Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:178

Zaaknummer

19-568/DB/OB

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft in zijn hoedanigheid van vereffenaar uren gedeclareerd inzake werkzaamheden verband houdende met tegen die advocaat/vereffenaar ingediende tuchtrechtelijke klachten. Nu uit de beslissing van de voorzitter niet blijkt dat voormelde omstandigheid in zijn beslissing is meegenomen zal de raad het verzet gegrond verklaren. Hiermee vervalt de beslissing van de voorzitter van de raad van 30 september 2019 en wordt de behandeling van de klacht voortgezet. De raad stelt de advocaat/vereffenaar bij tussenbeslissing in de gelegenheid zich nader uit te laten over diens declaratie in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de met de behandeling van tegen hem ingediende klachten gemoeide uren.

Inhoudsindicatie

Verzet gegrond.

Inhoudsindicatie

Beslissing op de klacht aangehouden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch   van 22 november 2019

 

in de zaak 19-568/DB/OB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 30 september 2019 op de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief van 24 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 13 augustus 2019 met kenmerk 48/18/151K, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 30 september 2019, verzonden op 30 september 2019, heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.4      Bij brief van 2 oktober 2019 , door de raad per email ontvangen op 2 oktober 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 21 oktober 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 2 oktober 2019 en de navolgende stukken:

-       de brieven van klager van 3, 4 en 5 oktober 2019, met bijlagen.

 

2          FEITEN  

2.1      De raad verwijst naar de feiten zoals door de voorzitter in zijn beslissing zijn  weergegeven. Voor zover klager in verzet tegen de vaststelling van de feiten is opgekomen, wordt dit door de raad bij de beoordeling van het verzet meegenomen.

 

 

3          klacht en VERZET

3.1      Voor een weergave van de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave als zodanig komt klager in verzet niet op.

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

 

de beslissing van de voorzitter is genomen op basis van onjuiste feiten en niet alle relevante omstandigheden zijn meegenomen.

 

3.3     Klager heeft ter toelichting in zijn aanvullend verzet opnieuw te kennen gegeven dat het er om gaat dat verweerder uren in rekening heeft gebracht die niet bij de nalatenschap in rekening gebracht hadden mogen worden en dat verweerder voor de betaling een aanwijzing aan de kantonrechter heeft gevraagd terwijl verweerder weet dat de kantonrechter het aantal in rekening gebrachte uren marginaal toetst.

 

4          BEOORDELING van het verzet

4.1      Naar de raad begrijpt is klager in verzet opgekomen tegen de weergave van de feiten door de voorzitter in zijn beslissing van 30 september 2019 onder 1.3, 1.7 en 1.9. De raad volgt klager hierin niet en overweegt ter zake het volgende:

De voorzitter heeft onder 1.3 terecht vastgesteld dat door klager meerdere klachten zijn ingediend tegen verweerder. Dat deze klachten in tegenstelling tot de onderhavige klacht betrekking hadden op de eerste declaratie maakt dit niet anders. De voorzitter heeft voorts onder 1.7 terecht vastgesteld dat de kantonrechter eerst op het door klager tegen de uitdelingslijst ingestelde verzet beslist, zodra in hoger beroep definitief is geoordeeld over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap. De overweging van de voorzitter dient aldus te worden gelezen dat de kantonrechter niet eerder beslist op het verzet van klager tegen de uitdelingslijst dan nadat in hoger beroep definitief is geoordeeld over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap.

De voorzitter heeft onder 1.9 weergegeven dat verweerder zich met goedvinden van de kantonrechter heeft laten assisteren door zijn kantoorgenote. Klager stelt dat zich geen schriftelijk document in het dossier bevindt, waaruit die toestemming blijkt. Naar het oordeel van de raad is de voorzitter er, gelet op door de kantonrechter afgegeven loonbeschikkingen, waarin ook werkzaamheden van de kantoorgenote van verweerder zijn  opgenomen, terecht van uitgegaan dat verweerder zich met toestemming van de kantonrechter heeft laten assisteren door zijn kantoorgenote.

 

4.2       Naar het oordeel van de raad slaagt de in verzet aangevoerde grond dat de voorzitter van onjuiste feiten is uitgegaan op grond van het bovenstaande niet.

 

4.3       Anders ligt dit ten aanzien van de in verzet aangevoerde grond dat de voorzitter niet alle omstandigheden van het geval in zijn beslissing heeft meegenomen.  Klager heeft in zijn (aanvullend) verzet onder meer aangevoerd dat in de urenspecificaties uren zijn opgenomen die besteed zijn aan de klachtprocedures, welke uren voor eigen rekening van verweerder dienen te zijn. De raad stelt vast dat klager als bijlage bij zijn klachtbrief van 24 november 2018 zijn verzet tegen de uitdelingslijst van 8 november 2018 heeft gevoegd, in welk verzetschrift hij als ‘negende bijzonderheid’ heeft vermeld dat verweerder onder zijn gefactureerde uren ook uren heeft gedeclareerd inzake werkzaamheden voor tuchtrechtelijke klachten. Klager heeft voormelde omstandigheid eveneens vermeld in zijn brief van 11 januari 2019 aan het bureau van de orde van advocaten, welke brief eveneens deel uitmaakt van het dossier van de raad. Nu uit de beslissing van de voorzitter niet blijkt dat voormelde omstandigheid in zijn beslissing is meegenomen zal de raad het verzet gegrond verklaren. Hiermee vervalt de beslissing van de voorzitter van de raad van 30 september 2019 en wordt de behandeling van de klacht voortgezet.

 

5          BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1      Klager heeft ter toelichting op de klacht aangevoerd dat het er om gaat dat verweerder uren in rekening heeft gebracht, die niet bij de nalatenschap in rekening gebracht hadden mogen worden.

5.2       Voor een weergave van hetgeen door verweerder als verweer tegen de klacht is aangevoerd verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter onder ‘verweer’.

 

5.3     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als vereffenaar, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). Concreet betekent dit dat in dit geding de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van vereffenaar op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

5.4     De raad stelt voorop dat het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar en de met zijn werkzaamheden gemoeide kosten onderwerp zijn van toetsing door de kantonrechter. De discussie over de bezwaren die door klager tegen de loonbeschikkingen en in het verlengde daarvan tegen de tweede declaratie van verweerder in verzet naar voren zijn gebracht horen in beginsel thuis in de door klager gestarte verzetprocedure tegen de uitdelingslijst. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden is voor een beoordeling door de tuchtrechter hierover geen plaats.  De vraag die in dit geding ter beoordeling van de raad voorligt is of er sprake is van zodanige uitzonderlijke omstandigheden.

 

5.5     Hetgeen klager ter onderbouwing van zijn bezwaren naar voren brengt betreft naar het oordeel van de raad niet dergelijke bijzondere omstandigheden behoudens het navolgende.

De raad stelt vast dat uit de urenspecificatie van 15 juni 2017 betreffende de periode van 19 december 2013–14 juni 2017 blijkt dat verweerder kosten heeft gedeclareerd die verband houden met werkzaamheden inzake tegen verweerder (en zijn kantoorgenote) ingediende tuchtrechtelijke klachten . Gelet op het uitgangspunt dat de vereffenaar loon ontvangt voor de door hem aan de vereffening bestede tijd, levert het voorgaande naar het oordeel van de raad in beginsel een bijzondere omstandigheid op die maakt dat dit bezwaar van klager tegen de declaratie zich leent voor beoordeling door de tuchtrechter.

 

5.6     Het debat over de in de tweede declaratie in rekening gebrachte uren voor werkzaamheden met betrekking tot tegen verweerder (en zijn kantoorgenote) ingediende klachten (en de mogelijke tuchtrechtelijke verwijtbaarheid daarvan) is naar het oordeel van de raad onvoldoende gevoerd.  Verweerder wordt daarom in de gelegenheid gesteld om zich uiterlijk binnen 4 weken na de verzending van deze beslissing over (uitsluitend) dit punt schriftelijk nader uit te laten, waarna klager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen 4 weken na doorzetting van de reactie van verweerder hierop schriftelijk te reageren.

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

         

         

          verklaart het verzet gegrond;

         

          stelt verweerder in de gelegenheid om zich uiterlijk binnen 4 weken na de verzending van deze beslissing schriftelijk nader uit te laten als bedoeld in 5.6 ;

 

          stelt klager in de gelegenheid om uiterlijk binnen 4 weken na de doorzending van de reactie van verweerder aan klager schriftelijk op die reactie te reageren;

 

          houdt verder iedere beslissing aan.

 

 

 

Aldus beslist door mr. S. H.L. Baggel   , voorzitter, mrs. A. J.F. van Dok en A.L.W.G. Houtakers, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en bij vervroeging uitgesproken in het openbaar op 22 november 2019.

 

                           

 

Griffier                                                                          Voorzitter