Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:194

Zaaknummer

18-690

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Dat verweerster onvoldoende deskundig of niet voortvarend en met volle inzet de werkzaamheden in een echtscheidingsprocedure voor klaagster heeft verricht, is de raad niet gebleken. Verweerster heeft wel aan kostenbesparing gedaan en klaagster geïnformeerd over de risico van intrekking van een toevoeging in het echtscheidingsgeschil. Daarnaast is de raad uit een brief genoegzaam gebleken dat klaagster, hoewel zij mogelijk ook daarvoor in aanmerking zou komen voor een toevoeging, uitdrukkelijk heeft ingestemd met de inzet van verweerster op betalende basis in een kortgeding. Verweerster heeft klaagster echter tussentijds onvoldoende, slechts eenmalig, op de hoogte gehouden van het gewerkte aantal uren, terwijl dat wel verwacht mocht worden. Dat gold temeer nu het risico op intrekking van de toevoeging groot was en verweerster uiteindelijk zo’n 95 uren aan de echtscheidingszaak heeft besteed tegen een niet gering uurtarief van € 225,- exclusief btw. Met deze handelwijze heeft verweerster aldus niet zorgvuldig jegens klaagster opgetreden. Van excessief declareren is geen sprake geweest. Klacht deels gegrond. Waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 september 2019

in de zaak 18-690

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 oktober 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 augustus 2018 met kenmerk K 17/122, door de raad digitaal ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster waarbij verweerster is bijgestaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster en de wederpartij zijn gewezen echtelieden.

2.3    Op 29 september 2014 heeft klaagster zich tot verweerster gewend in verband met haar echtscheiding. Verweerster heeft de opdracht van klaagster bij brief van 1 oktober 2014 aanvaard. Voor de echtscheidingsprocedure heeft klaagster een toevoeging toegekend gekregen.

2.4    Tussen oktober 2014 en maart 2015 is er contact geweest met de wederpartij en diens advocaat en heeft er met hen overleg plaatsgevonden.

2.5    Op 10 maart 2015 heeft verweerster namens klaagster voorlopige voorzieningen aangevraagd waarna de mondelinge behandeling op 7 april 2015 heeft plaatsgevonden. Bij beschikking van 15 april 2015 heeft de rechtbank aan klaagster partneralimentatie toegekend (per 1 januari 2015 ten bedrage van € 1.341,- bruto per maand).

2.6    Op 8 mei 2015 is het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, alsmede aanvullende verzoeken en het formulier verdelen en verrekenen. Tijdens de behandeling ter zitting van 16 oktober 2015 zijn partijen een partneralimentatie overeengekomen die gelijk is aan de alimentatie zoals vastgelegd in de beschikking van de voorzieningenrechter van 15 april 2015. Tijdens de zitting zijn verder afspraken gemaakt over de verdeling van de goederengemeenschap.

2.7    Bij beschikking van 20 oktober 2015 is de echtscheiding tussen klaagster en de wederpartij uitgesproken.

2.8    Bij brief van 18 december 2015 heeft verweerster onder meer aan klaagster laten weten bereid te zijn een kort geding voor haar te starten over de afgifte van de inboedel en (eventuele) medewerking aan de verkoop van de woning. Daarnaast heeft zij geschreven:

“Wij hebben besproken dat, hoewel u wellicht in aanmerking zou kunnen komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, ik volgens uitdrukkelijke afspraak betalend voor u optreed. In principe neemt ons kantoor geen zaken op basis van toevoeging aan. Het staat u uiteraard vrij alsnog via een ander advocatenkantoor een beroep te doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. (…)

Het uurtarief dat u voor deze zaak in rekening wordt gebracht, bedraagt thans € 225,- exclusief BTW en eventuele kosten. (…).”

2.9    De aan klaagster toegekende toevoeging in de echtscheidingsprocedure is nadien ingetrokken vanwege het in de echtscheidingsprocedure behaalde resultaat. Klaagster heeft tegen deze beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand bezwaar gemaakt.

2.10    Na de echtscheidingsbeschikking hebben klaagster en verweerster veel contact met elkaar gehad over het ophalen van de inboedel en de verkoop van de voormalig echtelijke woning, die nog steeds door de wederpartij werd bewoond. Omdat de wederpartij onvoldoende medewerking verleende, heeft verweerster namens klaagster op 16 februari 2016 een dagvaarding in kortgeding uitgebracht. Op 2 maart 2016 heeft de kortgedingzitting plaatsgevonden. Op deze zitting en tijdens de tussentijdse schorsing daarvan hebben partijen afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in een door partijen ondertekend proces-verbaal. Verweerster heeft deze kortgedingprocedure op betalende basis gevoerd.

2.11    Nadien is tussen klaagster en de wederpartij onenigheid ontstaan over de verdeling van de inboedel en het verkoopklaar maken van de woning. Verweerster heeft in dat kader weer werkzaamheden verricht voor klaagster, wat heeft geleid tot extra uren en kosten. In totaal zijn in de kortgedingprocedure door verweerster (en een collega) 28,7 uren gedeclareerd. Klaagster heeft deze declaratie voldaan.

2.12    In maart 2016 heeft klaagster een klacht ingediend bij het kantoor van verweerster over de dienstverlening van verweerster en de hoogte van haar declaraties. Op 21 maart 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden met de klachtenfunctionaris van het kantoor. Uit coulance heeft verweerster toegezegd 25 van de 95 uren uit de echtscheidingsprocedure niet in rekening te zullen brengen, in het geval de toevoeging definitief zou worden ingetrokken en de uren uit die procedure bij klaagster in rekening zouden worden gebracht.

2.13    In april 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aangekondigd voornemens te zijn de toevoeging in te trekken wegens het behaalde financiële resultaat. Klaagster heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Op 9 november 2016 heeft de bezwaarcommissie van de Raad voor Rechtsbijstand geoordeeld dat de toevoeging van klaagster terecht is ingetrokken.

2.14    Op of omstreeks 18 januari 2017 heeft verweerster klaagster de urenspecificatie met factuur voor de echtscheidingsprocedure gezonden. Op de factuur zijn 70 (van de oorspronkelijke 95) uren tegen een uurtarief van € 225,- exclusief btw in rekening gebracht. Verweerster heeft de factuur dus, conform de eerdere toezegging, met 25 uren gematigd.

2.15    Klaagster heeft de hoogte van deze factuur betwist waarna het kantoor van verweerster bij dagvaarding van 19 oktober 2017 een incassoprocedure is gestart ter verhaal van de nog onbetaald gebleven factuur van € 16.087,15.

2.16    Op 21 oktober 2017 heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken over verweerster.

2.17    Op enig moment hebben klaagster en het kantoor van verweerster een betalingsregeling getroffen. Klaagster heeft daartoe op 3 november 2017 een vaststellingsovereenkomst ondertekend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in de echtscheidings- en kortgedingprocedure onzorgvuldig te handelen, zonder de kennis van zaken die in redelijkheid van een advocaat mag worden verwacht.

Toelichting:

Verweerster heeft zich niet voldoende ingezet en heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over onder meer belastingafdracht en pensioenverevening. Tijdens de mondelinge behandeling en het overleg met de wederpartij tijdens de schorsing daarvan heeft verweerster essentiële punten onbesproken gelaten, zoals de ingangsdatum van de alimentatie, verhuiskostenvergoeding en dwangsommen. Verweerster is onvoldoende opgekomen voor de belangen van klaagster. Verweerster heeft de standpunten van de wederpartij onvoldoende weersproken en niet adequaat opgetreden tegen de opzettelijke frustratie van het proces door de wederpartij. Omdat in het kort geding geen dwangsommen zijn gevraagd heeft de wederpartij de gemaakte afspraken niet nagekomen en is de kortgedingprocedure zinloos gebleken;

b)    klaagster onvoldoende te informeren over het kostenaspect en niet te hebben gedaan aan kostenbesparing.

Toelichting:

Verweerster heeft klaagster onvoldoende gewaarschuwd voor de (gevolgen van de) intrekking van de toevoeging. Voor de kortgedingprocedure is ten onrechte geen toevoeging aangevraagd. Daarnaast heeft verweerster verkeerde rekeningen gestuurd en urenspecificaties heeft klaagster pas na aandringen ontvangen. Er zijn uren in het echtscheidingsdossier afgeboekt in plaats van in het kortgedingdossier, terwijl de bij het kantoor van verweerster ingediende klacht (voornamelijk) op de kortgedingprocedure zag. Mondeling is toegezegd dat pas betaald hoefde te worden als de woning verkocht is. Dat is nog steeds niet het geval. Bij het treffen van een betalingsregeling is onvoldoende begrip getoond voor de situatie van klaagster;

c)    excessief te declareren.

Toelichting:

De hoogte van de rekeningen staat niet in verhouding tot het behaalde resultaat. Dit geldt vooral voor de kortgedingprocedure. Deze procedure is door de aanpak van verweerster volledig zinloos gebleken, zodat alle uren in deze procedure overbodig en excessief zijn. Klaagster betwist een aantal van de in de echtscheidingsprocedure gemaakte uren (zie vooral haar brieven van 21 maart 2018 en 7 juni 2018). Dat deze uren mogelijk wel zijn gemaakt betekent niet dat deze gemaakt hadden moeten worden of dat de uren effectief zijn besteed. Dat klaagster veel e-mails heeft gestuurd komt doordat verweerster niet op haar vragen reageerde. Klaagster heeft uitsluitend een regeling met het kantoor van verweerster getroffen omdat zij zich niet de kosten en het risico van een procedure kon veroorloven.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld en heeft daartoe per klachtonderdeel het volgende aangevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster betwist zich onvoldoende te hebben ingespannen in de voor klaagster gevoerde procedures. Verweerster heeft veel tijd aan de zaken besteed. Zij betwist klaagster in de echtscheidingsprocedure onjuist te hebben geïnformeerd over de inkomstenbelasting en de pensioenverevening. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandelingen, in beide procedures, afspraken gemaakt. Voor en na de zitting heeft verweerster klaagster voorgelicht en op basis daarvan heeft klaagster vrijwillig, en voldoende geïnformeerd, ingestemd met een aantal zaken die zij thans betwist. In de echtscheidingsprocedure heeft de rechter verschillende verzoeken toegewezen. In de kortgedingprocedure zijn de verhuiskostenvergoeding en dwangsommen wel aan bod gekomen tijdens het tussen partijen gevoerde overleg. Op punten waarop afspraken tussen partijen zijn gemaakt, heeft de rechter geen inhoudelijke uitspraak (meer) gedaan. Verweerster kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het niet nakomen van de afspraken door de wederpartij.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster heeft klaagster meerdere malen en zorgvuldig geïnformeerd over alle mogelijkheden en risico’s van de procedures, waaronder de kosten en de baten. Klaagster heeft meerdere keren laten weten dat zij, ondanks de kosten, wilde doorgaan. Verweerster heeft klaagster er diverse malen op gewezen dat de kans aanzienlijk was dat de verleende toevoeging in de echtscheidingsprocedure later zou worden ingetrokken. Ook de gevolgen daarvan waren klaagster bekend. Verweerster heeft de kortgedingprocedure conform de uitdrukkelijke afspraak op  betalende basis gedaan. Verweerster betwist te hebben toegezegd dat zij haar uren pas bij klaagster in rekening zou brengen als de woning van klaagster verkocht zou zijn.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Klaagster heeft de declaratie van de kortgedingprocedure zonder protest betaald. Ook heeft klaagster geen bezwaar gemaakt tegen de uren die na de kortgedingprocedure in rekening zijn gebracht. Achteraf meent klaagster dat deze procedure beter niet gevoerd had kunnen worden. Het was echter de uitdrukkelijke wens van klaagster, nadat de mogelijkheden en risico’s van tevoren met klaagster zijn besproken, om de kortgedingprocedure te voeren. Uit coulance is de declaratie van verweerster in de echtscheidingszaak aanzienlijk gematigd en heeft er geen matiging (meer) plaatsgevonden op de uren in de kortgedingprocedure. In beide procedures is hetzelfde tarief gehanteerd. Voor de totaalfactuur is het dus niet van belang in welke zaak de uren zijn afgeboekt. Nadat met klaagster een betalingsregeling overeen is gekomen, heeft klaagster de vaststellingsovereenkomst in alle vrijheid getekend. Verweerster constateert dat een zitting op 16 december 2014 ten onrechte bij klaagster in rekening is gebracht maar deze tijd is ruimschoots gecompenseerd door de matiging op de einddeclaratie. Voor het overige betwist verweerster dat sprake is geweest van onnodig gemaakte uren of excessief declareren.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdend met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het handelen van verweerster aan deze norm toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Klaagster verwijt verweerster zich onvoldoende voor haar te hebben ingezet en onvoldoende adequaat in haar zaken te hebben gehandeld. De raad heeft op basis van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen dat verweerster in de voor klaagster gevoerde procedures onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel dat zij niet de zorg zou hebben betracht die van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Daartoe is het volgende van belang.

5.3    Verweerster heeft toegelicht en haar standpunt met stukken onderbouwd dat onder meer over de fiscale aspecten van de echtscheiding en de pensioenverevening met klaagster is gesproken en dat eveneens dwangsommen zijn gevorderd zoals klaagster wenste. De juistheid hiervan volgt genoegzaam uit  overgelegde correspondentie, het verzoekschrift tot echtscheiding en de kortgedingdagvaarding. Dat de partneralimentatie uiteindelijk lager is uitgevallen heeft kennelijk van doen gehad met de (verminderde) draagkracht van de wederpartij en is niet iets waar verweerster enige invloed op heeft gehad. Wat de dwangsommen in de kortgedingprocedure betreft geldt dat deze dus wel zijn gevorderd en volgens verweerster tijdens de onderhandelingen met de wederpartij ook aan bod zijn gekomen maar dat hiervan tijdens de onderhandelingen werd afgezien. Vaststaat dat klaagster met de destijds getroffen regeling heeft ingestemd en de vaststellingsovereenkomst heeft getekend. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de dwangsommen onbesproken zijn gebleven zoals klaagster heeft gesteld. Dat klaagster achteraf gezien mogelijk een en ander anders had gewild, kan zo zijn, maar dat alleen maakt niet dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Bovendien is de correspondentie zoals die door verweerster is gevoerd met klaagster enerzijds en de wederpartij anderzijds, evenals de door haar opgestelde processtukken, van een voldoende kwaliteit, althans, heeft de raad niet kunnen vaststellen dat deze stukken onder de maat zijn of dat verweerster onvoldoende adequaat heeft geacteerd of gereageerd. De raad oordeelt klachtonderdeel a) dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Het verwijt dat verweerster voor het kort geding ten onrechte geen toevoeging heeft aangevraagd, wordt gepasseerd. Uit het klachtdossier volgt genoegzaam dat klaagster, hoewel zij mogelijk in aanmerking zou komen voor een toevoeging, uitdrukkelijk heeft ingestemd met de inzet van verweerster op betalende basis. De raad verwijst naar de brief van verweerster aan klaagster van 18 december 2015. Eveneens heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerster niet aan kostenbesparing heeft gedaan. Uit het klachtdossier volgt dat verweerster klaagster onder meer heeft geadviseerd met de wederpartij tot afspraken te komen over de boedelverdeling ter voorkoming van een procedure en hoge(re) kosten. Klaagster heeft desondanks zelf een procedure verkozen.

5.5    Dat verweerster onjuiste rekeningen heeft verstuurd, is de raad niet gebleken. Vaststaat dat klaagster de factuur voor de kortgedingprocedure zonder protest heeft voldaan. Nadien heeft klaagster zich beklaagd over de dienstverlening door verweerster en is verweerster bereid geweest uren in de echtscheidingsprocedure af te boeken, mocht het tot een intrekking van de toevoeging komen. Matiging van de uren in de echtscheidingsprocedure lag naar het oordeel van de raad voor de hand nu de kosten van de kortgedingprocedure immers al waren voldaan. Niet valt in te zien dat en waarom verweerster op dit punt anders had moeten handelen dan zij thans heeft gedaan. Dat de klacht van klaagster voornamelijk betrekking had op het optreden van verweerster in de kortgedingprocedure doet daar niet aan af.

5.6    Eveneens is de raad niet gebleken van een mondelinge toezegging door verweerster dat klaagster de factuur pas hoefde te betalen bij de verkoop van de voormalig gezamenlijke woning. Verweerster heeft dit expliciet betwist en de stukken uit het klachtdossier spreken dit tegen nu van meet af aan is gemeld dat de uren van verweerster bij intrekking van de toevoeging in rekening zouden worden gebracht, zonder dat de verkoop van de voormalig echtelijke woning hierbij op enigerlei wijze wordt genoemd.

5.7    Wat betreft de klacht dat verweerster klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over het kostenaspect, overweegt de raad als volgt. Verweerster heeft klaagster van meet af aan gewaarschuwd voor de mogelijke intrekking van de toevoeging in de echtscheidingsprocedure nu aannemelijk was dat het resultaat uit de echtscheidingsprocedure hoger zou liggen dan – kort gezegd – voor een toevoeging is toegestaan. Zo volgt al uit de opdrachtbevestiging. Ook later heeft verweerster klaagster meermaals op dit risico gewezen en gemeld dat als dit risico zich zou verwezenlijken klaagster een factuur voor alle gemaakte uren zou ontvangen (vergelijk de e-mails van verweerster aan klaagster van 23 januari 2015 en 1 december 2015).  Aldus kan niet worden gezegd dat verweerster klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijke intrekking van de toevoeging en de gevolgen daarvan. Op dit punt valt verweerster geen verwijt te maken.

5.8    Anders ligt dat bij het verwijt dat verweerster klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over het kostenaspect. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster klaagster tussentijds onvoldoende op de hoogte gehouden van het aantal door haar aan de echtscheidingszaak bestede uren. Halverwege de echtscheidingsprocedure, bij e-mail van 23 januari 2015, heeft verweerster klaagster weliswaar gemeld dat zij al ongeveer 30 uur aan de zaak heeft besteed, maar schriftelijke updates daarna ontbreken. Dat laatste heeft verweerster ook erkend, maar volgens haar was dit ook niet met klaagster afgesproken en heeft klaagster daar ook niet om gevraagd. De raad volgt verweerster hier niet in. Het is immers de taak van de advocaat om zijn cliënt ook op eigen initiatief periodiek te informeren over het kostenaspect ter voorkoming van verrassingen en/of discussies achteraf. Dat geldt hier temeer nu het risico op intrekking van de toevoeging groot was en verweerster uiteindelijk zo’n 95 uren aan de echtscheidingszaak heeft besteed tegen een niet gering uurtarief van € 225,- exclusief btw. Met haar handelwijze heeft verweerster aldus niet zorgvuldig jegens klaagster opgetreden. Had verweerster periodiek klaagster op de hoogte gebracht, dan had verweerster kunnen voorkomen dat klaagster, zoals nu het geval is geweest, aan het einde van de rit geconfronteerd en verrast werd met een rekening voor werkzaamheden van 95 uur. Dat verweerster klaagster tussentijds mondeling zou hebben geïnformeerd over de oplopende uren, heeft de raad niet kunnen vaststellen nu klaagster dit heeft betwist en daarvan ook geen schriftelijk bewijs voorhanden is. De raad oordeelt klachtonderdeel b) in zoverre dan ook gegrond. 

Ad klachtonderdeel c)

5.9    Voor zover klaagster beoogt te klagen over de hoogte van de declaraties, merkt de raad op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet bevoegd is om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele of de geschillenprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Het door verweerster gehanteerde tarief noch het aantal door haar gedeclareerde uren in beide procedures is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden en het vele contact tussen klaagster en verweerster kennelijk onredelijk. Bovendien heeft verweerster zich uit coulance bereid getoond op de declaratie in de echtscheidingszaak 25 uur in mindering te brengen. De onvrede van verweerster met het behaalde resultaat in (voornamelijk) de kortgedingprocedure leidt niet tot een ander oordeel. Immers, niet het behaalde resultaat of de mening van een cliënt daarover is leidend maar, zoals gezegd, de vraag of het aantal gedeclareerde uren in redelijke verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden. De raad oordeelt klachtonderdeel c) ongegrond.

6    MAATREGEL

Nu één van de klachtonderdelen gegrond is geoordeeld, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de raad rekening gehouden met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 25,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 25,00 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft daartoe tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-690.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b) deels gegrond, een en ander zoals overwogen in 5.8;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, K.F. Leenhouts, E.H. de Vries, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2019.

griffier                                                                   voorzitter