Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:235

Zaaknummer

19-256/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 december 2019

in de zaak 19-256/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 juni 2019 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 juli 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 april 2019 met kenmerk 4017-0470, door de raad ontvangen op 23 april 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 3 juni 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing is op 3 juni 2019 verzonden aan klaagster.

1.4    Bij verzetschrift van 2 juli 2019, door de raad ontvangen op diezelfde dag, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 oktober 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Klaagster heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 2 juli 2019. Tevens heeft de raad kennisgenomen van:

-    de e-mail van verweerder van 17 september 2019 met bijlage;

-    de e-mail van klaagster van 18 september 2019 met bijlagen 27 tot en met 34;

-    de e-mail van klaagster van 20 september 2019 met bijlagen 35 tot en met 40:

-    de e-mail van verweerder van 3 oktober 2019 met bijlage.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover klaagster daartegen in verzet opkomt wordt daarop hierna, in 4.2, ingegaan.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet komen grotendeels neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling. De gronden houden verder, zakelijk en samengevat weergegeven, het volgende in:

a) in de beslissing ontbreekt dat het niet gaat om de beoordeling of iets al dan niet een “novum” is, maar om het feit dat verweerder het overgenomen procesdossier niet heeft bestudeerd;

b) het door de voorzitter gehanteerde toetsingskader is niet compleet want het gaat in deze zaak om de positie van een advocaat van een notaris. Daar komt niets van terug in de voorzittersbeslissing. Het gaat niet alleen om belangenverstrengeling, maar om het feit dat een advocaat van een notaris andere spelregels heeft dan een “normale” advocaat. Dat komt door de persoon van de notaris die een bepaalde maatschappelijke rol heeft. Dat straalt af op de advocaat van de notaris. In de beslissing staat er niets over;

c) daarnaast zijn de feiten niet volledig.

3.2    Daarnaast heeft klaagster in haar verzetschrift gesteld dat er aanleiding is voor een directe ordemaatregel ten aanzien van de verspreiding van onwaarheden aan de eigen tuchtrechter van klaagster, de notariskamer.

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klaagster te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2    Wat betreft de feitenvaststelling door de voorzitter overweegt de raad dat niet alle naar voren gebrachte feiten volledig behoeven te worden vastgesteld. Het gaat om een zakelijke opgave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. In het bijzonder behoefde de voorzitter niet al die feiten op te nemen die klaagster voor haar gunstig en relevant acht. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist zijn, is niet gebleken. Dat verweerder eventueel ook feiten van een derde heeft verkregen acht de raad niet relevant. Voorts geldt dat ook als de voorzitter alle door klaagster in haar verzetschrift gestelde feiten bij zijn beslissing had betrokken, dit niet tot een andere uitkomst had geleid.

4.3    De raad is verder van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

4.4    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.5    Voor zover klaagster heeft bedoeld de raad te verzoeken een ordemaatregel te treffen merkt de raad - wat daar verder ook van zij - op dat dit verzoek reeds strandt op het feit dat daar in de onderhavige procedure geen mogelijkheid toe bestaat.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. P. van Lingen en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2019.

Griffier    Voorzitter

Ondertekend door mr. P.J. Verdam, griffier, bij afwezigheid van mr. M.C. de Ruijter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 december 2019 verzonden.