Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:141

Zaaknummer

19-111 DB/LI

Inhoudsindicatie

Om een aanvang te mogen maken met het verrichten van werkzaamheden in een dossier is niet vereist dat de cliënt de opdrachtbevestiging heeft ondertekend. Van het feit dat verweerder werkzaamheden heeft verricht in klagers dossier zonder getekende opdrachtbevestiging kan verweerder dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Niet gebleken dat verweerder onterecht een nota heeft gestuurd aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  9 september  2019

in de zaak 19-111/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

           

                       

                       klager

 

                        tegen:

 

                 verweerder

 

 

 

 

                                   

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 7 augustus 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 28 februari 2019 met kenmerk nr. K18-103 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 juli 2019. Verschenen zijn klager en verweerder.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Op 21 november 2017 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder met het verzoek hem bij te staan in een geschil met zijn voormalig werkgever. In deze kwestie werd klager bijgestaan door een jurist van zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Klager heeft verweerder verzocht om de behandeling van de zaak over te nemen. Aansluitend heeft klager stukken aan verweerder toegestuurd. Verweerder heeft klager geadviseerd om een formele uitbesteding van de zaak van de rechtsbijstandsverzekeraar af te wachten.

2.3     Bij e-mail d.d. 13 december 2017 heeft klager verweerder als volgt bericht:

          “Bij deze informeer ik hoe het staat met de overdracht van mijn zaak tegen mijn oude werkgever […] door de [rechtsbijstandsverzekeraar] aan uw kantoor; graag zou ik mijn oude werkgever nog voor de Kerst dagvaarden.”

2.4     Verweerder heeft hierop gereageerd dat hij nog geen bericht omtrent de uitbesteding  van de rechtsbijstandsverzekeraar had ontvangen, dat hij klager adviseerde om zelf contact op te nemen met de rechtsbijstandsverzekeraar en dat hij verdere berichten van klager afwachtte.

2.5     Bij e-mail van diezelfde dag heeft klager verweerder bericht:

          “Bedankt voor uw reactie. (…) vriendelijke verzoek om de zaak snel op te pakken zodat we uiterlijk voor de Kerst de zaak op kunnen starten, bvd.”

 

2.6     Bij brief d.d. 19 december 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar de zaak uitbesteed aan verweerder en het dossier aan hem toegestuurd.

2.7     Bij e-mail d.d. 20 december 2017 heeft klager verweerder als volgt bericht:

          “(…) Is het juist dat u nog niets aangeleverd heeft gekregen van ARAG inzake de kwestie?

          Is het wel mogelijk om vrijdag een mail te sturen aan de advocaat van mijn oude werkgever dat ondergetekende zich tot u gewend heeft en dat we graag de verhinderdata ontvangen omdat we voornemens zijn om te dagvaarden? Zoals al eerder gesteld had ik graag de zaak al opgestart uiterlijk voor de kerst. Psychologisch werkt dit goed en het is van zijde gewoon een kat-en-muis-spel om mijn salaris niet uit te betalen.”

2.8     Op 3 januari 2018 heeft ten kantore van verweerder een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Tijdens deze bespreking is het door verweerder te hanteren uurtarief besproken. Verweerder heeft tijdens deze bespreking aan klager een advies gegeven over de kans van slagen, waarna klager aan verweerder de opdracht heeft verstrekt om de dagvaarding op te stellen.

2.9     Bij e-mail d.d. 4 januari 2018 om 09.23 uur heeft klager verweerder als volgt bericht:

                     “Wacht nog maar even met de opdrachtbevestiging, bvd.”

2.10   Bij e-mail d.d. 4 januari 2018 om 17.01 uur heeft verweerder klager als volgt bericht:

          “In de opgemelde kwestie bevestig ik u met referte aan onze uitgebreide bespreking d.d. 3 januari 2018, hierbij het navolgende.

          Wij bespraken de inhoud van uw dossier alsmede de kansen en risico’s op een succesvolle afloop in de door u beoogde loonvorderingsprocedure tegen uw voormalige werkgever, [naam werkgever].

          Ik heb u aangegeven de kans op een voor u succesvolle afloop op ongeveer 50% in te schatten. In verband daarmee ben ik op uw verzoek inmiddels doende met het opstellen van een concept dagvaarding dienaangaande. Direct nadat deze gereed is zal ik deze ter accordering voorleggen, alvorens de deurwaarder opdracht te geven tot betekening over te gaan.

          Tevens treft u bijgaand aan mijn opdrachtbevestiging met bijbehorende algemene voorwaarden.”

2.11   In de opdrachtbevestiging is vermeld dat verweerder diens werkzaamheden in rekening zou brengen bij de rechtsbijstandsverzekeraar tot het door de rechtsbijstandsverzekeraar genoemde kosten maximum van € 3.008,51.

2.12   Bij e-mail d.d. 5 januari 2018 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij nog geen opdrachtbevestiging had ondertekend en heeft hij verweerder verzocht de zaak nog niet op te starten. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder klager bericht dat hun e-mails van 4 januari 2018 elkaar hadden gekruist en dat hij nader bericht van klager zou afwachten alvorens verder te gaan met het opstellen van de dagvaarding.

2.13   Op 22 januari 2018 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar verweerder bericht dat klager het geschil met zijn voormalig werkgever had afgekocht zodat verweerder kon overgaan tot sluiting van het dossier.

2.14   Verweerder heeft op 2 februari 2018 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager een declaratie gestuurd ten bedrage van € 2.106,67 (inclusief BTW en kantoorkosten) ter zake van door hem van 21 november 2017 tot en met 26 januari 2018 verrichte werkzaamheden, waaronder een anderhalf uur durende bespreking met klager op 3 januari 2018. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft de declaratie voldaan.

2.15   Bij e-mail d.d. 5 februari 2018 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar klager als volgt bericht:

          “(…) Op 11 januari jl. heeft u [rechtsbijstandsverzekeraar] laten weten dat u de kwestie met uw werkgever wenste af te kopen. U stelde voor dat [rechtsbijstandsverzekeraar] het door u gevorderde bedrag van uw werkgever aan u zou betalen en dat het geschil met uw werkgever dan niet door uw advocaat zou worden behandeld. Hier is [rechtsbijstandsverzekeraar] mee akkoord gegaan.

          U wist echter dat [verweerder] werkzaamheden had verricht terzake de behandeling van uw arbeidsgeschil. Indien [rechtsbijstandsverzekeraar] had geweten dat [verweerder] reeds vele uren in uw zaak had gestoken, was [rechtsbijstandsverzekeraar] nimmer akkoord gegaan met afkoop van het dossier. U had [rechtsbijstandsverzekeraar] hieromtrent behoren te informeren. Nu u dit heeft nagelaten, heeft u [rechtsbijstandsverzekeraar] benadeeld omdat u bij de afkoop van het geschil met uw werkgever wist, althans behoorde te weten, dat [rechtsbijstandsverzekeraar] ook nog met een declaratie van uw advocaat geconfronteerd zou worden. (…) Om de hiervoor vermelde reden zal [rechtsbijstandsverzekeraar] de kosten van de declaratie van uw advocaat in mindering brengen op het bedrag dat u van uw werkgever vordert.

          € 2.346,64 vordering op werkgever

          € 2.106,67 -/- declaratie advocaat

          € 239,97 resterend bedrag dat zal worden overgemaakt op uw bankrekening. “

2.16   Bij brief d.d. 7 augustus 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

         

1.         werkzaamheden heeft verricht zonder getekende opdrachtbevestiging;

2.         onterecht een nota heeft gestuurd aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager.

 

 

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Verweerder heeft klager geadviseerd om te wachten met het verstrekken van de opdracht aan verweerder tot na de uitbesteding door de rechtsbijstandsverzekeraar. Klager heeft verweerder in december 2017 meerdere malen per e-mail verzocht om snel met de zaak aan de slag te gaan. Op 19 december 2017 is de zaak aan verweerder uitbesteed. Vervolgens is een afspraak gemaakt voor een bespreking op 3 januari 2018. Voorafgaand aan het gesprek op 3 januari 2018 moest verweerder het dossier bestuderen om klager te kunnen adviseren. Op 3 januari 2018 heeft de bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden, waarbij het uurtarief is besproken en verweerder aan klager advies heeft gegeven, waarna klager aan verweerder de opdracht heeft verstrekt om de dagvaarding op te stellen. Klager wist dat verweerder zijn werkzaamheden in rekening zou brengen, dit is besproken en dit blijkt ook uit de opdrachtbevestiging. Nadat verweerder op 5 januari 2018 naar aanleiding van klagers mail aan klager had bevestigd dat hij zou wachten op nader bericht van klager alvorens verder te gaan met het opstellen van de dagvaarding heeft verweerder enkel nog werkzaamheden verricht in het kader van de contacten met de rechtsbijstandsverzekeraar. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft de kwestie aan verweerder uitbesteed zodat het verweerder vrij stond om zijn werkzaamheden bij de verzekeraar in rekening te brengen. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft verweerder bericht op welke wijze de werkzaamheden in rekening gebracht moesten worden en klager heeft van die correspondentie ook een afschrift ontvangen en daartegen niet geprotesteerd. Klager heeft zonder verweerder op de hoogte te stellen de kwestie met de rechtsbijstandsverzekeraar afgekocht en de rechtsbijstandsverzekeraar niet verteld dat verweerder reeds vele uren aan de zaak had besteed. 

                         

                          5        BEOORDELING

5.1     Klachtonderdeel 1

          Klager stelt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij werkzaamheden heeft verricht, terwijl klager de opdrachtbevestiging nog niet had ondertekend. Om een aanvang te mogen maken met het verrichten van werkzaamheden in een dossier is echter niet vereist dat de cliënt de opdrachtbevestiging heeft ondertekend. Van het feit dat verweerder werkzaamheden heeft verricht in klagers dossier zonder getekende opdrachtbevestiging kan verweerder dan ook geen tuchtrechelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond.

 

5.2     Klachtonderdeel 2

          Klager verwijt verweerder voorts dat hij onterecht een nota heeft gestuurd aan de rechtsbijstandsverzekeraar. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat klager en verweerder in november en december 2017 meerdere malen contact met elkaar hebben gehad, dat klager wenste dat verweerder de behandeling van de zaak zou overnemen van de rechtsbijstandsverzekeraar en dat hij zo spoedig mogelijk zou overgaan tot dagvaarding van klagers voormalig werkgever. Ter zitting van de raad heeft klager voorts erkend dat tijdens de bespreking op 3 januari 2018 is gesproken over het door verweerder te hanteren uurtarief en dat hij verweerder tijdens die bespreking heeft verzocht om met de zaak aan de slag te gaan. Ter zitting van de raad heeft klager verder verklaard dat “verweerder een onkostennota had kunnen sturen toen hij met de zaak stopte”. De raad leidt uit de verklaring af dat klager er vanuit is gegaan dat verweerder een declaratie zou sturen voor door hem verrichte werkzaamheden. Aldus staat als niet dan wel onvoldoende betwist vast dat verweerder op verzoek van klager vanaf 21 november 2017 werkzaamheden heeft verricht, die conform de gemaakte afspraken bij de rechtsbijstandsverzekeraar in rekening zijn gebracht en ook door de rechtsbijstandsverzekeraar zijn voldaan. Dat verweerder onterecht een nota heeft gestuurd aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager is kortom niet gebleken. Ook klachtonderdeel 2 is ongegrond.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. W. A.A.J. Fick-Nolet, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2019.

 

Griffier                                                                                   Voorzitter