Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:109

Zaaknummer

19-051/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft klaagster niet geïnformeerd over de mogelijke rechtsingangen en de financiële consequenties daarvan. Advocaat heeft onvoldoende overleg gevoerd over de aanpak van de zaak en heeft niet gereageerd op de reactie van klaagster op de conceptdagvaarding. Ook toen heeft de advocaat nagelaten duidelijkheid te scheppen en aan klaagster kenbaar te maken welke keuze hij voorstond en welke redenen daaraan ten grondslag lagen. Advocaat behoort een vonnis met de cliënt te bespreken en de cliënt te adviseren over de kansen in hoger beroep.

Inhoudsindicatie

Gegrond, berisping

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 1 juli 2019

in de zaak 19-051/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

 

1                    Verloop van de procedure

1.1      Per e-mail van 7 mei 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Per e-mail aan de raad van 28 januari 2019 met kenmerk K18-056 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 mei 2019 in aanwezigheid van klaagster, de heer H., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de e-mail van de deken van 28 januari 2019, met bijlagen;

-       de brief van klaagster van 2 mei 2019, met bijlagen;

-       de brief van verweerder van 6 mei 2019, met bijlagen.

 

 

2                 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      De vader van klaagster is op 22 juni 2012 overleden. Klaagster was mede-erfgenaam en heeft de erfenis van haar vader beneficiair aanvaard. De partner van de vader van klaagster, verder te noemen X, was benoemd tot executeur-testamentair. Aan X is op 31 oktober 2013 op eigen verzoek door de rechtbank ontslag als testamentair executeur verleend met de verplichting rekening en verantwoording af te leggen. X heeft op 6 november 2013 rekening en verantwoording afgelegd. Klaagster kon zich niet vinden in de door X afgelegde rekening en verantwoording. 

2.2      Klaagster heeft zich per e-mail van 14 juli 2016 tot verweerder gewend met de vraag of hij haar inzake de afhandeling van de erfenis van haar vader wilde bijstaan. Het kantoor van verweerder heeft klaagster per e-mail van 14 juli 2016 verzocht contact op te nemen om een afspraak te maken. Klaagster heeft na telefonisch contact met verweerder op 14 juli 2016 per e-mail van 14 september 2016 een afschrift van haar persoonlijk verhaal, wat zij aan X en haar juriste van DAS Rechtsbijstand had toegezonden, aan verweerder toegezonden. Op 18 juli 2016 heeft een gesprek tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden om de mogelijk  tegen X te ondernemen stappen te bespreken. Verweerder heeft per e-mail van 18 juli 2016 het gesprek van 18 juli 2016 bevestigd. Verweerder schreef hierin: “Wij hebben dienaangaande gesproken over de voorgeschiedenis en het verloop, uw huidige rechtpositie, de (procedure-) mogelijkheden, een plan van aanpak, kansen, kosten en risico’s en mijn mogelijkheden voor u op te treden.” Verweerder schreef voorts een toevoeging te zullen aanvragen en dat hij, indien de toevoeging niet zou worden verleend, een uurtarief van  €140 in rekening zou brengen. 

2.3       De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij beslissing van  10 augustus 2016, verzonden 11 augustus 2016, de toevoegingsaanvraag afgewezen vanwege overschrijding van het vastgestelde vermogen. Verweerder heeft per e-mail van 10 augustus 2011 bevestigd op te zullen treden voor een uurtarief van € 140. Verweerder schreef voorts onder meer het volgende: “Inzake mijn kosten hebben we met elkaar afgesproken dat u Eur. 500,00 per ommegaande voldoet, Eur. 400,00 aan het einde van de maand augustus 2016 voldoet en vanaf september 2016 iedere maand Eur. 500,00 voldoet.”

2.4       Verweerder heeft namens klaagster op 16 september 2016 een dagvaarding (met 69 producties) aan X doen uitbrengen. Verweerder vorderde namens klager te bepalen dat X op verbeurte van een dwangsom volledig en naar waarheid rekening en verantwoording diende af te leggen vanwege haar ontslag als executeur. Verweerder heeft op 20 september 2016 een afschrift van de dagvaarding aan klaagster toegezonden en op 21 december 2016 een afschrift van de conclusie van antwoord van de advocaat van X. Op 21 maart 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerder heeft per telefax van 1 mei 2017 aan de advocaat van X namens klaagster voorgesteld om een handtekeningenanalyse te laten uitvoeren, waarbij de in het ongelijk gestelde partij de kosten zou dragen. Hij schreef dat, indien X hieraan geen medewerking zou verlenen, klaagster de rechtbank zou verzoeken om te bepalen dat een handtekeningenanalyse zou plaatsvinden. Verweerder heeft klaagster per e-mail van 11 mei 2017 bericht dat X geen afspraken wenste te maken omtrent een handtekeningenonderzoek. Hij berichtte klaagster voorts dat het haar vrijstond om op eigen kosten een deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden.

2.5       De rechtbank heeft bij vonnis van 16 augustus 2017 bepaald dat X binnen 14 dagen na datum vonnis louter wat betreft de beide auto’s en de afgifte van polisbescheiden rekening en verantwoording naar waarheid diende af te leggen in de nalatenschap van de vader van klaagster vanwege haar ontslag als executeur.

2.6       Verweerder heeft op 17 augustus 2017 een afschrift van het vonnis van de rechtbank aan klaagster toegezonden. Verweerder schreef onder meer het volgende : “(….) Als u hoger beroep wenst in te stellen dan verzoek ik u vriendelijk om mij dat binnen 4 weken na heden te laten weten. Voor het instellen van hoger beroep heb ik uw uitdrukkelijke opdracht nodig. Als ik binnen 4 weken geen bericht van u ontvang dan kan en zal door mij geen hoger beroep worden ingesteld.” Klaagster antwoordde per e-mail van 21 augustus 2017 de in het vonnis bepaalde termijn van twee weken te zullen afwachten en begin september 2017 contact met verweerder te zullen opnemen om een en ander te bespreken. Verweerder heeft per e-mail van 19 september 2017 een e- mail van 15 september van de advocaat van X met nadere informatie aan klaagster toegezonden. Verweerder heeft per e-mailbericht van 19 september 2017 aan de advocaat van de wederpartij verzocht hem een afschrift van het samenlevingscontract van zijn cliënte met de vader van klaagster toe te zenden. Verweerder heeft een afschrift van deze e-mail aan klaagster toegezonden en haar bericht haar te informeren zodra hij nader bericht van de wederpartij had ontvangen. Verweerder heeft per e-mail van 2 oktober 2017 een afschrift van het e-mailbericht van 27 september 2017 van de advocaat van de wederpartij aan klaagster toegezonden. 

2.7       Klaagster heeft zich er per e-mail van 2 oktober 2017 aan verweerder over beklaagd dat verweerder niet reageerde op haar diverse pogingen contact met hem op te nemen en zegde het vertrouwen in verweerder op. Verweerder heeft per e-mail van 2 oktober 2017 geantwoord dat hij herhaaldelijk vergeefs had geprobeerd contact met klaagster op te nemen. Verweerder schreef voorts dat er in de zaak van klaagster inderdaad meer dan gemiddeld tijd was besteed, maar dat dit was veroorzaakt door uitgebreide en pagina’s dikke reacties van klaagster zelf en door de bij voortduring onbereidwillige houding van de wederpartij.

 

3                 KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.   de dagvaarding bij de verkeerde rechter heeft aangebracht,

2.    in de procedure fouten heeft gemaakt doordat op diverse punten geen vordering is ingediend en diverse standpunten/vorderingen niet (voldoende) zijn onderbouwd,

3.   productie 13 (kopie Planbatenheffing) bij de dagvaarding niet heeft overgelegd, zodat de rechter daarvan geen kennis heeft kunnen nemen,

4.   de producties bij de dagvaarding niet aan klaagster heeft verstrekt,

5.   de rechtbank niet heeft verzocht om een handtekeningenanalyse, terwijl klaagster vermoedde dat sprake was van een valse handtekening,

6.   weigerde uitleg te geven over het vonnis en te adviseren over het instellen van hoger beroep,

7.   klaagster niet heeft geïnformeerd over de voortgang van de zaak,

8.   zich onbereikbaar hield en klaagster niet terugbelde, nadat hij het vonnis aan klaagster had toegestuurd,

9.   verwachtingen niet heeft waargemaakt, aangezien hij klaagster in het begin heeft voorgehouden dat klaagster een sterke zaak had en hij succes garandeerde,

10.  in september 2017 in strijd heeft gehandeld met de grenzen die klaagster in september 2017 duidelijk had aangegeven,

11.  zich niet heeft gehouden aan de met klaagster gemaakte prijsafspraak,

12.  betaling van zijn declaraties belangrijker vond dan het belang van klaagster,

13.  excessief heeft gedeclareerd.

 

4                VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

4.1      De tuchtrechter komt geen bevoegdheid toe om de hoogte van de declaraties te beoordelen. De klachten betreffende declaraties dienen derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bovendien heeft verweerder een betalingsregeling met klaagster afgesproken die is nagekomen totdat in de zaak door de rechter uitspraak is gedaan. Met klaagster is niet de afspraak gemaakt dat het eerste gesprek gratis zou zijn, evenmin heeft verweerder een prijsafspraak gemaakt. Hij heeft gezegd dat een procedure zoals die van klaagster al gauw € 3.000 tot       € 4.000 zou gaan kosten, maar dat het ook meer of minder kon zijn. Verweerder wist toen nog niet dat klaagster een grote hoeveelheid tijdsbesteding van verweerder zou verlangen en zeer uitgebreide reacties en producties zou aanleveren. Klaagster is steeds op de hoogte gehouden van de tijdsregistratie en heeft daar nimmer tegen geprotesteerd. Klaagster heeft een betalingsregeling van € 500 per maand voorgesteld, waarmee verweerder akkoord is gegaan. De betalingsregeling is door klaagster ook nagekomen. Verweerder heeft gezegd in de procedure om een proceskostenveroordeling te vragen. Verweerder heeft aan klaagster niet toegezegd dat die vordering zou worden toegewezen.  

4.2      Verweerder heeft de bij de dagvaarding behorende producties niet aan klaagster retour gezonden. Hij had deze van haar ontvangen en het ging om een dik pakket. Klaagster heeft daarover nimmer eerder geklaagd.

4.3      De procedure kon bij de kantonrechter en bij de rechtbank aanhangig gemaakt worden. De rechtbank heeft de zaak ook gewoon behandeld en vonnis gewezen. De rechter heeft ter zitting enkel opgemerkt dat de zaak ook bij de kantonrechter had kunnen worden aangebracht en dat dit goedkoper zou zijn geweest. Klaagster trekt deze opmerking uit zijn verband. Dit was niet meer dan een verschil van € 209 aan griffierecht geweest. De wederpartij had dan echter zonder advocaat kunnen procederen, wat kostenverhogend had kunnen werken. Er is geen sprake van een foute keuze voor de rechtbank. De procedure is met instemming van klaagster bij de rechtbank aanhangig gemaakt.

4.4      Verweerder heeft de standpunten van klaagster in de dagvaarding en ter zitting uitgebreid en gemotiveerd naar voren gebracht.

4.5      Productie 13 was gewoon bij de dagvaarding gevoegd en is derhalve bij de rechtbank ingediend. Iedere stap in de procedure is met klaagster besproken. Met klaagster is afgesproken om, gelet op de kosten, geen handtekeningenanalyse te laten uitvoeren.  

4.6      Klaagster reageerde zeer uitgebreid op de reactie van de wederpartij. Alle gedingstukken zijn in overleg met klaagster tot stand gekomen. Verweerder is het met klaagster eens dat de rechtbank de verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording op verbeurte van een dwangsom had moeten opleggen, maar dit valt verweerder niet te verwijten. Verweerder heeft klaagster bericht dat zij hoger beroep kon instellen indien zij zich niet kon verenigen met het vonnis. Klaagster heeft verweerder hiertoe geen opdracht gegeven.

4.7      Het is juist dat verweerder tijdens en na zijn vakantie niet, respectievelijk moeilijk, bereikbaar was. Verweerder heeft wel vergeefs geprobeerd klaagster in de avonduren terug te bellen.

4.8      Verweerder heeft tijdens het eerste gesprek aangegeven dat er een serieuze kans was dat de vordering ten aanzien van de rekening en verantwoording zou worden toegewezen. Dat is ook gebeurd.

4.9      De bedoeling van de e-mail van 21 augustus 2017 van klaagster was verweerder niet duidelijk. Klaagster gaf daarin aan dat zij verweerder geen toestemming gaf om documenten of goederen van de wederpartij in ontvangst te nemen. Verweerder heeft dat ook niet gedaan. Van verweerder mocht verwacht worden dat hij de samenlevingsovereenkomst bij de wederpartij zou opvragen, omdat klaagster die nu juist wilde ontvangen.

 

5                 BEOORDELING

5.1      De klachten van klaagster hebben onder meer betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. De tuchtrechter heeft, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals aangaande procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

 

Ad onderdeel 1

5.2     Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op het aanbrengen van de zaak bij de handelsrechter in plaats van bij de kantonrechter. Vaststaat dat team handel van de rechtbank bevoegd was en de zaak in behandeling heeft genomen. Dit betekent dat de zaak niet bij de verkeerde gerechtelijke instantie is aangebracht. Wel had de zaak ook bij team kanton aangebracht kunnen worden, wat klaagster een bedrag van € 290 aan griffierecht zou hebben gescheeld. Vaststaat dat verweerder de beide mogelijkheden niet met klaagster heeft besproken. Het is mogelijk dat verweerder, zoals door hem in zijn verweer naar voren is gebracht, goede gronden had om voor een procedure bij de handelsrechter te kiezen, maar het had op de weg van verweerder gelegen de beide mogelijkheden met klaagster te bespreken en in overleg met klaagster de keuze te bepalen. Nu verweerder klaagster niet heeft geïnformeerd over de mogelijke rechtsingangen, heeft verweerder niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat verwacht mag worden, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.

 

          Ad onderdeel 2

5.3     Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat klaagster per e-mail van 14 juli 2016 een afschrift van de brief aan X van 7 juni 2017   aan verweerder heeft toegezonden. Hieruit bleek dat klaagster zowel rekening en verantwoording door X wenste als overdracht van erfbestanddelen. De raad stelt vast dat verweerder per e-mail van 18 juli 2016 weliswaar schreef dat hij met klaagster over de aanpak van de zaak had gesproken, maar dat hij heeft nagelaten schriftelijk te bevestigen welke werkzaamheden door hem zouden worden verricht. Een advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Van verweerder had mogen worden verwacht dat hij een schriftelijke opdrachtbevestiging aan klaagster had toegezonden, waaruit bleek welke opdracht door hem was aanvaard en welke werkzaamheden door hem zouden worden verricht. Tevens had van verweerder mogen worden verwacht dat hij de gekozen aanpak schriftelijk had bevestigd. Vaststaat dat verweerder een dagvaarding heeft opgesteld en in concept aan klaagster heeft toegezonden. Klaagster heeft hierop per e-mail van 7 september 2016 onder meer als volgt gereageerd: “Kunnen wij in deze dagvaarding dan ook niet tegelijkertijd eisen dat (partner van de vader van klaagster) eindelijk eens alle erfbestanddelen overdraagt?” Ook toen heeft klaagster kenbaar gemaakt dat zij overdracht van de erfbestanddelen wenste te vorderen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd en een afschrift van de aan de deurwaarder verzonden brief met aangepaste dagvaarding, aan klaagster toegezonden. Verweerder heeft, zonder verdere uitleg aan klaagster, ook in de aangepaste dagvaarding enkel het afleggen van rekening en verantwoording gevorderd en nagelaten de aangepaste dagvaarding ter goedkeuring aan klaagster voor te leggen. Dat verweerder, zoals door hem ter zitting van de raad is verklaard, boedelbeschrijving heeft gevorderd, is uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken. De rechtbank heeft ten aanzien van de boedelbeschrijving overwogen (randnummer 3.2) dat klaagster zich weliswaar op het standpunt had gesteld dat de boedelbeschrijving ondeugdelijk dan wel onvolledig was, maar dat de inzet van de procedure blijkens de omschrijving in het petitum van de dagvaarding was dat X zich alsnog deugdelijk diende te kwijten van haar verplichting om rekening en verantwoording af te leggen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat beoordeling van door klaagster ter onderbouwing van de vordering aangevoerde argumenten achterwege kon blijven, omdat geen van de betreffende argumenten de rekening en verantwoordingsplicht van X als (voormalig) executeur testamentair raakte (randnummer 3.4). Op grond van het bovenstaande staat vast dat verweerder de keuze heeft gemaakt de vordering te beperken tot het afleggen van rekening en verantwoording, zonder deze keuze met klaagster te bespreken. Uit de reactie van de rechtsbijstandsverzekeraar van X van 4 december 2013, overgelegd als productie 51 bij de dagvaarding, blijkt duidelijk wat de eisen van klaagster waren. Het moge zo zijn dat verweerder zich, gelet op de kosten, heeft beperkt tot een vordering betreffende de rekening en verantwoording, maar dan had hij dit met klaagster dienen te bespreken en schriftelijk behoren te bevestigen dat en waarom hij zich daartoe beperkte. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij bij de aanvang van een zaak met zijn cliënt bespreekt welke stappen worden ondernomen. Verweerder heeft noch in zijn opdrachtbevestiging duidelijk gemaakt op welke wijze de zaak zou worden aangepakt noch bij het opstellen van de dagvaarding gereageerd op de wens van klaagster ook de boedelbeschrijving en overdracht van erfbestanddelen aan de orde te stellen. Het had op de weg van verweerder gelegen om bij de opdrachtbevestiging, dan wel bij het aanbrengen van de dagvaarding aan klaagster duidelijk te maken welke stappen hij namens haar zou ondernemen. Dit geldt des te meer nu klaagster herhaaldelijk te kennen heeft gegeven meerdere vorderingen te willen instellen. Verweerder is zelfs voorbijgegaan aan de reactie van klaagster op de conceptdagvaarding. Ook toen heeft verweerder nagelaten duidelijkheid te scheppen en aan klaagster kenbaar te maken welke keuze hij voorstond en welke redenen daaraan ten grondslag lagen. Naar het oordeel van de raad valt verweerder onder voormelde omstandigheden tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij zich zonder overleg met klaagster heeft beperkt tot een vordering betreffende het afleggen van rekening en verantwoording door X. Het tweede onderdeel van de klacht is op grond van het bovenstaande gegrond. 

 

          Ad onderdeel 3

5.4     In het derde klachtonderdeel wordt verweerder verweten dat productie 13 (Aanslagbiljet planbatenheffing 2012 van de Vlaamse overheid) blijkens een mededeling van de rechter ter zitting niet aan de rechtbank is toegezonden. Verweerder stelt dat productie 13 wel aan de rechtbank is toegezonden. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt niet of productie 13 al dan niet aan de rechtbank is toegezonden. De raad kan op grond van het bovenstaande niet vaststellen of productie 13 al dan niet bij de dagvaarding is meegezonden, op grond waarvan de raad reeds tot ongegrondverklaring van dit onderdeel van de klacht komt. De raad overweegt voorts dat, ook indien productie 13 niet zou zijn meegezonden, niet gebleken is dat klaagster in haar belang is geschaad indien de rechter kennis genomen zou hebben van het Aanslagbiljet planbatenheffing. Klaagster schreef in haar e-mail van 3 mei 2019 aan verweerder overigens ook zelf dat de planbatenaanslag niets met het overlijden van haar vader te maken had. Het derde onderdeel van de klacht is ongegrond.

         

 

          Ad onderdeel 4

5.5     Verweerder heeft de dagvaarding aan klaagster toegezonden zonder de bijbehorende producties. Naar het oordeel van de raad is het niet onbegrijpelijk dat verweerder er omwille van de tijd en kosten voor heeft gekozen om de producties, die hij van klaagster had ontvangen, bij de dagvaarding als bijlage weer te retourneren. Niet gebleken is dat klaagster om toezending daarvan heeft verzocht. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Het vierde onderdeel van de klacht is ongegrond.

          Ad onderdeel 5

5.6     Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat de handtekeningenanalyse voor klaagster belangrijk was. Verweerder heeft de wederpartij ter zake een voorstel gedaan, waar de wederpartij niet mee heeft ingestemd. Verweerder stelt in zijn brief aan de advocaat van de wederpartij weliswaar te hebben aangekondigd zich met een verzoek om een handtekeningenanalyse te gelasten tot de rechtbank te wenden, maar dat hij dit enkel heeft gedaan om de wederpartij onder druk te zetten, maar dat in overleg met klaagster is besloten dit omwille van de kosten niet te doen. Klaagster betwist dat zij in overleg met verweerder heeft besloten van een verzoek tot een handtekeningenanalyse af te zien. Indien juist is dat klaagster in overleg met verweerder had besloten van een verzoek tot een handtekeningenanalyse af te zien, had het op de weg van verweerder gelegen dit schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Nu verweerder dit heeft nagelaten komt de onduidelijkheid hierover voor risico van verweerder, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het vijfde onderdeel van de klacht is gegrond.

          Ad onderdelen 6 en 8

5.7     Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij een vonnis met de cliënt bespreekt, nader toelicht en de cliënt adviseert over de (on)mogelijkheden van en kansen in hoger beroep. Verweerder heeft nagelaten het vonnis met klaagster inhoudelijk te bespreken en haar te adviseren over eventuele vervolgstappen. Klaagster ontving een (standaard)brief van het secretariaat van het kantoor van verweerder, waarbij zij werd gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep en haar, zonder verdere nadere toelichting of advies, werd verzocht binnen vier weken aan te geven of zij hoger beroep wenste in te stellen. Het had op de weg van verweerder gelegen te reageren op telefonische verzoeken van klaagster contact met haar op te nemen, ofwel telefonisch en, indien dat niet mogelijk was, per e-mail. Verweerder erkent dat hij weliswaar moeilijk bereikbaar was, maar dat klaagster per e-mail had kunnen berichten of zij in hoger beroep wenste te gaan. Verweerder miskent hiermee dat van hem mocht worden verwacht dat hij het vonnis inhoudelijk met klaagster zou bespreken en klaagster zou infomeren over de mogelijkheden en kansen in hoger beroep. Verweerder heeft zich door klaagster een korte termijn te geven om hem kenbaar te maken of zij hoger beroep wenste in te stellen en door vervolgens in die periode niet bereikbaar te zijn voor overleg niet gedragen zoals van een behoorlijk handelend advocaat verwacht mocht worden. Het zesde en het achtste onderdeel van de klacht zijn gegrond.

          Ad onderdeel 7

5.8     In het zevende onderdeel wordt verweerder in algemene zin verweten dat hij klaagster onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de procedure. Verweerder heeft haar processtukken toegestuurd en per e-mail met klaagster gecommuniceerd. De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken niet vaststellen dat verweerder in zijn algemeenheid klaagster niet heeft geïnformeerd over het verloop van de procedure. Het zevende onderdeel van de klacht is ongegrond.

          Ad onderdeel 9

5.9     Verweerder erkent dat hij heeft gezegd dat klaagster in de procedure betreffende de rekening en verantwoording een sterke zaak had, en dat deze vordering ook, met uitzondering van de dwangsom, is toegewezen.  Van verweerder had mogen worden verwacht dat hij de kansen met klaagster zou bespreken en schriftelijk zou vastleggen. Dat verweerder heeft nagelaten schriftelijk vast te leggen wat door hem ten aanzien van de kansen in de procedure met klaagster  is besproken, is reeds bij de beoordeling van klachtonderdeel 2 aan de orde geweest, zodat de raad dit bij de beoordeling van klachtonderdeel 9 buiten beschouwing laat. Nu de raad niet kan vaststellen dat verweerder verwachtingen heeft gewekt die hij niet heeft kunnen waarmaken, zal de raad het negende onderdeel van de klacht als ongegrond afwijzen.

          Ad onderdeel 10

5.10  Klaagster verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld conform haar e-mail van 21 augustus 2017, waarin zij kenbaar heeft gemaakt dat verweerder geen stukken van de wederpartij in ontvangst mocht nemen. De raad acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder uit de e-mail van klaagster niet heeft opgemaakt dat hij zijn werkzaamheden voor klaagster diende te beëindigen. Het is dan ook begrijpelijk dat hij als advocaat van klaagster heeft gereageerd op e-mailberichten van de advocaat van de wederpartij. Het tiende onderdeel van de klacht is ongegrond.

          Ad onderdeel 11

5.11   Klaagster verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gehouden aan de met klaagster gemaakte afspraak dat hij de zaak zou behandelen voor een bedrag van maximaal € 3.000 à € 4.000. Verweerder stelt dat hij heeft aangegeven dat een zaak waarvoor kaagster zich tot hem wendde al snel een bedrag van € 3.000 à € 4.000 zou kosten, maar dat er geen vaste prijsafspraak is gemaakt. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de zaak onder meer duurder is uitgevallen, omdat klaagster veel aandacht vroeg en vanwege de zeer uitvoerige reacties van klaagster en de onwelwillende houding van de wederpartij. Klaagster heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat door verweerder met klaagster een vaste prijsafspraak is gemaakt. Verweerder heeft per e-mail van 10 augustus 2017 aan klaagster bericht dat de toevoegingsaanvraag was afgewezen en dat hij de zaak zou behandelen op basis van zijn uurtarief van € 140. Door verweerder werd geen vast bedrag genoemd. Vast staat dat tussen partijen een betalingsregeling van € 500 per maand is overeengekomen en dat klaagster deze betalingsregeling is nagekomen, ook nadat het bedrag van € 4.000 was bereikt. Verweerder heeft klaagster maandelijks declaraties en urenspecificaties gestuurd. Niet gebleken is dat klaagster hiertegen bezwaar heeft gemaakt, ook niet toen het bedrag van € 4.000 was bereikt. Indien sprake was van een vaste prijsafspraak, had het op de weg van klaagster gelegen verweerder daar op te wijzen. Gelet op het bovenstaande is niet komen vast te staan noch aannemelijk geworden dat sprake is van een vaste prijsafspraak. Het elfde onderdeel van de klacht is ongegrond.

          Ad onderdeel 12

5.12   Het twaalfde onderdeel van de klacht heeft betrekking op de e-mail van 2 oktober 2017. Daarin schrijft verweerder dat hij de e-mail van klaagster van 2 oktober 2017, waarin zij zich beklaagde over onder meer zijn onbereikbaarheid, zag als een poging om onder betaling van de openstaande nota’s uit te komen. Verweerder heeft klaagster in zijn e-mail van 2 oktober 2017 gewezen op de openstaande declaraties en betaling daarvan verlangd. Hoewel verweerder zich in zijn e-mail van 2 oktober 2017 in krachtige bewoordingen heeft uitgelaten, kan hieruit niet worden afgeleid dat verweerder de betaling van zijn declaraties heeft laten prevaleren boven de belangen van klaagster. Het twaalfde onderdeel van de klacht is ongegrond.

          Ad onderdeel 13

5.13   De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten, doch waakt slechts tegen excessief declareren. Vaststaat dat verweerder in totaal een bedrag van € 11.000 in rekening heeft gebracht. Hoewel dit bedrag naar het oordeel van de raad hoog is in verhouding tot het belang van de zaak, kan de raad niet vaststellen dat excessief is gedeclareerd. De raad acht het niet onaannemelijk dat het omvangrijke dossier en de uitgebreide reacties van klaagster ertoe hebben geleid dat verweerder veel uren aan de zaak van klaagster heeft besteed. Verweerder heeft steeds urenspecificaties aan klaagster toegestuurd en hiertegen is door klaagster geen bezwaar gemaakt. Uit de aan de raad overgelegde stukken kan de raad niet vaststellen dat sprake is van excessief declareren , zodat dit onderdeel van de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen.

 

6                 MAATREGEL

6.1      Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om de mogelijkheden en onmogelijkheden in een zaak in kaart te brengen, zowel bij aanvang van de zaak als ook nadien, indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Hoewel een advocaat verantwoordelijk is voor de aanpak van de zaak mag van hem worden verwacht dat hij steeds in overleg met de cliënt bepaalt met welk beleid de behandeling van de zaak het beste is gediend. De raad stelt vast dat verweerder hierin is tekortgeschoten. Verweerder heeft vanaf het begin veel onduidelijkheid over de aanpak van de zaak laten bestaan en klaagster daarover in het ongewisse gelaten. Ook nadat het vonnis van de rechtbank werd ontvangen heeft verweerder onduidelijkheid laten bestaan over de verdere aanpak van de zaak en de kansen van klaagster in hoger beroep. Nu verweerder gedurende een lange periode klaagster in het ongewisse heeft gelaten over de kansen in de (hoger beroeps)procedure, terwijl de declaraties alsmaar opliepen, valt verweerder een dusdanig tuchtrechtelijk verwijt te maken dat het opleggen van de maatregel berisping passend en geboden is.

 

7                 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal   de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €  50 reiskosten van klaagster,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-   verklaart klachtonderdelen 1, 2, 5, 6 en 8 gegrond;

-   verklaart klachtonderdelen 3, 4, 7 en 9 tot en met 13 ongegrond;

-   legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan  klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.

 

Griffier                                                                                        Voorzitter