Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:94

Zaaknummer

18-428/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht deels gegrond. Het stond verweerder in de gegeven omstandigheden niet zonder meer vrij om een onbetaalde factuur van klager ter incasso uit handen te geven. Klager had enkele dagen daarvoor van het kantoor van verweerder het voorstel kreeg om middels een overleg tot een oplossing voor het declaratiegeschil te komen. Daar komt bij dat verweerder c.q. zijn kantoor niet eerder (inhoudelijk) had gereageerd op onder meer de klachtbrief van klager. Klachtonderdeel dat verweerder bureaukosten dubbel zou hebben gefactureerd acht de raad ongegrond.  Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 mei 2019

in de zaak 18-428/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 22 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 13 september 2017 heeft hij de klacht aangevuld.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 mei 2018 met kenmerk R 2018/36 ml/edl/dh, door de raad ontvangen op 29 mei 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier. De raad heeft voorts kennis genomen van de e-mail met bijlagen van 25 februari 2019 van de zijde van verweerder.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is een voormalig cliënt van verweerder.

2.2    Bij brief van 19 december 2014 heeft het kantoor van verweerder de hem verstrekte opdracht aan klager bevestigd. Daarin staat onder meer vermeld:

    “(…) Met u is besproken dat het uurtarief € 175,- per uur bedraagt, exclusief belaste en onbelaste verschotten en omzetbelasting. Verschotten zijn de voor u door mij gedane uitgaven, zoals (…) en bureaukosten (porti, telefoon, telefax, fotokopieën en dergelijke). De bureaukosten bedragen 6% van het geldende uurtarief (…)”

2.3    Bij brief van 9 november 2016 heeft klager verweerder het volgende geschreven:

“(…) Naar aanleiding van onze app-wisseling van 27-10-2016 stuurde u op 4-11-2016 twee aanmaningen met de declaratienummers 103795 en 104576. Uit mijn administratie bleek dat ik beide declaraties nimmer heb ontvangen en ik een aanmaning ongepast vind. (…)

Naast dat ik deze declaraties nimmer heb ontvangen heb ik, na bestudering van de bijlages, gezien dat beide declaraties niet kloppen. (…)

Als ik nu al uw declaraties teruglees, zie ik dat u in de stelposten in nagenoeg iedere declaratie vanaf 17 januari 2013 (intake) de faxkosten en telefoonkosten factureert. Dit is naar mijn mening dubbel declareren en zal ik dit verder moeten uitzoeken. (…)

2.4    Bij e-mail van 29 november 2016 heeft de afdeling debiteuren van het kantoor van verweerder klager onder meer bericht dat bij controle van de administratie is gebleken dat klager een tweetal facturen, met nummers 103795 en 104576, nog niet heeft voldaan en dat in totaal een bedrag ad € 3.533,74 openstaat.

2.5    In reactie op de in randnummer 2.3 genoemde e-mail, heeft klager bij e-mail van dezelfde dag aan de afdeling debiteurenbeheer van het kantoor van verweerder het volgende terug geschreven:

“(…) Deze declaraties had u al op 4 november 2016 gestuurd echter heb ik daarop bezwaar gemaakt en nog niets van u vernomen (…)”

2.6    Bij brief van 28 december 2016 heeft klager verweerder het volgende geschreven:

“(…)Hierbij dien ik formeel een klacht in met betrekking tot uw dienstverlening.

Naar aanleiding van onze app-wisseling van 27-10-2016 stuurde u op 4-11-2016 twee aanmaningen met declaratienummers 103795 en 104576. Uit mijn administratie bleek dat ik beide declaraties nimmer heb ontvangen en ik een aanmaning ongepast vind. De rest van de declaraties is betaald met uitzondering van de eindafrekening. Op 24-6-2015 heb ik een mail van mevrouw N., medewerker van uw kantoor, ontvangen met als inhoud de beëindiging van mijn dossier. (….) verder heb ik niets ontvangen, zowel via mail als via de post.  (…)”

2.7    Bij brief van 23 augustus 2017 heeft klager verweerder het volgende geschreven:

(…) Factuur 104576 heb ik inmiddels overgemaakt. Factuur 103795 is een heel ander verhaal. Hiertegen heb ik reeds bezwaar gemaakt op 9 november 2016 en daarna heb ik niets meer hieromtrent van u vernomen. Dit bezwaar heb ik nu voor de derde keer (2 x schriftelijk en 1x via mail) bijgevoegd. Op 29 november 2016 stuurt u via de mail dat er nog facturen openstaan. Diezelfde dag heb ik gereageerd en ook daar is geen antwoord op gekomen. Over de klacht die ik heb ingediend reageert u volledig niet. Ook deze heb ik nogmaals bijgevoegd. (…)

2.8    Bij e-mail van 31 augustus 2017 heeft een medewerker van de afdeling debiteurenbeheer van het kantoor van verweerder, klager het volgende geschreven:

    “(…) Naar aanleiding van uw bezwaar tegen de openstaande facturen zou ik u graag uitnodigen voor een gesprek op kantoor. We zullen dan met u in gesprek gaan over de declaraties en kijken naar een passende oplossing. (…)”

2.9    Bij e-mail van 6 september 2017 heeft [naam gerechtsdeurwaarderskantoor] klager het volgende geschreven:

“(…) U heeft een openstaande schuld van € 4.164,65 bij [naam advocatenkantoor verweerder] Deze schuld is bij ons in behandeling, dit betekent dat u nu aan ons dient te betalen. (…)”

2.10    Verweerder heeft per e-mail van 13 september 2017 het volgende aan het bureau van de Orde van Advocaten in Rotterdam geschreven:

    “(…) Factuur 103795 staat los van bovenstaande nota. Er staat een bedrag van € 3.331,73 open. Cliënt is in oktober 2015 gestopt met de betalingen voldoen. Ondanks meerdere aanmaningen en contact met de cliënt weigert deze om verschillende redenen de nota’s te voldoen. In februari 2017 hebben we besloten om de vordering uit handen te geven. (…)”

2.11    Bij brief van 19 september 2017 heeft klager verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in Rotterdam het volgende geschreven:

    “(…)  Naar aanleiding van diverse correspondentie (emailverkeer, brieven etc) kreeg ik op vanmorgen (19 september 2017) een email van gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarderskantoor]. Strekking van deze mail is dat [verweerder] instructie heeft gegeven deze zaak op te schorten. Blijft nog over mijn bezwaar tegen factuur met nummer 103795. Dit bezwaar behelst dubbel gedeclareerde bureaukosten (zowel stelpost als 6% bureaukosten). (…) in mijn voorstel van 13 september 2017 was ik niet volledig en hierbij doe ik een nieuw voorstel. Van de factuur 103795 ontvang ik een creditnota en ontvang een nieuwe afsluitend factuur van € 1516,40. Factuur 103795 min de dubbel gedeclareerde bureaukosten van € 1815,33.

Vandaag heb ik € 1000,- naar [verweerder] overgemaakt om deze kwestie zo spoedig mogelijk tot een goed einde te laten komen. (…)

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager onheus bejegend, omdat hij heeft nagelaten te reageren op correspondentie van de zijde van klager over de toegezonden declaraties. In weerwil van de door klager aangedragen voorstellen om met verweerder tot een oplossing te komen voor het ontstane declaratiegeschil, heeft verweerder immers via een deurwaarder getracht de openstaande facturen te innen.

b)    Verweerder heeft klager een onjuiste factuur gezonden, omdat de bureaukosten ten onrechte dubbel in rekening zijn gebracht.

3.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a heeft klager naar voren gebracht dat hij bij (het kantoor van) verweerder zijn bezwaar tegen diverse facturen kenbaar had gemaakt. Omdat hij daarop telkens geen reactie ontving, heeft klager vervolgens een klacht ingediend bij het kantoor van verweerder. Ook daarop ontving klager geen reactie van de zijde van verweerder. In de tussentijd ontving klager wel aanmaningen betreffende openstaande facturen en heeft verweerder jegens klager incassomaatregelen genomen. 

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat een reactie van zijn zijde is uitgebleven. Integendeel, zijn kantoor is altijd in contact gebleven met klager ondanks dat de betalingsregelingen door klager niet werden nagekomen. Tussen klager en verweerder bestond verschil van inzicht over de wijze waarop de bureaukosten werden doorberekend. Daarnaast was klager een betalingsregeling aan het inlopen, waardoor facturen soms opnieuw werden toegezonden. Tot slot heeft het secretariaat van het kantoor van verweerder beslist om de vordering op klager uit handen te geven aan een gerechtsdeurwaarder en toevallig liep dat samen met onderhavige klachtzaak, aldus verweerder.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting volgt dat klager verweerder meermalen schriftelijk heeft verzocht om overleg en uitleg over de door verweerder toegezonden declaraties. Vanwege het uitblijven van een reactie van de zijde van verweerder, heeft klager in zijn brief van 28 december 2016 hierover expliciet zijn beklag gedaan bij (het kantoor van) verweerder. Wederom bleef een (inhoudelijke) reactie van verweerder c.q. zijn kantoor uit. Bij e-mail van 31 augustus 2017 heeft de afdeling debiteurenbeheer van het kantoor van verweerder klager vervolgens uitgenodigd voor een gesprek om tot een passende oplossing te komen voor het ontstane declaratiegeschil. Enkele dagen daarna ontving klager een e-mail van een deurwaarderskantoor, waaruit bleek dat (het kantoor van) verweerder de door klager onbetaalde facturen ter incasso uit handen had gegeven.

5.2    De raad overweegt dat het een advocaat in beginsel vrijstaat om een onbetaalde factuur van een cliënt ter incasso uit handen te geven aan een incassobureau. In het onderhavige geval is een (inhoudelijke) reactie van de zijde van verweerder op de verzoeken van klager om overleg en uitleg over de aan hem toegezonden declaraties telkens uitgebleven. Evenmin heeft verweerder c.q. zijn kantoor (inhoudelijk) gereageerd op de klachtbrief van klager van 28 december 2016. Verweerder heeft ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat zijn kantoor werkt met een geautomatiseerd betalingssysteem en dat het secretariaat van het kantoor van verweerder omstreeks februari 2017 de vorderingen op klager ter incasso uit handen heeft gegeven omdat betaling van de facturen uitbleef. Wat hiervan ook moge zijn, naar het oordeel van de raad is verweerder binnen zijn kantoor verantwoordelijk voor de gang van zaken alsook voor de (interne en externe) communicatie omtrent de (financiële) administratie binnen zijn kantoor. Het valt verweerder derhalve tuchtrechtelijk te verwijten dat hij op geen enkele wijze (inhoudelijk) heeft gereageerd op verzoeken van klager om overleg en uitleg over de toegezonden declaraties en klager derhalve in het ongewisse heeft gelaten over de financiële afwikkeling van zijn zaak. Het stond verweerder in de hiervoor geschetste omstandigheden dan ook niet zonder meer vrij om de vorderingen op klager ter incasso uit handen te geven. Te meer nu klager enkele dagen daarvoor van het kantoor van verweerder het voorstel kreeg om middels een overleg tot een oplossing voor het declaratiegeschil te komen. Naar het oordeel van de raad is dit handelen van verweerder onvoldoende professioneel. De raad acht klachtonderdeel a dan ook gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.3    Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij ten onrechte de kosten voor onder meer telefoon en telefax (de “bureaukosten) dubbel heeft gefactureerd. De raad volgt klager niet in dit verwijt. De raad overweegt allereerst dat blijkens de opdrachtbevestiging van 19 december 2014 verweerder voorafgaand aan zijn werkzaamheden aan klager zijn uurtarief heeft bevestigd en dat dit tarief diende te worden verhoogd met een percentage van 6% voor bureaukosten, hetgeen in de advocatuur gebruikelijk is. Uit het klachtdossier volgt dat de door verweerder bestede tijd aan het opstellen van een faxbericht en het voeren van een telefoongesprek apart is berekend. Deze kosten voor werkzaamheden staan echter los van de bureaukosten die (het kantoor van) verweerder, zoals te doen gebruikelijk, heeft gemaakt. Klager is dan ook kennelijk van de onjuiste veronderstelling uitgegaan dat de door verweerder in rekening gebrachte kosten van faxen en telefoneren dubbel zijn gefactureerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    De klacht wordt op één onderdeel gegrond verklaard. Alles overziend - en mede in aanmerkend nemend het tuchtrechtelijk verleden van verweerder - acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klager,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder] moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2019.