Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:105

Zaaknummer

18-1044/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 13 mei 2019

in de zaak 18-1044/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 31 januari 2019 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 31 mei 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 december 2018 met kenmerk 2018-659157, door de raad ontvangen op 20 december 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 31 januari 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 31 januari 2019 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij brief van 2 februari 2019, door de raad ontvangen op 5 februari 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 2 februari 2019. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klaagster aan de raad van 11 februari 2019.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.

3    VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1    Volgens verweerster heeft haar cliënt enige tijd geen omgang met de kinderen van hem en klaagster gehad. Haar cliënt heeft echter nooit omgang met de kinderen gehad.

3.2    Verweerster heeft inbreuk gemaakt op het privéleven van klaagster door een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming in te brengen in de procedure tussen klaagster en haar cliënt, terwijl het rapport niet op naam van haar cliënt staat, maar op naam van klaagster en de heer S.

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klaagster te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. S. van Andel, A.S. Kamphuis, E.M.J. van Nieuwenhuizen en  H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2019.

Griffier    Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2019 verzonden.