Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:155

Zaaknummer

19-674 DB/OB

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijk wegens verstrijken van de termijn ex. art. 46g.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 15 oktober 2019

in de zaak 19-674/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

                       

                        klager

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 30 september 2019 met kenmerk nr. 48|19|018K en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Verweerder heeft klager bijgestaan in diens echtscheidingszaak tot 3 september 2012.

1.2      Bij brief d.d. 29 november 2011 heeft klager verweerder bericht dat hij ontevreden was over verweerders bijstand.

1.3      Bij brief d.d. 30 augustus 2012 heeft mr. R verweerder verzocht om het dossier aan haar over te dragen. Bij e-mail d.d. 3 september 2012 heeft verweerder klager bericht dat hij het dossier zou opsturen aan mr. R.

1.4      Bij brief d.d. 11 februari 2013 heeft klager verweerders kantoor aansprakelijk gesteld en heeft hij verweerder bericht dat hij de openstaande declaraties niet zou voldoen en ter zake reeds door hem betaalde declaraties de betalingen zou terugvorderen. Bij brief d.d. 19 februari 2013 heeft mr. L, verweerders kantoorgenoot, klager bericht dat verweerder verrast was over klagers brief d.d. 11 februari 2013. Voorts heeft mr. L klager verzocht om zijn verwijten te specificeren. Bij e-mailbericht d.d. 3 maart 2013 heeft klager mr. L bericht dat hij in overleg was met een advocaat, die naar verwachting binnen twee tot drie weken met mr. L contact zou opnemen.

1.5      Bij brief d.d. 27 december 2017 heeft klager een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland tegen de opvolgend advocaat mr. R.

1.6      Op 22 oktober 2018 heeft klager een conceptklacht toegezonden aan verweerders kantoor, met de mededeling dat hij voornemens was deze klacht in te dienen bij de deken. Mr. W, de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor, heeft de klacht in behandeling genomen. Bij e-mail d.d. 4 januari 2019 heeft mr. W klager bericht dat hij van oordeel was dat de klacht ongegrond was.  Bij e-mail d.d. 9 januari 2019 heeft klager verweerders kantoor verzocht om de klacht alsnog in zijn geheel in behandeling te nemen, omdat de klachtenfunctionaris de klacht niet volledig zou hebben beoordeeld.

1.7      Bij e-mail van 15 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    klagers dossier – zeker tegen het einde van de echtscheidingsprocedure – onvoldoende voortvarend heeft behandeld;

2.    klager in het geheel geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, zodat de onderhandelingen met zijn ex-partner nergens op waren gebaseerd.

 

3             VERWEER

3.1                   Klager heeft pas na drie jaar geklaagd zodat de klacht niet-ontvankelijk is op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet. De klacht is overigens ongegrond.

 

 

4             BEOORDELING

4.1      De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op verweerders bijstand, welke op 3 september 2012 is geëindigd.

4.2       De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.3       Klager heeft zich op 15 februari 2019, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Een verklaring voor het tijdsverloop heeft klager niet gegeven, anders dan de mededeling, dat “ik nu pas, na indiening van een klacht en de daarop volgende discussie, tegen de opvolgend advocaat [opvolgend advocaat mr. R] helderheid heb verkregen omtrent de verdeling van de vermogensbestanddelen.” Die verklaring van klager kan niet worden gerijmd met het feit dat hij zich reeds op 29 november 2011 over verweerders optreden bij verweerder heeft beklaagd, zich in september 2012 tot een andere advocaat heeft gewend, verweerders kantoor bij brief d.d. 11 februari 2013 aansprakelijk heeft gesteld voor ten gevolge van verweerders optreden geleden schade en bij e-mail d.d. 3 maart 2013 aan mr. L heeft bericht dat hij zich had gewend tot een advocaat, die naar verwachting binnen twee tot drie weken met mr. L contact zou opnemen. Dat klager niet eerder bij de deken een klacht kon indienen is naar het oordeel van de voorzitter aldus niet gebleken.

4.4       De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. S. H.L. Baggel, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg als griffier op 15 oktober 2019.

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter