Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:243

Zaaknummer

180101

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft verzuimd belangrijke afspraken en adviezen, waaronder het advies om een alimentatieverzoek achterwege te laten, schriftelijk vast te leggen. Daarnaast had verweerder uitdrukkelijk moeten mededelen dat hij klager niet meer wilde bijstaan en ervoor moeten zorgdragen dat klager zo min mogelijk nadeel daaraan ondervindt. Daaraan doet niet af dat niet is komen vast te staan dat de beëindiging van de opdracht voor vertraging in de afwikkeling van de echtscheiding heeft gezorgd. Berisping. Proceskostenveroordeling. Bekrachtiging beslissing raad.

Uitspraak

BESLISSING

van 29 oktober 2018

in de zaak 180101

 

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

       

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 19 maart 2018, onder nummer 17-994/A/A, aan partijen toegezonden op 19 maart 2018. De raad heeft van de klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen a), b), c), d) en f) gegrond verklaard en de klachtonderdelen e), g), h) en i) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 en de reiskosten van € 50 aan klager en de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:54.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 april 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie tevens incidenteel appel van klager van 26 juni 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 28 juni 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 augustus 2018, waar klager en verweerder zijn verschenen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij de belangen van klager niet heeft behartigd;

b)    hij de officiële echtscheidingsdatum niet aan klager heeft doorgegeven;

c)    hij onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over de zaak;

d)    hij niet op verzoeken van klager heeft gereageerd;

e)    hij heeft gelogen over de dag en tijdstip van de uitspraak van de voorzieningenrechter;

f)    hij klager niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij klager niet meer wilde bijstaan;

g)    hij te laat op een zitting is verschenen;

h)    verweerder de medische gegevens van klager niet heeft gebruikt om de echtscheidingszaak af te wikkelen, terwijl klager daar wel om had gevraagd;

i)    hij na het viergesprek waarbij klager eerder is vertrokken, nooit verslag heeft gedaan aan klager van wat er na zijn vertrek nog besproken is.

 

4    FEITEN

4.1    De ex-echtgenote van klager (hierna ook: de vrouw) heeft in 2014 een echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft klager in de echtscheidingszaak als advocaat bijgestaan. Op 7 augustus 2014 is een toevoeging verstrekt. In de opdrachtbevestiging van verweerder is de volgende passage opgenomen:

“Wij spraken af dat ik u juridische bijstand zal verlenen met betrekking tot een eventueel nog op te starten echtscheidingsprocedure, en tijdens deze procedure lopende voorlopige voorzieningen bij de voorzieningenrechter en waarbij te denken valt aan juridische procedures met betrekking tot de alimentatie, bewoning van de echtelijke woning, en bij problemen over de inboedel.”

4.3    Op 24 september 2014 heeft de voorzieningenrechter beslist dat klager de echtelijke woning diende te verlaten. Na ontvangst per e-mail van de beschikking op 25 september 2014 van de advocaat van de vrouw, heeft verweerder de beschikking diezelfde dag aan klager toegezonden. De vrouw heeft direct na de uitspraak de sloten van de woning laten vervangen.

4.4    Op 13 oktober 2014 heeft een viergesprek plaatsgevonden op het kantoor van de advocaat van de vrouw. Klager heeft deze bijeenkomst voortijdig verlaten.

4.5    De rechtbank heeft bij beschikking van 20 november 2014 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 15 maart 2015 is de echtscheiding op verzoek van de advocaat van de vrouw ingeschreven.

4.6    Op 26 maart 2016 heeft klager aan verweerder geschreven dat zijn ex-echtgenote weigert mee te werken aan de verkoop van het huis:

“Letterlijk word in de e-mail die de wederpartij stuurt aangegeven dat ze niet mee werken. Graag wil ik dan ook dat u op korte termijn rechtsmaatregelen treft, zonder dit te communiceren naar de wederpartij. Het wordt eens tijd dat dit kinderachtig gedrag ophoud, zodat dit zo snel mogelijk kan worden afgerond.”

4.7    Op 17 april 2016 heeft klager aan verweerder geschreven:

“Vorige maand (…) heb ik u een mail gestuurd met mijn verwachtingen in het proces van de verkoop van het huis (…). Hierin heb ik u duidelijk aangegeven wat ik graag wilde in het proces. (…) Daarbij heb ik u ook verzocht om spoedig te reageren en eventueel verdere maatregelen te nemen indien er hierin niet meegewerkt word. Tot op de dag van vandaag heb ik niks meer vernomen van u.”

4.8    Verweerder heeft geen verdere werkzaamheden in relatie tot klagers verzoeken van 26 maart en 17 april 2016 verricht.

 

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft in zijn antwoordmemorie, per post ontvangen op 28 juni 2018, hoger beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen e), g), h) en i). Klager zal in dit hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard nu artikel 56 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat tegen een beslissing van de raad hoger beroep kan worden ingesteld gedurende 30 dagen na de verzending van die beslissing en de Advocatenwet geen grondslag biedt voor het instellen van incidenteel appel na afloop van die termijn. Het hoger beroep van klager is ruim na het verstrijken van de beroepstermijn ontvangen en daarom is dit beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.

5.2    Het beroep van verweerder richt zich tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a), b), c), d) en f) en de aan hem opgelegde maatregel en proceskostenveroordeling. De raad heeft, kort samengevat, overwogen dat verweerder in de uitvoering van zijn opdracht tekort is geschoten. Zo heeft hij nagelaten om zijn advies over de alimentatieverplichting van de vrouw vast te leggen, rechtsmaatregelen te treffen en klager (schriftelijk) te adviseren over de te voeren strategie. Verweerder had actiever moeten optreden om de juridische problemen van klager op te lossen. Ook verweerders handelwijze met betrekking tot de inschrijving van de echtscheiding is onzorgvuldig. Daarnaast heeft verweerder gebrekkig gecommuniceerd over de beëindiging van zijn werkzaamheden voor klager. Gelet op de ernst van de gedragingen en alle overige omstandigheden van het geval is de maatregel van berisping passend, aldus de raad.

5.3    Verweerder heeft hiertegen, kort samengevat, aangevoerd dat hij geen opdracht van klager had om rechtsmaatregelen te treffen. Verweerder heeft de volledige strategie uitvoerig op kantoor of telefonisch met klager besproken en steevast adequaat gereageerd op e-mailberichten van klager of de wederpartij. De inschrijving van de echtscheiding is verweerder niet ontschoten. De advocaat van de wederpartij heeft conform afspraak voor de inschrijving zorggedragen. Klager had verweerder kunnen vragen om de inschrijving aan hem toe te zenden. De omstandigheid dat verweerder de opdracht heeft beëindigd heeft niet geleid tot vertraging in de verdere afwikkeling van de echtscheiding of tot schade bij klager.

5.4    Het hof oordeelt als volgt. De klachtonderdelen a), b), c) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De raad heeft met juistheid de maatstaf, waaraan het handelen van verweerder moet worden getoetst, voorop gesteld (rov. 4.2 en 4.3. van de bestreden beslissing). Het behoort tot de taak van de advocaat belangrijke afspraken en adviezen schriftelijk vast te leggen (vergelijk regel 16, gedragsregel 8 oud). Dat is niet alleen een vereiste vanuit bewijsrechtelijk oogpunt. De schriftelijke vastlegging dient er toe de cliënt te overtuigen van de noodzaak om het advies ter harte te nemen en niet lichtzinnig te negeren. Het hof is niet gebleken dat verweerder zijn beweerdelijk mondeling verstrekte adviezen, waaronder het advies om een alimentatieverzoek achterwege te laten, en strategieën schriftelijk heeft bevestigd aan klager, zodat hij op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld. Met de raad is het hof van oordeel dat ook voor het overige de handelwijze van verweerder in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.

5.5    Het hof overweegt ten aanzien van klachtonderdeel f, inhoudende dat verweerder klager niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij klager niet meer wilde bijstaan, dat vaststaat dat verweerder klager niet uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat hij hem niet meer wilde bijstaan. Daarmee heeft verweerder miskend dat het bijzondere karakter van de verhouding de advocaat en de cliënt met zich brengt dat wanneer de advocaat besluit een aan hem verstrekte opdracht neer te leggen hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor moet zorgdragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (vergelijk regel 14 lid 3, gedragsregel 9 lid 3 oud). Daaraan doet niet af dat, zoals verweerder onbetwist heeft aangevoerd, niet is komen vast te staan dat de beëindiging voor vertraging in de verdere afwikkeling van de echtscheiding heeft gezorgd. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

5.6    Het hof acht, net als de raad, de maatregel van berisping passend. Verweerder valt een tuchtrechtelijk verwijt te maken van de wijze waarop verweerder met klager heeft gecommuniceerd en hem heeft geadviseerd. Verweerder vertoont onvoldoende inzicht in hoe essentieel het voor een advocaat als professionele belangenbehartiger is om belangrijke adviezen en strategieën schriftelijk vast te leggen. Door dit na te laten is onduidelijk wat en wanneer verweerder klager geadviseerd. Dit komt voor zijn risico. Verweerder heeft bovendien onvoldoende de regie in klagers zaak gevoerd. Hij heeft de zaak op zijn beloop gelaten en de opdracht niet op zorgvuldige wijze beëindigd. Het hof acht het handelen van verweerder ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.   

5.8    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50 reiskosten aan klager;

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.9    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.10    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klager in zijn beroep niet-ontvankelijk;

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 maart 2018, gewezen onder nummer 17-994/A/A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Aldus gewezen op 27 augustus 2018 door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, G.J.L.F. Schakenraad, I.P.A. van Heijst en M.A. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier.

 

griffier    voorzitter            

De beslissing is op 29 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken en op 29 oktober 2018 verzonden.