Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:236

Zaaknummer

180177D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening. Verweerder heeft een onder-bewind-gestelde cliënt bijgestaan in een geschil met diens vorige bewindvoerder over ten onrechte terugbetaalde huursubsidie. Verweerder heeft verzuimd de huidige bewindvoerder als formele procespartij te laten optreden. De kantonrechter verklaarde de cliënte niet-ontvankelijk. In hoger beroep heeft verweerder de omissie niet op de juiste wijze hersteld zodat ook het hof de cliënte niet-ontvankelijk verklaarde. Verweerder heeft niet voldaan aan de eis van zorgvuldigheid. De klacht is gegrond. Waarschuwing. Bekrachtiging beslissing raad.

Uitspraak

BESLISSING

van 30 november 2018

in de zaak 180177D

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland   

deken

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 11 juni 2018, gewezen onder nummer 18-226 en aan partijen toegezonden op 11 juni 2018. De raad heeft het bezwaar van de deken tegen verweerder gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Hierbij is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- aan de Staat.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:124.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 juli 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van de deken van 15 augustus 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 oktober 2018, waar mr. A. Grollé als gemachtigde van de deken en verweerder zijn verschenen.

 

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op ondeskundige wijze rechtsbijstand te verlenen aan zijn cliënte, mevrouw M.

Toelichting

3.2    De cliënte van verweerder is in twee instanties (kantonrechter en gerechtshof) niet-ontvankelijk verklaard in haar  vordering, die door verweerder ten behoeve van haar was ingesteld jegens de voormalige bewindvoerder. De enige bevoegde vertegenwoordigende procespartij was, naar het oordeel van beide gerechtelijke instanties, de huidige bewindvoerder, P., omdat de bewindvoerder als formele procespartij dient op te treden als het gaat om vermogensrechten die onder bewind zijn gesteld. Het gerechtshof heeft in niet mis te verstane bewoordingen een vernietigend kwaliteitsoordeel gegeven.

 

4    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen derhalve tevens het uitgangspunt bij de beoordeling van het dekenbezwaar door het hof.

 

5    BEOORDELING

5.1    Ter zitting heeft verweerder een pagina van een brief van de deken overgelegd. De gemachtigde van de deken heeft het hof verzocht dit stuk buiten beschouwing te laten, omdat dit stuk voor hem nieuw en bovendien incompleet is.

5.2    Ingevolge artikel 3 sub d van het rolreglement van het hof ontvangt het hof stukken bij voorkeur niet later dan twee weken voor de zitting. Indien het stuk te laat is ingediend, kan de kamer van het hof bepalen het stuk buiten beschouwing te laten. Het door verweerder ingediende stuk betrof een onderdeel van een brief, die voor zowel de gemachtigde van de deken als de kamer van het hof onbekend was. Nu dit stuk niet alleen incompleet maar ook niet twee weken voor de zitting is ingediend door verweerder, laat het hof dit stuk buiten beschouwing.

5.3    Het onderzoek in hoger beroep gaf geen aanleiding om tot een andere beoordeling van het dekenbezwaar te komen. Het hof sluit zich derhalve aan bij de beoordeling van het dekenbezwaar door de raad.

5.4    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.5    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van € 750 van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 750 van de Staat.

5.6    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

5.7    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer NL05 INGB 0705 003981, t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 juni 2018, gewezen onder nummer 18-226, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Aldus gewezen door mr. D.V.E.M. Van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, J. Italianer, R.H. Broekhuijsen en J.M. Rowel-Van der Linde, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.

 

griffier    voorzitter  

De beslissing is verzonden op 30 november 2018.