Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:70

Zaaknummer

18-470/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 29 april 2019

in de zaak 18-470/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 september 2018 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 juni 2017 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij beslissing van 6 september 2017 heeft het Hof van Discipline de klacht van klager over verweerster voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken).

1.3    Bij brief aan de raad van 14 juni 2018 met kenmerk K259 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op dezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4    Bij beslissing van 26 september 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 28 september 2018 is verzonden aan klager.

1.5    Bij brief van 28 oktober 2018, door de raad per faxbericht ontvangen op dezelfde datum en per post ontvangen op 31 oktober 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.6    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2019 in aanwezigheid van verweerster, vergezeld van mr. T. Dams. Klager is niet ter zitting verschenen.

1.7    Na afloop van de behandeling ter zitting is de raad gebleken dat klager per faxbericht van 25 februari 2019 (om 13.35 uur), en daarmee vlak voor aanvang van de zitting, aan de griffie van de raad een bericht van verhindering, alsmede zijn schriftelijke standpunt heeft toegezonden.

1.8    Bij brief van 1 maart 2019 is verweerster in de gelegenheid gesteld om alsnog op het schriftelijke standpunt van klager te reageren.

1.9    Bij e-mail van 12 maart 2019 heeft verweerster aan de griffie van de raad te kennen gegeven dat zij naar aanleiding van het nagezonden schriftelijke standpunt van klager geen aanvulling heeft op de door haar ter zitting overgelegde pleitnota.

1.10    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt en van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gegrond, alsmede van het verzetschrift van klager van 28 oktober 2018. De raad heeft verder kennis genomen van het verzetschrift van klager en van:

-    de brief met bijlagen van 7 februari 2019 van de zijde van verweerster;

-    de e-mail met bijlagen van 11 februari 2019 van de zijde van klager;

-    het schriftelijke standpunt van 25 februari 2019 van de zijde van klager.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Op 30 september 2016 heeft klager verweerster verzocht om aanwijzing van een advocaat (hierna: het eerste verzoek) op grond van artikel 13 van de Advocatenwet (Aw). De reden voor het eerste verzoek is dat klager bijstand van een advocaat wenste bij het doen van (strafrechtelijke) aangifte.

2.2    Op 12 mei 2017 heeft klager bij verweerster een klacht ingediend tegen mrs. R en S. In zijn klaagschrift heeft klager verweerster verzocht om een beslissing te nemen op zijn verzoek van 30 september 2016. Klager heeft verweerster verder verzocht om aanwijzing van een advocaat (hierna: het tweede verzoek) voor het instellen van een procedure op de voet van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (hierna: de artikel 12-procedure).

2.3    Op 29 mei 2017 heeft verweerster de ontvangst van de brief van 12 mei 2017 schriftelijk bevestigd. In deze brief heeft verweerster ten aanzien van het eerste verzoek geschreven dat, samengevat, drie advocaten zich op haar verzoek vrijwillig bereid hebben verklaard om klager bij te staan bij het doen van aangifte. Tegen twee van deze advocaten had klager bezwaren, de derde zag in de kwestie waarin klager bijstand wenst geen werkzaamheden voor een advocaat. Verweerster heeft in de brief verder geschreven dat zij klager in december 2016 heeft laten weten dat het eerste verzoek, bij een formele beslissing, afgewezen zou moeten worden op de grond dat voor het doen van aangifte vertegenwoordiging door een advocaat niet vereist is. Verweerster heeft erop gewezen dat hetzelfde geldt voor het tweede verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor bijstand bij het instellen van een artikel 12-procedure. Daar komt volgens verweerster nog bij dat zij niet de bevoegde deken is om te oordelen over het tweede verzoek, omdat de artikel 12-procedure niet zal worden ingesteld in het arrondissement waarin verweerster deken is.

2.4    Bij brief van 9 juni 2017 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster.

2.5    Bij (formele en appellabele) beslissing van 13 juli 2017 heeft verweerster het eerste en het tweede verzoek tot aanwijzing van een advocaat afgewezen.

2.6    Op 19 augustus 2017 heeft klager zich bij het Hof van Discipline beklaagd over de beslissing van 13 juli 2017.

2.7    Bij beslissing van 30 oktober 2017 heeft het Hof van Discipline het hiervoor in 2.6 bedoelde beklag ongegrond verklaard.

 

3    KLACHT EN VERZET

Klacht

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

a)    Verweerster heeft pas bij beslissing van 13 juli 2017 (formeel) beslist op het verzoek van klager van 30 september 2016.

b)    Verweerster heeft de klacht van klager tegen mrs. R en S niet in behandeling genomen.

Verzet

3.2    In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd.

 

4    VERWEER

Klacht

4.1    Verweerster heeft klager op 13 oktober 2016 bericht dat mr. K bereid was om de kwestie van klager samen met hem te bekijken. Klager heeft verweerster te kennen gegeven dat hij geen contact wenste op te nemen met mr. K, in verband met een nevenfunctie van mr. K. Vervolgens heeft verweerster mr. H bereid gevonden om klager bij te staan. Klager en mr. H waren het echter oneens over, zakelijk weergegeven, de strategie. Daarna heeft mr. G werkzaamheden verricht voor klager. Mr. G heeft klager meegedeeld dat zij in het begeleiden van een aangifte geen werkzaamheden voor een advocaat zag. Verweerster heeft mrs. K, H en G niet aangewezen op grond van artikel 13 Aw; zij waren op vrijwillige basis bereid om klager bij te staan.

4.2    Verweerster stelt dat het, achteraf bezien, beter was geweest om sneller een formele, afwijzende beslissing te nemen op het eerste verzoek van klager. Verweerster meent echter niet klachtwaardig te hebben gehandeld. Zij heeft geprobeerd om een advocaat te zoeken voor klager die bereid was om hem op vrijwillige basis bij te staan. De afwijzende beslissing van 13 juli 2017 is op terechte gronden genomen. Klager is door de wijze waarop verweerster heeft gehandeld niet in zijn belangen geschaad. Ten aanzien van het tweede verzoek geldt ook dat verweerster dit op goede gronden heeft afgewezen.

4.3    Verweerster heeft weersproken dat zij de klachten tegen mrs. R en S niet in behandeling heeft genomen.

Verzet

4.4    In verzet heeft verweerster aangevoerd dat klager in het verzet  niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Klager heeft bij faxbericht van (zondag) 28 oktober 2018 zijn verzetschrift ingediend en daarbij, anders dan bij de indiening per post, geen bijlagen meegezonden. Voor zover klager wel ontvankelijk is in het verzet, heeft verweerster in verzet haar verweer gehandhaafd. Voorts heeft verweerster ter zitting medegedeeld dat dat de werkwijze inmiddels is aangepast, in die zin dat bij een soortgelijk verzoek als het onderhavige, zo spoedig mogelijk een formele beslissing daarop volgt.

4.5    Het verweer komt – voor zover van belang – aan de orde bij de beoordeling.

5    BEOORDELING

De ontvankelijkheid van het verzet

5.1    De griffie van de raad heeft het verzetschrift van klager op 28 oktober 2018 per fax en op 31 oktober 2018 per post ontvangen. Zoals vermeld in zijn verzetschrift heeft klager het per post verzonden verzetschrift, anders dan het per faxbericht verstuurde verzetschrift, voorzien van (acht) bijlagen. De raad overweegt dat de dag waarop de verzettermijn eindigde een zondag (28 oktober 2018) was, zodat de termijn ingevolge artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet werd verlengd tot maandag 29 oktober 2018. Dat klager enkel het per post verzonden verzetschrift heeft voorzien van bijlagen, doet daar niet aan af. Het voorgaande brengt met zich dat klager ontvankelijk is in zijn verzet.

De beoordeling van het verzet

5.2    De raad stelt vast dat uit het klachtdossier volgt dat bij beslissing van de Raad van Discipline van Amsterdam van 12 november 2018 de klacht van klager over mr. S. gegrond is verklaard. Voorts volgt uit het klachtdossier dat bij beslissing van Raad van Discipline van Amsterdam van 7 januari 2019 de klacht van klager over mr. R deels gegrond is verklaard. Hieruit volgt dat de klachten van klager tegen de mrs. S. en R. wel degelijk in behandeling zijn genomen, zodat inmiddels vast staat dat de klacht sub onderdeel b. ongegrond is. Aan de orde is daarom nog slechts de toetsing door de raad van  de beoordeling door de voorzitter van klachtonderdeel a, zoals hiervoor in 3.1 is weergegeven.

5.3    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.4    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden en verder de juiste toetsingsmaatstaf heeft toegepast. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden van verzet niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.5    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens  geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr.  M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M. Van den Boogerd, P.J.E.M. Nuiten,

P. Rijpstra en P. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en

uitgesproken in het openbaar op 29 april 2019.