatste is nog niet het geval).”

                          En:

                          “Ook wens ik dat u uw dreiging van het indienen van een klacht jegens mij hetzij meteen intrekt, hetzij dat u meteen een klacht indient. Indien dit niet gebeurt, zal ik zelf een klacht indienen tegen u.”

 

2.9     Klager heeft op deze e-mail dezelfde dag als volgt gereageerd:

          “Van de klachten zoals deze middag worden ingediend bij de deken ontvangt u later vandaag een kopie.”

          Verweerder heeft hierop dezelfde dag als volgt gereageerd:

“Prima, ik zie het komen en behoud mij het recht voor om een tegenklacht in te dienen.”

2.10   Bij e-mailbericht d.d. 11 juli 2019 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“Cliënte heeft mij laten weten dat het origineel van de bankgarantie haar bereikt heeft. Hiermee is voldaan aan de voorwaarde van de voorzieningenrechter en zijn de beslagen opgeheven (…)”.

2.11   Bij brieven d.d. 12 juli 2019 heeft de deurwaarder de derdenbeslagenen bericht dat beslagen als opgeheven konden worden beschouwd.

2.12   Op 24 juli 2019 heeft klager verweerder bericht dat hij van zijn cliënte had vernomen dat een bankrekening van zijn cliënte nog steeds was geblokkeerd. Klager heeft verweerders cliënte gesommeerd om ervoor te zorgen dat de rekening gedeblokkeerd zou worden. Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd met de mededeling dat de derdenbeslagenen, waaronder de bank, reeds op 12 juli 2019 van de deurwaarder het bericht hadden ontvangen dat de beslagen als opgeheven konden worden beschouwd en dat verweerders cliënte part noch deel had aan het feit dat de bank de bankrekening nog niet had gedeblokkeerd.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1.       Verweerder heeft confraternele correspondentie in het geding gebracht zonder overleg met en toestemming van klager;

2.       Verweerder heeft schikkingsonderhandelingen aan de rechter medegedeeld;

3.       Verweerder heeft het proces omtrent het opheffen van gelegde conservatoire beslagen willen en wetens gefrustreerd en vertraagd waardoor schade wordt toegebracht aan de cliënten van klager;

4.       Verweerder heeft gedreigd met een tegenklacht wanneer klager een klacht zou indienen.

 

 

 

 

 

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5          BEOORDELING

5.1     Klachtonderdeel 1

         

          Gedragsregel 26 bepaalt dat een advocaat die aan een andere advocaat mededelingen wenst te doen die hij vertrouwelijk behandeld wil zien, dit verlangen duidelijk kenbaar dient te maken vóór de verzending van de eerste van deze mededelingen. Klager stelt dat verweerder deze gedragsregel heeft overtreden, omdat hij de correspondentie in het geding heeft gebracht, terwijl klager steeds boven zijn brieven aan verweerder had gezet “PERSOONLIJK & VERTROUWELIJK”.

5.2     Verweerder heeft naar voren gebracht dat klager en verweerder nimmer uitdrukkelijk hebben afgesproken dat de correspondentie tussen hen een vertrouwelijk karakter zou hebben. De raad volgt verweerder in zijn verweer. Het enkele feit dat klager steeds boven zijn brieven “PERSOONLIJK & VERTROUWELIJK” heeft gezet, maakt niet dat uitdrukkelijke vertrouwelijkheid in de zin van Gedragsregel 26 tussen klager en verweerder is overeengekomen. Indien klager wenste te bewerkstelligen dat diens correspondentie met verweerder een vertrouwelijk karakter zou hebben had hij voorafgaand aan de verzending van de eerste mededeling expliciet aan verweerder moeten meedelen dat hij zijn mededeling vertrouwelijk behandeld wenste te zien. Klager heeft dat echter niet gedaan. Van vertrouwelijke mededelingen in de zin van gedragsregel 26 lid 1 is dan ook geen sprake, zodat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 26 door de bedoelde correspondentie in het geding te brengen. Klachtonderdeel 1 is naar het oordeel van de raad op grond van het voorgaande dan ook ongegrond.

5.2     Klachtonderdeel 2

Gedragsregel 27 bepaalt dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Klager verwijt verweerder overtreding van deze gedragsregel en heeft desgevraagd ter zitting van de raad verklaard dat dit onderdeel van de klacht enkel ziet op de brief d.d. 1 maart 2019.

5.3     Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen die naar de heersende opvatting in de kring van advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten gedrag te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. De raad stelt vast dat verweerder de brief d.d. 1 maart 2019 bij de dagvaarding in de bodemprocedure in het geding heeft gebracht. Nu in deze brief een schikkingsvoorstel is opgenomen, heeft verweerder in strijd met gedragregel 27 gehandeld. Verweerder heeft in zijn verweer tegen de klacht naar voren gebracht dat klager de brief d.d. 1 maart 2019 reeds eerder, te weten in de eerder uitgebrachte kort geding dagvaarding openbaar had gemaakt, zodat verweerder daarop in de bodemprocedure in het belang van zijn cliënte moest reageren. De raad is van oordeel dat klager deze stelling van verweerder niet althans onvoldoende heeft weersproken. Nu klager zelf in de eerder uitgebrachte kort geding dagvaarding reeds had geput uit de brief van 1 maart 2019 is de raad van oordeel dat onder deze omstandigheid overtreding van gedragsregel 27 door verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.  Klachtonderdeel 2 is derhalve eveneens ongegrond.

5.4     Klachtonderdeel 3

De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.5     Klager heeft op geen enkele wijze onderbouwd op welke wijze hij door de door hem gestelde vertraging in de opheffing van de beslagen rechtstreeks in zijn eigen belangen is of kon worden geschaad. De raad is van oordeel dat niet is gebleken van een rechtsreeks belang van klager bij klachtonderdeel 3. Klachtonderdeel 3 is dan ook niet-ontvankelijk.

5.6     Klachtonderdeel 4

De raad overweegt dat een advocaat niet per definitie tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door een advocaat die aankondigt een klacht tegen hem in te dienen, eveneens een klacht in het vooruitzicht te stellen. Het indienen van een klacht bij de deken zou tuchtrechtelijk verwijtbaar kunnen zijn, indien iedere onderbouwing van de klacht ontbreekt. Daarvan is in casu echter geen sprake. Verweerder heeft immers gemotiveerd aangegeven waarom hij van mening is dat klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 4 is op grond van het voorgaande ongegrond.

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 3 niet-ontvankelijk;

- verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 4 ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2020.

 

Griffier                                                                             Voorzitter