Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:179

Zaaknummer

18-777/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 augustus 2019

in de zaak 18-777/DH/RO

 naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 maart 2019 op de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 3 en 10 mei 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 20 september 2018 heeft klager zijn klacht aangevuld.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 september 2018 met kenmerk R 2018/76 cij/mb, door de raad ontvangen op 28 september 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 6 maart 2019 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 3 maart 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 2 april 2019, door de raad ontvangen op 4 april 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 juni 2019 in aanwezigheid van verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde mr. A.W.J. Lam. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Na sluiting van de behandeling ter zitting heeft klager de griffie bericht dat hij te laat was in verband met parkeerproblemen. Aan hem is vervolgens een kopie van de door de gemachtigde van verweerder overgelegde pleitnota gezonden en de uitspraakdatum medegedeeld.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 2 april 2019.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager en zijn ex-echtgenote zijn sinds 2011 verwikkeld in diverse procedures samenhangend met en voortvloeiend uit hun echtscheiding.

2.2    Verweerder heeft de behandeling van de in randnummer 2.1 genoemde  procedure(s) voor klager (in december 2014) overgenomen van mr. B.

2.3    Bij brief van 24 december 2014 heeft verweerder aan klager zijn uurtarief bevestigd en te kennen gegeven dat hij klager niet zal bijstaan op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, omdat klager vanwege de hoogte van zijn inkomen niet in aanmerking komt voor een toevoeging.

2.4    Bij e-mail van 8 april 2018 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

    “(…) Zoals reeds gemeld, is het een gunstig arrest. Het heeft wel tot gevolg, dat er nu weer kosten gemaakt worden voor het verdere vervolg. Er staat nog steeds een substantieel bedrag open  van € 12.897,99, na aftrek van betaling van het door jou overgemaakte bedrag van € 1.521,02 in december jl. (zie (eerdere) bijlage). Ik heb even niet aangedrongen op verdere betalingen gezien je situatie, maar gezien het feit dat er nu weer kosten gemaakt gaan worden, vraag ik me wel af, hoe e.e.a. alsnog op een structurele wijze wordt ingelopen. (…)”.

2.5    Bij e-mail van 18 april 2018 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

    “(…) Ik kan het nu uitstaande bedrag (is al veel te hoog) echt niet meer verder op laten lopen, door het doen van nieuwe werkzaamheden. Laat mij uiterlijk morgen 17:00 uur (schriftelijk in reactie op deze e-mail) weten, of je deze maand nog een structurele betaling doet op het nu al tijden openstaande bedrag. Bij gebreke waarvan mij niets anders rest, dat ik het Hof zal informeren dat ik mij genoodzaakt voel om mij als advocaat terug te trekken in deze procedure. Laat onverlet dat het openstaande bedrag dan nog steeds voldaan moet worden.(…)”.

2.6    Bij e-mail van 19 april 2018 heeft klager verweerder het volgende bericht:

    “(…) Nogmaals ik ben niet onwillig om te betalen (…) Daarnaast, weet dat mijn verdiensten momenteel zo laag is dat het bijna onmogelijk wordt de kosten te dragen. (…) Ook wil ik je meegeven dat ik serieus overweeg een pro-deo advocaat in handen te nemen omdat het kostentechnisch niet meer haalbaar wordt voor mij (…)”.

2.7    In reactie daarop heeft verweerder klager dezelfde dag een e-mail met de volgende inhoud verzonden:

    “(…) Indien je nu vandaag de dag wel onder de toevoegingsgrens uit zou komen (check hier), dan kun je proberen om een advocaat te krijgen op basis van een zogenaamde toevoeging. Controleer dat vanavond nog even en laat mij weten of je daar tegenwoordig wel voor in aanmerking komt. Als je boven die grens blijft, laat het me dan ook weten. (…) ik zal mij dan morgen onttrekken als jouw advocaat bij het Hof (…) nu jij aangeeft de betalingen niet meer te kunnen garanderen. Graag zie ik wel een voorstel tegemoet voor een betalingsregeling (…)”.

2.8    Bij e-mail van 20 april 2018 heeft verweerder klager het volgende bericht:

    “(…) Dat maakt dat op het bijgevoegde overzicht er in totaal twee facturen zijn betaald (…) en het totaal openstaand saldo is: € 12.563,55. Graag zie ik daaromtrent z.s.m. een voorstel tot een betalingsregeling tegemoet (…).

    Ik zal mij vanmorgen onttrekken als jouw advocaat bij het Hof met een gelijktijdige kopie aan haar advocaat (…) Je krijgt dan een termijn van maximaal twee weken om een nieuwe advocaat te stellen. Doe je dat niet dan benadeel je je hier zelf ontzettend mee (…). Het dossier mag ik eigenlijk behouden, zolang niet alle rekeningen zijn voldaan door jou, maar dat zal ik in dit stadium niet doen. Wel wil ik, voor afgifte van het dossier, het bovenstaand gevraagde voorstel tot een betalingsregeling eerst van je ontvangen en na acceptatie daarvan door mij, je schriftelijke toezegging, dat je je hieraan ook daadwerkelijk zult houden (vast te leggen in een korte vaststellingsovereenkomst) (…)”.

2.9    Bij e-mail van 25 april 2018 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

    “(…) in het verlengde van de laatste correspondentie en meer specifiek het door mij terugtrekken als jouw advocaat in de hoger beroep procedure bij het Hof Den Haag, hebben we nu een afspraak voor morgenmiddag tussen 15:00 uur en 16:00 uur op mijn kantoor in Rotterdam om het dossier over te dragen. Ik heb telefonisch herhaald, dat ik nu geen beroep zal doen op mijn recht om het dossier pas over te dragen als alle openstaande nota’s zijn voldaan, maar wel heb ik wederom als voorwaarde aangegeven, dat jij voor morgenmiddag met een voorstel voor een betalingsregeling komt, die door mij geaccepteerd wordt en die je ook financieel na kan komen en nakomt, alvorens ik het dossier aan je overdraag. E.e.a. vast te leggen in een korte vaststellingsovereenkomst. Jij hebt telefonisch aangegeven en bevestigd met dat voorstel te komen (…)”.

2.10    Bij e-mail van 3 mei 2018 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

    “(…) Op basis daarvan is de cliënt relatie op betaalde basis gestart, zoals dat ook al daarvoor het geval was bij mr. B. en heeft deze cliënt relatie zich de afgelopen jaren voortgezet. Dat ik op de hoogte zou zijn van jouw inkomen, dat bestrijd ik, je hebt mij daarover ook nooit enige informatie gestuurd, n.a.v. mijn verwijzing naar de toevoegingsmogelijkheid. Welke overigens ook niet nodig was, omdat je zelf aangaf, niet in aanmerking te komen voor die toevoeging. Toen jij recentelijk aangaf dat je mij niet meer kon betalen, heb ik je wederom gewezen op de voornoemde toevoegingsmogelijkheid. (…). Je komt hier nu ook pas mee in dit stadium op het moment dat ik aandring op een betalingsregeling waar het betreft de openstaande facturen (…). Omdat je zelf maar niet met een voorstel voor een betalingsregeling komt, ondanks mijn herhaald verzoek daartoe, doe ik het maar. Ik ben geheel onverschuldigd bereid akkoord te gaan met maandelijkse termijnen van € 250,- (te starten vanaf 1 juni a.s.), waarbij ik niet eens wettelijke rente in rekening zal brengen. E.e.a. vast te leggen in een korte vaststellingsovereenkomst. Zoals aangegeven zal ik het dossier overhandigen als die voornoemde overeenkomst is getekend (beroep op retentierecht). Het voornoemde aanbod staat tot a.s. donderdag, waarbij het bij gebreke van aanvaarding vervalt en er daarna ook geen enkel beroep meer op kan worden gedaan. In dat geval zal ik de Deken benaderen en hem om advies vragen over de te stellen voorwaarden, m.b.t. het ter beschikking stellen van het dossier aan de opvolgende advocaat (…). Het originele ontvangstbewijs (met de handtekening van [naam ex-echtgenote klager]) en wat handtekeningen referentiemateriaal waar het Hof nu om vraagt, zit in het dossier en alleen dat materiaal kan overhandigd worden tegen alleen het tekenen van een verklaring dat je die stukken in ontvangst hebt genomen (…)”.

2.11    Bij e-mail van 4 september 2018 heeft klager verweerder het volgende geschreven:

    “(…) Langs deze weg verzoek ik je vriendelijk doch dringend mijn dossier over te dragen naar mijn nieuwe advocaat, t.w. [naam advocatenkantoor] (…)”.

2.12    Bij e-mail van 5 september 2018 heeft verweerder op de in randnummer 2.9 genoemde e-mail van klager als volgt gereageerd:

    “(…) Ik hou echter vast aan het op 3 mei jl. gedane voorstel voor het treffen van een betalingsregeling, waarbij ik onverschuldigd bereid ben om het maandelijkse af te lossen bedrag te verlagen naar € 200,- (minimumbedrag en eerste betaling nog deze week). E.e.a. vast te leggen in een korte vaststellingsovereenkomst (finale kwijting over en weer behoudens de invulling van de betalingsregeling). Indien de vaststellingsovereenkomst is getekend en de eerste betaling heeft plaatsgevonden, kun je het dossier op komen halen. (…)”.

2.13    Bij e-mail van 6 september 2018 heeft het advocatenkantoor van de (opvolgend) advocaat van klager verweerder verzocht om het dossier aan hen op te sturen.

2.14    In reactie daarop heeft verweerder op 6 september 2018 het volgende geschreven:

    “(…) het is [klager] bekend, dat er onbetaalde en vervallen rekeningen openstaan voor een substantieel bedrag. Wij hebben op 3 mei jl. [klager] i.p.v. voldoening van het complete bedrag ineens, overigens een betalingsregeling (verder vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst) voorgesteld als voorwaarde voor overhandiging van het dossier in kwestie. Dat voorstel is door hem echter niet aanvaard. Gistermiddag, n.a.v. het identieke verzoek van [klager] van gisteren voor overhandiging van het dossier, hebben wij hem daarnaast nog een aangepast voorstel gedaan (verlaagd maandelijks bedrag) op welke door hem nog niet is gereageerd. Redenen waarom wij het dossier niet zullen overhandigen in dit stadium. De originele stukken uit het dossier zijn overigens eerder al door [klager] opgehaald (...)”.

2.15     Bij brieven van 3 en 10 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 20 september  2018 heeft klager zijn klacht aangevuld.

 

3    KLACHT EN HET VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a)    Verweerder heeft klager ten onrechte niet althans niet tijdig gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Klager wenst dan ook zijn betaalde gelden terug te krijgen van verweerder.

b)    Verweerder heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van het dossier aan de opvolgend advocaat van klager. Daartoe heeft verweerder zelfs als pressiemiddel een vaststellingsovereenkomst opgesteld.

c)    Verweerder heeft een getuigenverklaring onherroepelijk laten verklaren, zonder medeweten van klager. Daardoor is de rechtszaak van klager (in 2016) in zijn nadeel uitgevallen.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

 

2    VERWEER

2.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht en het verzet verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

 

3    BEOORDELING

3.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

3.2    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. A. Schaberg en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2019.