Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:183

Zaaknummer

190086

Inhoudsindicatie

Klacht gericht tegen verweerder als waarnemend deken. Niet gebleken is dat verweerder zich in die hoedanigheid zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. Klacht ongegrond. Verkorte bekrachtiging beslissing raad.

Uitspraak

BESLISSING                                   

 

van 11 november 2019

in de zaak 190086

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

1.

2.

3.

klagers

tegen:

verweerder

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 11 maart 2019, onder nummer 18-473/DH/RO, aan partijen toegezonden op 11 maart 2019. In deze beslissing is de klacht van klagers tegen verweerder ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2019:51.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klagers is op 5 april 2019 door de griffie van het hof ontvangen van [naam gemachtigde klagers], de gemachtigde van klagers. Op 9 april 2019 heeft de griffie van het hof een aanvullend beroepschrift van klagers ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de raad.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 september 2019, waar klager sub 3 met de gemachtigde van klagers en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, die aan het hof is overgelegd.

 

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft, in zijn hoedanigheid van waarnemend deken, het verzoek van de gemachtigde van klagers om de behandeling van de in randnummers 2.2 genoemde klachtzaken tegen mrs. A. en B. over te dragen aan een deken uit een ander arrondissement, niet ingewilligd.

b) Verweerder was verbonden aan het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor ] (voorheen: [voormalige naam advocatenkantoor]). Een voormalig kantoorgenoot van verweerder, [naam voormalig kantoorgenoot], was in 1996 als bewindvoerder omtrent de surseance van de heer Y. aangesteld, zodat verweerder ook om die reden het onderzoek naar de eerdere klachtzaken had behoren over te dragen aan een deken uit een ander arrondissement.

 

4    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

Het onderzoek in hoger beroep, dat zich beperkt tot de beoordeling van de voorgelegde klacht tegen verweerder, geeft het hof geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. De door de gemachtigde van klagers geformuleerde grieven zien voor het overgrote deel op feiten en omstandigheden die de hiervoor weergegeven (twee) klachtonderdelen niet of hooguit zijdelings raken. In hetgeen is aangevoerd ziet het hof niet meer dan een herhaling van de door klagers eerder ingenomen standpunten, die door de raad uitputtend zijn besproken. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de grieven van klagers en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 11 maart 2019, van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 18-473/DH/RO.

 

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers, T.E. van der Spoel, E.L. Pasma en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2019.

 

griffier    voorzitter            

 

De beslissing is verzonden op 11 november 2019.