Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-09-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:149

Zaaknummer

19-568 DB/OB

Inhoudsindicatie

Bij vervulling van de taak van vereffenaar vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  30 september 2019

in de zaak 19-568/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klager

 

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 13 augustus 2019 met kenmerk 48|18|151K en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1       Klager is één van de acht erfgenamen in de nalatenschappen van zijn vader en zijn moeder. Klager en (enkele van) de overige erfgenamen zijn in een aantal procedures verwikkeld ter zake deze nalatenschappen.

1.2       Verweerder is bij beschikking d.d. 6 november 2012 door de rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap.

1.3       Klager heeft meerdere klachten tegen verweerder ingediend bij de deken. De plaatsvervangend voorzitter van de raad heeft bij beslissing d.d. 17 september 2014 (kenmerk OB 233-2014) de in die zaak aan de orde zijnde klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Bij beslissing van de raad d.d. 29 juni 2015 (kenmerk OB233-2015) is het tegen deze beslissing door klager ingestelde verzet ongegrond verklaard.

 

1.4       Bij brieven d.d. 15 en 23 februari en 9 september 2016 heeft klager bij de deken opnieuw klachten tegen verweerder ingediend. De voorzitter heeft bij beslissing van 22 augustus 2017 (kenmerken 17-508/DB/OB, 17-509/DB/OB en 17-510/DB/OB) de klachtonderdelen 1 en 2 kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel 3 kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van de raad d.d. 11 juni 2018 (kenmerken17-508/DB/OB, 17-509/DB/OB en 17-510/DB/OB) is het tegen deze beslissing door klager ingestelde verzet ongegrond verklaard.

1.5       De kantonrechter heeft salarisbeschikkingen gegeven ter zake het loon van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Klager heeft tegen de uitdelingslijst, waarin rekening is gehouden met de salarisbeschikkingen, verzet aangetekend.

1.6       Bij vonnis d.d. 17 oktober 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de verdeling vastgesteld. Vier erven hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

1.7       De kantonrechter beslist eerst op het door klager ingestelde verzet, zodra in hoger beroep definitief is geoordeeld over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap(pen).

1.8       Bij brief van 24 november 2018 heeft klager opnieuw een klacht bij de deken ingediend tegen verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar.

1.9       Verweerder zich met goedvinden van de kantonrechter laten assisteren door mr. S, advocaat en kantoorgenoot van verweerder.

 

 

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van klagers moeder een onjuiste en oncontroleerbare declaratie heeft opgesteld.

2.2       Toelichting:

Verweerder heeft uren in rekening gebracht die geen nalatenschapskosten zijn en dus niet bij de nalatenschap in rekening gebracht mogen worden. De declaratie is oncontroleerbaar.

 

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar, zodat het advocatentuchtrecht niet rechtstreeks van toepassing is. Bezwaren tegen het beleid van verweerder dienen aan de civiele rechter te worden voorgelegd. Verweerder heeft zijn werkzaamheden naar behoren verricht. Het enige dat vanuit de boedel is uitgekeerd aan verweerder is loon conform de door de kantonrechter gewezen salarisbeschikkingen. Klager heeft in zijn verzet tegen de uitdelingslijst aangegeven dat hij het niet eens is met de salarisbeschikkingen. De kantonrechter kan inhoudelijk beslissen op dat verzet zodra definitief geoordeeld is over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft op 17 oktober 2018 vonnis gewezen in de verdelingszaak. Vier erven hebben op 17 januari    2019 hoger beroep aangetekend tegen dat vonnis. De kantonrechter zal de uitkomst van deze hoger beroep procedure afwachten alvorens te beslissen op het verzet van klager. Van een schending van het vertrouwen in de advocatuur is geen sprake.

 

 

4             BEOORDELING

4.1       Vast staat dat klager al eerder klachten heeft ingediend over het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar en over de beloning van verweerder voor diens werkzaamheden als vereffenaar. Deze klachtzaken zijn bij de raad bekend onder de nummers OB 233-2014, 17-508/DB/OB, 17-509/DB/OB en 17-510/DB/OB. 

4.2       Bij brief van 24 november 2018 heeft klager opnieuw een klacht bij de deken ingediend over het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar en diens beloning voor zijn werkzaamheden als vereffenaar. Het moge zo zijn dat klager zich niet kan verenigen met het door verweerder als vereffenaar gevoerde beleid, maar voor de beoordeling hiervan is in het advocatentuchtrecht in beginsel geen plaats. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd op welke wijze klager zijn bezwaren naar voren kan brengen. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden, indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van vereffenaar zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.3       Het optreden van de vereffenaar en de met de werkzaamheden van de vereffenaar gemoeide kosten zijn onderwerp van toetsing door de kantonrechter. Klager heeft verzet aangetekend tegen de uitdelingslijst waarin rekening is gehouden met de salarisbeschikking(en) van de kantonrechter. De voorzitter begrijpt dat de kantonrechter eerst op dat verzet beslist, zodra in hoger beroep definitief is geoordeeld over de samenstelling en verdeling van de nalatenschap(pen). Naar het oordeel van de voorzitter is in de onderhavige tuchtrechtelijke procedure geen ruimte voor toetsing van de wijze waarop verweerder zijn werkzaamheden als vereffenaar heeft verricht en de kosten die hij daarvoor in rekening heeft gebracht.

4.4       De voorzitter is van oordeel dat klager geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat  verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als vereffenaar zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.5       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

 

 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 30 september 2019.

 

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter