Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:101

Zaaknummer

19-048/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft klaagster niet bericht dat het verzoek om uitstel van de zitting wegens zijn verhindering was afgewezen en heeft zich zonder overleg met klaagster door zijn kantoorgenote laten vervangen. Van de advocaat had, toen het hem niet lukte klaagster telefonisch te bereiken, mogen worden verwacht dat hij klaagster op een andere wijze had geïnformeerd. Advocaat heeft klaagster, toen bleek dat klaagster ter zitting niet was verschenen, niet op de hoogte gesteld, dat de zitting zonder haar had plaatsgevonden, noch haar over het verloop van de zitting geïnformeerd

Inhoudsindicatie

Gegrond, berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 1 juli 2019

in de zaak 19-048/DB/ZWB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

 

1                    Verloop van de procedure

1.1      Per e-mail van 31 januari 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Per e-mail aan de raad van 28 januari 2019 met kenmerk K18-013 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is, met goedvinden van partijen gelijktijdig met klachtzaak 19-084/DB/ZWB, behandeld ter zitting van de raad van 20 mei 2019 in aanwezigheid van klaagster, verweerder en verweerster in klachtzaak        19-084/DB/ZWB.   Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de e-mail van de deken van 28 januari 2019, met bijlagen.

 

2                 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klaagster heeft zich tot verweerder gewend inzake een bestuursrechtelijk geschil met de Sociale Verzekeringsbank, verder te noemen SVB. Verweerder heeft klaagster bijgestaan tijdens de bezwaarprocedure bij de SVB. De SVB heeft het bezwaar van klaagster bij beslissing van 7 juli 2014 ongegrond verklaard.

2.2      Een kantoorgenote van verweerder, verweerster in klachtzaak 19-084/DB/ZWB, verder te noemen mr. K, heeft namens klaagster op 10 juli 2014 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant beroep ingesteld tegen voormelde beslissing op bezwaar van de SVB. Bij beslissing van 30 juli 2014 is door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging verleend voor de werkzaamheden van mr. K., met een eigen bijdrage van € 143,00. Bij brieven van 3 en 8 september 2014 heeft mr. K de gronden van beroep aangevuld. De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing van de SVB bij uitspraak van 9 februari 2015 gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. Mr. K heeft per e-mail van 19 februari 2015 de uitspraak van de rechtbank aan klaagster toegezonden. Zij schreef onder meer het volgende: “Gevoeglijk adviseer ik u alleen hoger beroep in te stellen, wanneer u kunt aantonen dat, na uw scheiding van de heer (J) in 1987, een wettelijke alimentatieplicht is ontstaan en dat deze plicht nog steeds bestond ten tijde van zijn overlijden. U heeft reeds aan mij aangegeven dat u niet meer in bezit bent van deze documenten, dan wel de rechtbankbeschikking waarin de alimentatieplicht is bepaald.” Verder verzocht zij in die brief aan klaagster binnen vier weken aan te geven wat haar wensen waren. Klaagster heeft per e-mail aan mr. K. van 11 maart 2015 te kennen geven dat zij hoger beroep wenste in te stellen. Mr. K heeft per e-mail van 12 maart 2015 bericht hoger beroep te zullen instellen. Mr. K wees klaagster er nogmaals op dat het hoger beroep alleen kans van slagen zou hebben indien zij kon aantonen dat zij als nabestaande van de heer (J) kon worden beschouwd en dat een wettelijke alimentatieplicht jegens haar bestond.

2.3      Mr. K heeft op 19 maart 2015 hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, verder te noemen CRvB, tegen voormelde uitspraak van de rechtbank.  Mr. K heeft klaagster per e-mail van 19 maart 2015 een afschrift van het hoger beroepschrift toegezonden en haar bericht dat zij voor haar werkzaamheden een toevoeging had aangevraagd.  Bij beslissing van 10 april 2015 is door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging verleend voor de kosten van rechtsbijstand van mr. K in hoger beroep, met een eigen bijdrage van € 143,00.  

2.4       De griffier van de CRvB heeft mr. K bij brief van 2 augustus 2016 bericht dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 30 september 2016. Klaagster is bij e-mail van mr. K. van 3 augustus 2016 hierover geïnformeerd. Klaagster heeft op 15 september 2016 verzocht dat niet mr. K, maar verweerder de zitting zou bijwonen. Mr. K heeft per telefax van 15 september 2016 aan de CRvB om uitstel van de zitting gevraagd.  Verweerder schreef per e-mail van 15 september 2016 het volgende aan klaagster :

“Bijgaand ontvangt u een afschrift van de brief die ik heden per post en per fax aan de Centrale Raad van Beroep heb verzonden, zoals afgesproken en waar ik kortheidshalve naar verwijs.

Helaas ben ik verhinderd om bij de zitting van 30 september 2016 aanwezig te zijn. Inmiddels heb ik de Centrale Raad van Beroep gevraagd om de behandeling ter zitting op een andere dag in te plannen, rekening houdende met mijn verhinderdata. Bijgaand ontvangt u een afschrift van mijn fax aan de Centrale Raad van Beroep.

Zodra ik nader bericht ontvang, informeer ik u opnieuw.“

De griffie van de CRvB heeft op 15 september 2016 telefonisch aan het kantoor van verweerder bericht dat geen uitstel werd verleend, welke mededeling bij brief van 16 september 2016 door de griffier van de CRvB aan mr. K is bevestigd. Mr. K heeft op 15 september 2016 stukken bij de CRvB ingediend. Op 30 september 2016 heeft de mondelinge behandeling bij de CRvB plaatsgevonden. Mr. K was hierbij aanwezig, klaagster was niet aanwezig.

 

2.5      De Centrale Raad van Beroep heeft bij beslissing van 11 november 2016 de beslissing van de rechtbank van 9 februari 2015 bevestigd. Verweerder heeft voormelde uitspraak van de CRvB per e-mail van 15 november 2016 aan klaagster toegezonden. Klaagster heeft per e-mail van 16 november 2016 haar onvrede geuit over de gang van zaken. Zij schreef nog in afwachting te zijn van nader bericht over de zitting, terwijl deze op 30 september 2016 reeds had plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. K. Verweerder heeft per e-mail van 16 november 2016 geantwoord een en ander te zullen nazien en klaagster daarover nader te berichten. Mr. K schreef per e-mail van 17 november 2016 het volgende aan klaagster: “De Centrale Raad diende het uitstel schriftelijk te bevestigen. Van de Centrale Raad van Beroep heb ik geen brief ontvangen waarin stond dat het verzoek om uitstel van de zitting was afgewezen. Vandaar dat ik niet de mogelijkheid deze aan u door te zenden.” Klaagster antwoordde per e-mail van 17 november 2016 dat zij hoe dan ook op de hoogte gesteld had moeten worden dat de zitting op 30 september 2016 doorging. Zij schreef een klacht tegen mr. K te willen indienen. Mr. K antwoordde per e-mail van 18 november 2016 als volgt:

“Uw e-mailbericht heb ik doorgeleid aan (verweerder). Mijn e-mailbericht aan u heb ik tevens in opdracht van (verweerder) aan u gezonden. (Verweerder) is officieel uw advocaat en u dient zich tot hem te wenden met uw klacht”.

 

2.6      Klaagster heeft per e-mail van 30 november 2016 aan mr. K geschreven nog steeds niets van verweerder te hebben gehoord. Klaagster heeft op 5 december 2016 haar eerdere verzoek om toezending van haar dossier herhaald. Verweerder schreef per e-mail van 5 december 2016 aan klaagster op 2 december 2016 vergeefs te hebben geprobeerd telefonisch contact te krijgen. Hij verzocht haar een afspraak te maken om het dossier door te spreken. Klaagster schreef per e-mail van 6 december 2016 geen gemiste oproepen of voicemail berichten te hebben ontvangen. Klaagster verzocht haar te bellen op het door haar opgegeven telefoonnummer. Klaagster heeft per e-mail van 9 december 2016 geschreven dat verweerder en mr. K haar niet meer hoefden te bellen en dat zij een klacht zou indienen.

 

3                 KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

1.   zich zonder overleg met en instemming van klaagster heeft laten vervangen door zijn kantoorgenote, terwijl het de wens van klaagster was dat hij de rechtsbijstand aan klaagster zou verlenen,

2.   klaagster niet erover heeft geïnformeerd dat het uitstel voor de zitting bij de CRvB niet was verleend,

3.   klaagster na de zitting bij de CRvB niet erover heeft geïnformeerd dat de zitting zonder haar had plaatsgevonden,

4.   klaagster niet heeft geïnformeerd over het verloop van de zitting,

5.   desinteresse in de klachten heeft getoond en zijn kantoorgenote en hij elkaar de schuld geven, terwijl klaagster mag verwachten dat hij de klachten serieus zou nemen,

6.   zich voor klaagster onbereikbaar heeft gehouden,

7.   klaagster op 19 september 2016 heeft aangemaand tot het betalen van de eigen bijdrage, terwijl deze al was voldaan, hetgeen getuigt van onzorgvuldigheid,

8.   heeft geweigerd een afschrift van het dossier aan klaagster toe te zenden,

9.   niet inhoudelijk heeft gereageerd op de door klaagster bij zijn kantoor ingediende klacht.

 

4                VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang - als volgt.

4.1      Zowel door het kantoor van verweerder als door de Raad voor Rechtsbijstand is aan klaagster bericht dat mr. K de zaak in de beroepsprocedure bij de rechtbank en in de hoger beroepsprocedure bij de CRvB voor haar behandelde. De toevoegingen zijn op naam van mr. K gesteld en de processtukken zijn door mr. K ingediend. Mr. K verrichtte de werkzaamheden steeds onder toezicht van verweerder. Verweerder heeft steeds de telefonische contacten met klaagster onderhouden.

4.2      Verweerder heeft op 28 september 2016 tweemaal vergeefs naar klaagster gebeld om door te geven dat het uitstelverzoek was afgewezen en dat niet hij maar mr. K bij de zitting aanwezig zou zijn. Op 29 september 2016 heeft verweerder nog tweemaal gebeld naar klaagster, maar hij kreeg opnieuw geen telefonische verbinding. Er kwam geen voicemailverbinding tot stand, waardoor verweerder geen voicemail heeft kunnen inspreken. Verweerder leefde in de veronderstelling dat klaagster van het secretariaat van zijn kantoor een e-mail had ontvangen dat geen uitstel werd verleend, maar dat bleek onjuist. Het kantoor is door de CRvB telefonisch geïnformeerd dat het uitstelverzoek werd afgewezen. De brief van de CRvB van 16 september 2016 is door het kantoor van verweerder niet ontvangen en kon derhalve niet worden doorgestuurd aan klaagster. De klacht dat klaagster niet erover is geïnformeerd dat de behandeling op 30 september 2016 niet werd uitgesteld is terecht, maar werd veroorzaakt door de afwezigheid van de afwijzingsbrief op het uitstelverzoek. De klacht is toe te rekenen aan verweerder en niet aan mr. K. Omdat verweerder op 30 september 2016 verhinderd was, heeft mr. K de zitting bijgewoond. Zij was daartoe zeer goed in staat omdat zij volledig op de hoogte was van alle feiten en omstandigheden in het dossier alsmede de rechtspositie van klaagster. De belangen van klaagster zijn hierdoor niet benadeeld. Voor het eindresultaat in de zaak had het geen verschil gemaakt of klaagster ter zitting al dan niet aanwezig was. Het is treurig dat klaagster niet erover is geïnformeerd dat de zitting niet werd uitgesteld. Verweerder biedt daarvoor zijn excuses aan.

4.3      Verweerder leefde in de veronderstelling dat klaagster bericht had ontvangen dat de zitting op 30 september 2016 doorging en dat het haar eigen keuze was om niet ter zitting te verschijnen. Daarom zag hij geen reden om haar te informeren dat de zitting zonder haar had plaatsgevonden. Met het toesturen van de uitspraak van de CRvB is klaagster erover geïnformeerd dat de zitting zonder haar had plaatsgevonden.

4.4      Klaagster heeft niet geïnformeerd hoe de zitting is verlopen. Verweerder heeft na ontvangst van de uitspraak van de CRvB meerdere malen getracht met klaagster in contact te komen om de procedure met haar te bespreken, maar daarop werd - niet adequaat - gereageerd. De zaak van klaagster is zeer serieus en uitvoerig behandeld. Tevens is geprobeerd met klaagster in contact te komen om haar onvrede en klachten te bespreken, maar daarop werd niet gereageerd. 

4.5      Klaagster is steeds geïnformeerd omtrent de procedure, behalve ten aanzien van de afwijzing van het uitstelverzoek voor de zitting van 30 september 2016. Er is veel e-mailcorrespondentie met klaagster gevoerd en verweerder heeft herhaaldelijk getracht klaagster telefonisch te bereiken. Klaagster heeft in haar e-mailbericht van 9 december 2016 zelf geschreven dat verweerder en mr. K haar niet meer hoefden te bellen.

4.6      De betalingsherinnering van 19 september 2016 is terecht en op goede gronden gedaan. Klaagster had de openstaande posten nog niet betaald.

4.7      Klaagster heeft steeds een afschrift van de stukken ontvangen en het complete dossier is in 2014 integraal aan klaagster toegezonden.

4.8      Verweerder heeft op 16 november 2016 gereageerd op de door klaagster ingediende klacht. Verweerder heeft op 2 en 6 december 2016 geprobeerd telefonisch contact met klaagster te krijgen, maar hierop werd niet gereageerd. Verweerder heeft op 6 december 2016 gemaild dat hij op 9 december 2016 opnieuw zou bellen. Hij heeft op 9 december 2016 gemaild dat hij op 9 december 2016 weer vergeefs had geprobeerd klaagster te bellen. Klaagster gaf vervolgens per e-mail van 9 december 2016 zelf te kennen geen contact meer te willen en een klacht te zullen indienen.

 

5                 BEOORDELING

Ad onderdeel 1

5.1      De raad begrijpt het eerste onderdeel van de klacht aldus, dat klaagster verweerder verwijt dat hij zich ter zitting van 30 september 2016 zonder overleg met klaagster heeft doen vervangen door mr. K, terwijl klaagster verweerder uitdrukkelijk had verzocht haar bij te staan. Vaststaat dat klaagster op 15 september 2016 te kennen heeft gegeven dat zij wenste dat verweerder haar ter zitting van de CRvB op 30 september 2016 zou bijstaan. Verweerder heeft klaagster bericht dat hij op 30 september 2016 verhinderd was en dat daarom een verzoek tot uitstel van de zitting was gedaan. De raad stelt vast dat verweerder, toen het verzoek om uitstel werd afgewezen, zonder overleg met klaagster zich ter zitting van 30 september 2016 heeft doen vervangen door mr. G. Het valt een advocaat tuchtrechtelijk niet aan te rekenen indien hij zich wegens verhindering tijdens een zitting door een kantoorgenoot laat vervangen. De advocaat dient de cliënt hierover voorafgaand aan de zitting dan wel te informeren. Verweerder heeft verzuimd klaagster te informeren dat zij op 30 september 2016 door mr. K zou worden bijgestaan, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Dat verweerder (vergeefs) geprobeerd heeft klaagster telefonisch te bereiken maakt dit niet anders. Van verweerder had verwacht mogen worden dat hij klaagster dan op een andere wijze, bijvoorbeeld per post en/of per e-mail, had geïnformeerd. Door, zoals verweerder ter zitting van de raad heeft verklaard, er vanuit te gaan dat door het secretariaat een e-mail aan klaagster was verzonden, zonder na te gaan of dit daadwerkelijk was gebeurd, heeft verweerder niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat verwacht had mogen worden.  Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.

 

Ad onderdelen 2, 3 en 4

5.2      Verweerder schreef per e-mail van 15 september 2016 klaagster naar aanleiding van zijn verzoek aan de CRvB om uitstel van de zitting nader te zullen informeren. Klaagster heeft tot de ontvangst van de beslissing van de CRvB van 11 november 2106 echter niets meer van verweerder over de zitting vernomen. Waar verweerder aan klaagster had bericht dat hij om uitstel van de zitting had verzocht en haar nader zou informeren, is het begrijpelijk dat klaagster ervan uitging dat zij nog zou worden geïnformeerd over een nieuwe zittingsdatum. De stelling van verweerder dat klaagster ervan uit kon gaan dat de zitting op 30 september 2016 doorging, omdat zij niets meer van verweerder had vernomen, is naar het oordeel van de raad onbegrijpelijk en ongepast. Pas na ontvangst van de uitspraak van de CRvB van 11 november 2015 was het voor klaagster duidelijk dat de zitting op 30 september 2016 zonder haar aanwezigheid had plaatsgevonden. Vaststaat dat verweerder klaagster niet heeft bericht dat het verzoek om uitstel van de zitting was afgewezen, dat hij vervolgens, toen hij vernam dat klaagster niet ter zitting was verschenen, klaagster evenmin erover heeft geïnformeerd dat de zitting in aanwezigheid van mr. K maar zonder aanwezigheid van klaagster had plaatsgevonden alsmede dat hij heeft nagelaten haar van het verloop van de zitting op de hoogte te stellen. Door klaagster vanaf de e-mail van 15 september 2016, waarin verweerder schreef dat hij klaagster nog nader zou informeren, tot aan het moment waarop klaagster de uitspraak van de CRvB ontving, volledig in het ongewisse te laten over het verloop van de zaak, heeft verweerder niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat verwacht had mogen worden. De stelling van verweerder dat hij er door de afwezigheid van klaagster ter zitting van was uitgegaan dat zij er zich bij neer had gelegd dat haar zaak in hoger beroep kansloos was nu zij de vereiste bewijsstukken niet had aangeleverd, is naar het oordeel van de raad eveneens onbegrijpelijk en ongepast. Verweerder wist immers dat klaagster bij de zitting aanwezig wilde zijn en dat zij door verweerder wenste te worden bijgestaan. Dit geldt des te meer nu het verweerder niet was gelukt om telefonisch contact met klaagster te krijgen en hij derhalve niet aan haar had doorgegeven dat het verzoek om uitstel was afgewezen en dat de zitting op 30 september 2016 zou plaatsvinden. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij klaagster na zijn e-mail van 15 september 2106 volledig in het ongewisse heeft gelaten over het verloop van de zaak. De klachtonderdelen 2, 3 en 4 zijn gegrond.

 

 

Ad onderdeel 5

5.3      Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit het ter zitting verhandelde is niet gebleken dat verweerder klachten heeft afgedaan door naar mr. K. te verwijzen. Verweerder heeft zich verantwoordelijk gesteld voor zijn handelen en nalaten, ook waar het betreft door klaagster initieel mede  aan mr. K. gemaakte verwijten ter zake zijn handelen of nalaten. Dienaangaande valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Het vijfde onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

Ad onderdeel 6

5.4      Niet gebleken is dat verweerder zich geheel onbereikbaar heeft gehouden voor klaagster. Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat e-mailcorrespondentie en telefonisch contact tussen klaagster en verweerder heeft plaatsgevonden. Klaagster heeft ter zitting van de raad bovendien verklaard dat tussen 15 september en 11 november 2016 telefonisch contact (over de toevoeging) heeft plaatsgevonden. Het zesde onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

Ad onderdeel 7

5.5      Klaagster is op 19 september 2019 gerappelleerd over te gaan tot betaling van de openstaande nota’s betreffende de eigen bijdrage. Nu klaagster geen bewijsstukken heeft overgelegd, waaruit blijkt dat verweerder haar ten onrechte heeft aangemaand, zal de raad het zevende onderdeel van de klacht als ongegrond afwijzen.  

 

Ad onderdeel 8

5.6      Klaagster verwijt verweerder dat hij geen afschrift van het complete dossier aan haar heeft afgegeven. Vooropstaat dat een advocaat zich terughoudend mag opstellen met een beroep op het retentierecht, indien sprake is van openstaande declaraties in geval van een overname van de zaak. Dit uitgangspunt houdt verband met het belang van de cliënt bij een overname van de zaak. De opvolgend advocaat dient immers kennis te kunnen nemen van de inhoud van het dossier om de belangen van de cliënt goed te kunnen behandelen. Deze situatie doet zich hier niet voor. De zaak van klaagster was immers tot in hoogste instantie uitgeprocedeerd. Als niet betwist staat vast dat verweerder van alle stukken reeds een afschrift aan klaagster had toegezonden. Onder deze omstandigheden kon van verweerder niet worden verwacht dat hij nogmaals een afschrift van het complete dossier aan klaagster zou toezenden, terwijl er nog facturen (gedeeltelijk) onbetaald waren gebleven. Het achtste onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

Ad onderdeel 9 .

5.7      Klaagster heeft per e-mail van 16 november 2016 haar onvrede over de gang van zaken geuit en te kennen gegeven een klacht te willen indienen. In reactie hierop heeft verweerder per e-mail van 17 november 2016 aan klaagster bericht op welke wijze klaagster een klacht bij zijn kantoor kon indienen. Per e-mail van 9 december 2016 heeft klaagster aan verweerder bericht geen contact meer met verweerder te willen. Onder deze omstandigheden valt verweerder niet te verwijten dat hij verder niet meer inhoudelijk op de klachten van klaagster heeft gereageerd.  Het negende onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

6                 MAATREGEL

6.1      Verweerder was ervan op de hoogte dat klaagster aanwezig wilde zijn bij de zitting van de CRvB. Klaagster had verweerder immers verzocht haar tijdens de zitting bij te staan. Klaagster wilde haar verhaal doen bij de CRvB. Verweerder heeft nagelaten klaagster te berichten dat het uitstelverzoek was afgewezen en dat mr. K klaagster tijdens de zitting zou bijstaan. Aldus heeft klaagster niet de gelegenheid gekregen persoonlijk aanwezig te zijn ter mondelinge behandeling en zelf te worden gehoord door de CRvB. Vervolgens heeft klaagster door de ontvangst van de beslissing van de CRvB pas vernomen dat de zitting zonder haar had plaatsgevonden. Door klaagster zowel voorafgaand aan als na afloop van de zitting niet te informeren over het verloop van de zaak, heeft verweerder de belangen van klaagster niet behandeld zoals van een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht, wat verweerder valt aan te rekenen. Naar het oordeel van de raad is, gelet op bovenvermelde omstandigheden, de maatregel berisping passend en geboden. 

 

7                 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal   de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klaagster,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-   verklaart de klachtonderdelen 1 tot en met 4 gegrond;

 

-   verklaart de klachtonderdelen 5 tot en met 9 ongegrond;

 

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

 

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

 

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

 

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

 

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.

 

Griffier                                                                                        Voorzitter