Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:110

Zaaknummer

20-051/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen ongegrond. Verweerster had klager al eerder bijgestaan. Toen hij haar 11 maanden later opnieuw om juridische bijstand verzocht, betrof dat een vervolg op het eerdere contact.Dat klager daar zelf ook vanuit ging, blijkt uit zijn e-mail waarin hij sprak over heropening van het dossier. Verweerster heeft mogen uitgaan van een doorlopende opdracht van klager, waarvoor zij geen nieuwe opdrachtbevestiging hoefde te sturen. Verweerster heeft klager steeds geïnformeerd dat hij wellicht in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, maar dat zij dergelijke zaken niet deed. Klager was er dus mee bekend dat verweerster hem alleen op betalende basis zou kunnen bijstaan.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 mei 2020

in de zaak 20-051/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 24 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-848317 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 maart 2020. Daarbij was verweerster aanwezig. Klager was zonder bericht van verhindering niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster heeft op 11 januari 2017 een bespreking met klager gevoerd, waarin hij haar heeft verzocht hem te adviseren bij een eventuele echtscheidingsprocedure. Naar aanleiding van deze bespreking heeft verweerster bij e-mail van 11 januari 2017 aan klager bericht, voor zover relevant:

“Bij onze bespreking van vandaag verzocht jij mij jouw belangen te behartigen betreffende een eventuele echtscheidingsprocedure. Deze opdracht is door mij aanvaard. Hierdoor is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen (…)

Ik heb jou in dit stadium van advies voorzien terzake een echtscheidingsprocedure. Wij spraken over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) en alimentatie.

Wij bespraken dat mijn werkzaamheden in rekening zullen worden gebracht tegen een uurtarief van € 225,00 te vermeerderen met 21% b.t.w. (…)

De gewerkte uren en de kosten, die in jouw zaak zijn gemaakt, worden in beginsel maandelijks achteraf gedeclareerd. (…)

Ik heb jou toegelicht dat – hoewel jij mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand – de behandeling van deze zaak door mij alleen op betalende basis wordt aangenomen. Jij stemde daarmee uitdrukkelijk in. Ik wijs jou er echter op dat de mogelijkheid voor jou steeds blijft openstaan, ook tussentijds, om de zaak aan een advocaat van een ander kantoor op basis van gefinancierde rechtsbijstand in behandeling te geven. (…)”

2.3    In de periode tot eind februari 2017 heeft verweerster zowel telefonisch als via Whatsapp contact gehad met klager. Op 20 februari 2017 heeft klager per Whatsapp aan verweerster bericht:

“De vraag is: Kun je mij bijstaan met gesubsidieerde rechtsbijstand in het ergste geval dat ik met een tas kleding de deur uit moet?”

    Hierop heeft verweerster als volgt aan klager gereageerd:

    “Wij bespraken in ons eerdere gesprek al dat jij waarschijnlijk op basis van je inkomen recht hebt op gefinancierde rechtsbijstand. En als je na echtscheiding minder onderhoudt dan €10.000 ook. Ik heb ook aangegeven dat ik die zaken niet doe. Dus ik kan me voorstellen dat je liever je zaak onderbrengt bij een advocaat die op basis van toevoeging werkt. Die keus is echt aan jou. Ik wil wel nadenken over een gereduceerd tarief.”

Klager heeft daarop aan verweerster geschreven:

“Ik wist bij eerste gesprek nog totaal niet wat het überhaupt inhield. Nu begrijp ik het beter. Begrijp jou ook dat jij deze zaken niet doet. Zou je willen nadenken wat gereduceerd tarief zou kunnen zijn?”

2.4    Op 22 februari 2017 heeft klager per Whatsapp aan verweerster bericht:

“Ik ga niet voor pro deo overigens als het echt niet meer gaat”

2.5    Tijdens het laatste contact in februari 2017 heeft klager aan verweerster bericht dat hij en zijn toenmalige echtgenoot een afspraak met een advocaat hadden gemaakt, om te bezien of door middel van mediation een regeling kon worden getroffen. De werkzaamheden van verweerster zijn op 1 februari en 1 maart 2017 aan klager gefactureerd, de facturen zijn voldaan.

2.6    Klager heeft bij e-mail van 18 december 2017, met als onderwerp “Heropenen dossier [klager]” contact gezocht met verweerster met het verzoek hem bij te staan in de echtscheiding. De e-mail luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Vorig jaar heb ik advies bij u ingewonnen over een eventuele echtscheiding. (…)

Ik betaal de rekeningen voor jouw diensten zelf per bank met als afspraak dat we de kostenberaming up to date houden en ik jou tijdig aan kan geven als het einde van de pot in zich komt, ik jou dit aangeef en vanaf dat punt verder kijken. Ik heb een intake gehad bij een gefinancierde rechtsbijstand advocaat omdat er wellicht met peildatum verschoven kon worden om hier toch voor aanmerking te komen. Die advocaat welke alleen maar pufte dat ze max. 11 uur had voor de echtscheiding ondanks dat ik weet dat ik zorgvuldig en verantwoord met geld moet omgaan nu waarbij ik dan toch ga voor kennis, passie en pit welke ik hoop dat jij daar tijd voor hebt en mijn belangen welke bizar en bitterhard zijn, en mij zo waardig mogelijk zonder [de toenmalige partner van klager] financieel het vel over zijn gezicht te trekken. (…)

Ik verneem graag z.s.m. of je mij kunt bijstaan in deze echtscheiding welke eenzijdig is door [de toenmalige partner van klager] is aangegaan onder zijn voorwaarden waarbij hij zijn verzoek gewoon naar de rechtbank moet sturen en niet rechtstreeks naar mij. (…)”

2.7    Klager heeft bij sms-bericht van 19 december 2017 verweerster opnieuw verzocht of zij hem wil bijstaan in zijn echtscheiding:

“omdat jij mij begin dit jaar adviseerde wil ik vragen of je tijd hebt mij bij te staan in de echtscheiding die mijn man eenzijdig is gestart? Het heeft ook spoed. (…) Wil je me laten weten of jij tijd hebt? Anders moet moet ik dringend verder zoeken.”

2.8    Hierop heeft verweerster op diezelfde dag aan klager geantwoord:

“Ik was nog niet aan je mail toegekomen. (…) Ik zou deze week nog wel een gesprek kunnen hebben. In de week daarna heb ik vakantie. Zou jij morgen kunnen, 16.00 uur?”

2.9    Op 20 december 2017 heeft op het kantoor van verweerster een bespreking plaatsgevonden met klager. Tijdens de bespreking bleek dat de advocaat van de toenmalige partner van klager die ochtend een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen bij de rechtbank Amsterdam had ingediend. Ook is besproken dat verweerster van 25 december 2017 tot en met 2 januari 2018 afwezig zou zijn in verband met vakantie.

2.10    Bij brief van 22 december 2017 heeft verweerster de griffie van het Team familie van de rechtbank Amsterdam haar verhinderdata gestuurd en verzocht daarmee rekening te houden bij het plannen van de zitting ter behandeling van het verzoekschrift dat door de toenmalige partner van klager was ingediend.

2.11    Bij brief van 22 december 2017 heeft de rechtbank Amsterdam het verzoekschrift dat door de advocaat van de toenmalige partner van klager was ingediend aan verweerster gestuurd. Tevens is in deze brief aan verweerster meegedeeld dat de mondelinge behandeling van het verzoekschrift was bepaald op 9 januari 2018 om 11.15 uur. Verweerster heeft deze datum per e-mail aan klager doorgegeven.

2.12    Op 29 december 2017 heeft klager verweerster een e-mail gestuurd waarin hij haar heeft bericht dat hij haar per ommegaande met terugwerkende kracht tot 20 december 2017 15:59 onttrekt als zijn advocaat.

2.13    Na terugkomst van haar vakantie heeft verweerster op 3 januari 2018 contact gezocht met klager en hem bericht dat onttrekking niet met terugwerkende kracht kan, maar dat zij zich wel op die dag zou kunnen onttrekken. Daarbij heeft verweerster aan klager meegedeeld dat zij hem graag die dag wil spreken over de gevolgen van de onttrekking. Ze heeft hem er onder meer op gewezen dat hij op korte termijn een andere advocaat zou moeten zoeken die hem op de zitting van 9 januari 2018 zou vertegenwoordigen.

2.14    Bij e-mail van 4 januari 2018 om 08.40 uur heeft klager verweerster bericht dat hij haar een uitleg is verschuldigd. Tevens heeft klager bij de e-mail een aantal stukken gevoegd. Op diezelfde dag hebben klager en verweerster elkaar telefonisch gesprokken, waarbij klager verweerster heeft verzocht de behartiging van zijn belangen voort te zetten. Verweerster heeft dit bij e-mail van 5 januari 2018 schriftelijk aan klager bevestigd, waarop klager op diezelfde dag bij e-mail instemmend heeft gereageerd.

2.15    Op 5 januari 2018 heeft verweerster telefonisch contact gehad met de advocaat van de toenmalige partner van klager, om te bezien of een minnelijke regeling kon worden getroffen.

2.16    Klager heeft verweerster op zondag 7 januari 2018 om 01.45 uur per e-mail een aantal vragen gesteld. Hierop heeft verweerster op diezelfde dag om 13.10 uur bericht dat zij die dag niet in de gelegenheid was om op de vragen te reageren, maar dat zij wel die avond telefonisch contact met hem zou kunnen hebben. Die avond hebben klager en verweerster elkaar telefonisch gesproken. Klager heeft in dit gesprek aan verweerster bericht dat hij een andere advocaat had gevonden die zijn belangen zou behartigen en dat zij niet aanwezig hoefde te zijn bij de zitting op 9 januari 2018. Diezelfde avond om 21.34 uur heeft verweerster per e-mail aan klager bericht:

“Jij gaf aan inmiddels een andere advocaat te hebben aangezocht die jouw belangen zal behartigen, en specifiek jouw belangen in het kader van de voorlopige voorzieningen zitting aankomende dinsdag. Jij hebt uitdrukkelijk aangegeven dat ik [de advocaat van de toenmalige partner van klager] dien te berichten dat jouw belangen door een andere advocaat zullen worden behartigd, en dat ik mij kan onttrekken als jouw advocaat bij de rechtbank. Ik zal beide berichten vanavond nog versturen. Van beide berichten zal ik jou een afschrift sturen.

Wij bespraken de gevolgen van deze (late) onttrekking. Zeker gelet op de geplande zitting van dinsdag aanstaande.

Jij gaf aan deze gevolgen te begrijpen en te accepteren. Je gaf aan ervoor te zorgen dat je aankomende dinsdag vertegenwoordigd zal worden. Ik heb aangegeven dat dat noodzakelijk is voor het verrichten van proceshandelingen.

Mocht jouw nieuwe advocaat prijsstellen op het dossier dan zal ik dat uiteraard ter beschikking stellen. Ik verzoek je hem of haar mijn contactgegevens dan te verstrekken zodat ik dat in orde kan maken.

Ik wens je veel sterkte bij de voortzetting van de procedure. Mocht ik in de toekomst nog iets voor je kunnen betekenen dan kun je uiteraard contact met mij opnemen.

Ik zal deze week mijn declaratie toesturen met betrekking tot de werkzaamheden die ik voor jou verrichtte.”

2.17    Na het sturen van deze e-mail heeft verweerster zich door middel van een F-2 formulier aan de procedure onttrokken en de advocaat van de toenmalige partner van klager daarvan op de hoogte gesteld.

2.18    Bij e-mail van 7 januari 2018 om 22.06 uur heeft klager aan verweerster bericht dat hij het niet eens was met de onttrekking door verweerster. Hierop heeft verweerster hem bij e-mail van 22.53 uur bericht dat hij in het eerdere telefoongesprek aan haar had bevestigd dat hij een andere advocaat had.

2.19    Op 8 januari 2018 heeft klager in e-mails die hij om 0.14 uur en 7.24 uur aan verweerster heeft gestuurd de inhoud van het telefoongesprek van 7 februari 2018 met verweerster betwist. Hierop heeft verweerster op diezelfde ochtend in twee e-mails klager verzocht om haar te bellen. Later die ochtend biedt zij klager aan die middag bij haar op kantoor te komen als hij dat prettiger vindt.

2.20    In de middag van 8 januari 2018 is verweerster benaderd door de nieuwe advocaat van klager, met het verzoek haar het dossier te overhandigen. Verweerster heeft haar diezelfde middag om 14.33 uur per e-mail het dossier toegestuurd. Een afschrift van die e-mail heeft verweerster om 14:44 uur aan klager gestuurd.

2.21    Op 9 januari 2018 heeft verweerster haar werkzaamheden in de periode 20 december 2017 tot 8 januari 2018 aan klager gedeclareerd. De factuur ad € 1.306,80 is door klager onbetaald gelaten.

2.22    Op 7 april 2019 heeft klager een klacht over verweerster ingediend bij de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij:

a)    zonder opdrachtbevestiging aan de slag is gegaan, zonder dat klager daarvoor toestemming heeft verleend en zonder dat verweerster een plan van aanpak met klager heeft besproken;

b)    klager er niet op heeft gewezen dat hij recht had op een toevoeging; verweerster heeft voor de periode 20 december 2018 tot 8 januari 2019 een factuur aan klager gezonden voor circa € 1.300,-, welke factuur klager heeft betwist;

c)    zich op 7 januari 2018 als klagers advocaat heeft onttrokken terwijl er een zitting was gepland op 9 januari 2018;

d)    een verzoekschrift voorlopige voorziening “waar klager niet van was gediend” naar de rechtbank en naar de wederpartij heeft gefaxt;

e)    financiële afspraken met klagers opvolgend advocaat heeft gemaakt en met haar heeft samengespannen;

f)    tegenstrijdige belangen heeft behartigd.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1    Verweerster heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klager in een deel van zijn klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het niet tijdig voldoen van het griffierecht.

5.2    De raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 46e lid 1 Advocatenwet heft de deken van de klager een griffierecht van € 50,- alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen. Ingevolge artikel 46e lid 2 Advocatenwet wijst de deken de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer. Het niet tijdig betalen van het griffierecht heeft, anders dan verweerster veronderstelt, niet tot gevolg dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. De wetgever heeft het innen van het griffierecht immers niet opgedragen aan de raden van discipline, maar aan de deken. De consequentie van het niet (tijdig) betalen van het griffierecht is dat de deken de klacht (nog) niet doorstuurt naar de raad van discipline.  De raad zal daarom hieronder inhoudelijk op de klachten ingaan.

Inhoudelijke beoordeling

5.3    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

5.4    Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel a) dat zij zonder opdrachtbevestiging aan de slag is gegaan, zonder dat zij een plan van aanpak met hem heeft besproken. 

5.5    De raad overweegt als volgt. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat gehouden is om een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende (financiële) voorwaarden, schriftelijk vast te leggen. Vaststaat dat verweerster na de bespreking met klager op 11 januari 2017, toen klager zich voor het eerst tot haar had gewend met het verzoek hem bij te staan in een eventuele echtscheidingsprocedure, hem per e-mail een opdrachtbevestiging heeft gestuurd. Toen klager zich op 18 december 2017 voor de tweede keer tot verweerster wendde, betrof het opnieuw een verzoek om hem bij te staan in de echtscheiding van zijn toenmalige partner. Het betrof dus een vervolg op het eerdere contact. Dat klager er ook zelf vanuit ging dat de bijstand van verweerster een vervolg betrof op hun eerdere contact, blijkt wel uit het onderwerp van de e-mail die hij haar op 18 december 2017 stuurde, te weten “Heropenen dossier [klager]”. Verweerster heeft er dan ook vanuit mogen gaan dat sprake was van een doorlopende opdracht van klager aan haar, waarvoor zij hem niet een nieuwe opdrachtbevestiging hoefde te sturen.

5.6    Verweerster heeft de stelling van klager dat zij geen plan van aanpak met hem heeft besproken gemotiveerd betwist. Volgens haar is tijdens het gesprek op 20 december 2017 met name gesproken over het voorlopige voorzieningen verzoek dat die ochtend namens de toenmalige partner van klager was ingediend. Gelet op dat verzoek moest er eerst een tijdelijke regeling voor de duur van de echtscheiding komen. Als die er zou zijn, zou vervolgens kunnen worden bezien hoe de gevolgen van de echtscheiding zouden worden geregeld. Gezien het naderende kerstreces zou verweerster zich eerst richten op de behandeling van het verzoek. Ter zitting van de raad heeft verweerster nogmaals haar plan van aanpak voor de zaak van klager uiteen gezet. De raad ziet geen reden om te twijfelen aan het verweer van verweerster dat zij de wijze waarop zij de zaak zou behandelen met klager heeft besproken.

5.7    Uit het voorgaande vloeit voort dat klachtonderdeel a) ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

5.8    In dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerster hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid om te procederen op basis van een toevoeging.

5.9    Zoals de raad hiervoor onder punt 5.5 heeft overwogen, hoefde verweerster in december 2017 niet opnieuw een opdrachtbevestiging aan klager te sturen. In de opdrachtbevestiging die verweerster op 11 januari 2017 aan klager heeft gestuurd, heeft zij aan klager bevestigd dat hij mogelijk in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand, maar dat zij zijn zaak alleen op betalende basis zou aannemen, waarmee klager uitdrukkelijk had ingestemd. Ook heeft zij klager erop gewezen dat voor hem de mogelijkheid steeds bleef openstaan om de zaak aan een advocaat van een ander kantoor op basis van gefinancierde rechtsbijstand in behandeling te geven. In Whatssapp berichten die klager op 20 februari 2017 aan verweerster heeft gestuurd, schrijft hij onder meer dat hij begrijpt dat verweerster geen zaken op basis van gefinancierde rechtsbijstand doet. In een bericht van 22 februari 2017 heeft klager verweerster bericht dat hij “niet voor pro deo” ging. Toen klager zich in een e-mail van 18 december 2017 opnieuw tot verweerster wendde, heeft hij haar onder meer geschreven dat hij een intake had gehad bij een advocaat die hem op basis van gefinancierde rechtsbijstand kon bijstaan, maar dat hij toch ging voor “kennis, passie en pit” en hoopte dat verweerster tijd voor hem zou hebben. Uit deze correspondentie volgt dat verweerster klager er meerdere keren op heeft gewezen dat hij wellicht in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand, maar dat zij dat soort zaken niet deed. Klager was er derhalve mee bekend dat verweerster zijn zaak alleen op betalende basis zou kunnen doen. Desondanks heeft klager ervoor gekozen om verweerster in te schakelen. Ook klachtonderdeel b) is ongegrond. 

Klachtonderdeel c)

5.10    In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerster dat zij zich op 7 januari 2018 aan zijn zaak heeft onttrokken, terwijl er een zitting bij de rechtbank stond gepland op 9 januari 2018.

5.11    Uit de uitgebreide beschrijving van de gang van zaken door verweerster, die door klager niet is betwist, volgt dat klager zelf zowel in een e-mail aan verweerster op 29 december 2017 als in een telefoongesprek met haar op 7 januari 2018 haar heeft verzocht om zich aan zijn zaak te onttrekken. In het telefoongesprek heeft klager aan verweerster meegedeeld dat hij al een andere advocaat had en dat verweerster niet naar de zitting hoefde te gaan. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerster zich bij de rechtbank onttrokken aan de procedure van klager. Hoewel klager diezelfde avond kennelijk van gedachten veranderde en aan verweerster berichtte dat hij het er niet mee eens was, heeft hij daarna geen contact meer gezocht met verweerster. Wel werd zij op 8 januari 2018 benaderd door een andere advocaat, met het verzoek het dossier aan haar over te dragen. De stelling van verweerster dat klager haar had verzocht zich te onttrekken, is door klager niet althans onvoldoende weersproken. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.12    Klachtonderdeel d) houdt in dat verweerster een verzoekschrift voorlopige voorziening “waar klager niet van was gediend” naar de rechtbank en de wederpartij heeft gefaxt. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat niet zij, maar de advocaat van de toenmalige partner van klager een voorlopige voorzieningen procedure is gestart.

5.13    Uit het door zowel klager als verweerster overgelegde F2-formulier en uit de door klager overgelegde brief van de rechtbank Amsterdam, van 22 december 2017 volgt dat de toenmalige partner van klager het verzoek tot een voorlopige voorziening tegen klager heeft ingediend. De zaak was bekend bij de rechtbank Amsterdam onder kenmerk C/13/3640873. Anders dan klager stelt, staat daarmee vast dat het verzoekschrift door de wederpartij was ingediend en niet door verweerster. Hieruit volgt dat het klachtonderdeel feitelijke grondslag mist en daarom eveneens ongegrond is.

Klachtonderdeel e)

5.14    In klachtonderdeel e) verwijt klager verweerster dat zij met zijn opvolgend advocaat financiële afspraken heeft gemaakt en met haar heeft samengespannen. Verweerster heeft dit klachtonderdeel betwist en aangevoerd dat zij uitsluitend aan de opvolgend advocaat van klager inlichtingen heeft verstrekt om haar in staat te stellen de zaak zo goed mogelijk over te nemen. Er zijn in het geheel geen financiële afspraken gemaakt. Dat de hoogte van de factuur van verweerster op een bedrag uitkwam dat ongeveer gelijk is aan de vergoeding die door de Raad van Rechtsbijstand aan de opvolgend advocaat van klager is verstrekt, berust louter op toeval, aldus steeds verweerster.

5.15    De raad overweegt als volgt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerster heeft klager niets gesteld om dit klachtonderdeel feitelijk nader te onderbouwen. De raad heeft uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet kunnen vaststellen dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Ook klachtonderdeel e) is ongegrond.

Klachtonderdeel f)

5.16    Klachtonderdeel f) houdt in dat verweerster tegenstrijdige belangen zou hebben behartigd. Volgens klager zou een kantoorgenoot van verweerder bij zijn vorige kantoor een gemeente hebben bijgestaan, terwijl klager met diezelfde gemeente in een geschil is verwikkeld. De zus van deze kantoorgenoot zou bij een internationale vastgoedorganisatie werkzaam zijn, hetgeen volgens klager ook tot belangenverstrengeling heeft geleid.

5.17    Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat haar kantoorgenoot inderdaad op de familierechtsectie van het door klager genoemde kantoor heeft gewerkt, maar dat niet duidelijk is hoe dit zou kunnen leiden tot het schaden van de belangen van klager. De zus van de betreffende kantoorgenoot zou nimmer hebben gewerkt voor de door klager genoemde vastgoedorganisatie.

5.18    Klager heeft dit klachtonderdeel niet onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake zou kunnen zijn van tegenstrijdige belangen. Het dossier biedt ook geen verdere aanknopingspunten voor de stelling van klager dat daar sprake van zou zijn. Ook klachtonderdeel f) mist derhalve feitelijke grondslag en zal ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 4 mei 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.