Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:104

Zaaknummer

19-094/A/NH

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft met zijn stellingname in het verweerschrift jegens klager onbetamelijk en niet professioneel gehandeld door onvoldoende afstand te houden van de standpunten van zijn cliënte en klager zonder concrete onderbouwing te beschuldigen van verkrachting. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 mei 2019

in de zaak 19-094/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

  

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 14 oktober 2018, aangevuld bij brieven van 28 oktober 2018 en 13 november 2018, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 februari 2019 met kenmerk mb/md/18-380-714247, door de raad ontvangen op 14 februari 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 april 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 24. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlage van verweerder aan de raad van 19 maart 2019 en de e-mail van klager aan de raad van 19 maart 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is verwikkeld (geweest) in verschillende procedures met zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw), onder meer over de (partner)alimentatie. Verweerder heeft de vrouw tot medio september 2018 als advocaat bijgestaan.

2.2    In het verweerschrift incidenteel appel in een procedure tussen de vrouw en de oudste dochter van klager en de vrouw enerzijds en klager anderzijds heeft verweerder geschreven:

“6. Voorts zijn de beschuldigingen van de vrouw niet vals. De vrouw heeft de man beschuldigd van verkrachting, en deze beschuldiging is op werkelijkheid gebaseerd. De vrouw is in een dronken bui van de man door hem wel degelijk verkracht. (…)

7. De man op zijn beurt heeft de vrouw beticht van allerlei ernstige zaken zoals ouderverstoting, diefstal (meerdere malen is door hem aangifte gedaan, waar overigens uit is gebleken dat de vrouw geen strafbare feiten heeft gepleegd)”

2.3    Op 10 april 2018 heeft verweerder namens de vrouw executoriaal derdenbeslag laten leggen op de bankrekening van klager vanwege een achterstand in de betaling van de alimentatie. Het beslag heeft niet gekleefd en is op 5 juli 2018 opgeheven.

2.4    Op 30 augustus 2018 heeft verweerder namens de vrouw executoriaal beslag laten leggen op (de onverdeelde helft van) verschillende onroerende zaken. Bij brief van 10 september 2018 heeft de bank de vrouw bericht dat de opbrengst bij executoriale verkoop van de beslagen onroerende zaken onvoldoende zou zijn om de vordering van de bank volledig te voldoen en dat de bank niet overgaat tot executie van haar hypotheekrecht op de beslagen onroerende zaken.

2.5    Op 31 juli 2018 heeft het gerechtshof een beschikking gegeven over de (partner)alimentatie. De advocaat van klager heeft om herstel van die beschikking verzocht, omdat de bijbehorende draagkrachtberekening volgens haar een kennelijke fout zou bevatten. In dat kader heeft verweerder de rechtbank in een faxbrief van 4 oktober 2018 onder meer geschreven:

“5. (…) De man [klager, rvd] woont alleen in een dubbel woonhuis met een oppervlakte van 300 m2. Dit is allesbehalve redelijk, met name nu zijn draagkracht in dat geval onvoldoende is om in het onderhoud van de vrouw te voorzien.”

2.6    Bij faxbrief van 5 oktober 2018 heeft verweerder het gerechtshof onder meer geschreven:

“[De advocaat van klager] schildert cliënte [de vrouw, rvd] in feite af als zijnde tegendraads en niet-coöperatief, maar juist de man weigert iedere medewerking. Hij weigert zonder enige externe druk steeds weer aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en probeert op alle manieren (zo nu ook weer) onder deze verplichtingen uit te komen. Het is voor de vrouw al jaren een strijd om haar maandelijkse bijdrage en die van de kinderen te ontvangen. Voorts heeft de man tijdens de bodemprocedure én in hoger beroep keer op keer aangegeven dat hij in de (dubbele) woning (…) wil blijven wonen, en dit voor hem zelfs van groot belang is in verband met de aanwezige kantoorruimte, maar heeft na beschikking van het Hof direct besloten om (…) te verkopen. De acties van de man zijn niet in lijn met zijn woorden.”

2.7    Bij brief van 29 oktober 2018 aan de deken (hierna: het antwoord), heeft verweerder gereageerd op de (eerste) klachtbrief van klager.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    beslag heeft laten leggen op de bankrekening van klager en op onroerende zaken, terwijl hij wist dat deze beslagen vexatoir waren;

b)    de rechtbank en het gerechtshof onjuiste informatie heeft verschaft;

c)    klager onheus heeft bejegend in zijn correspondentie aan het gerechtshof;

d)    in het verweerschrift in incidenteel appel ten onrechte de beschuldiging van de vrouw heeft overgenomen dat klager haar verkracht zou hebben en dat klager valse aangiftes zou hebben gedaan;

e)    in zijn antwoord feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist zijn.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2    In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.

Ad klachtonderdeel a)

5.3    De raad is van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden door namens de vrouw ten laste van klager executoriaal beslag te laten leggen op de bankrekening van klager en op onroerende zaken. De vrouw had een executoriale titel en verweerder heeft het belang van zijn cliënte gediend door het beslag te laten leggen; klager had immers een aanzienlijke achterstand in de betaling van de (partner)alimentatie. Zonder nadere toelichting, die klager niet heeft gegeven, , zijn de andere door verweerder gelegde beslagen niet aan te merken als vexatoir. Voor zover klager verweerder tevens verwijt dat hij namens de vrouw ten laste van klager loonbeslag heeft laten leggen, heeft klager onvoldoende weersproken dat het loonbeslag door de huidige advocaat van de vrouw is gelegd. Die advocaat heeft de incasso van de achterstallige alimentatie op 13 september 2018 van verweerder overgenomen. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Dit klachtonderdeel heeft allereerst betrekking op het in 2.5 geciteerde gedeelte van de brief van verweerder aan de rechtbank van 4 oktober 2018. Volgens klager is het onjuist dat hij in een woning van 300 m2 woont en wist verweerder dat. Ook de opmerking over klagers draagkracht is onbegrijpelijk, aldus klager.

5.5    De raad overweegt dat voor zover de opmerking van verweerder over de woning van klager onjuist zou zijn, dat van onvoldoende gewicht is om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Hetzelfde geldt voor de koppeling die verweerder heeft gemaakt tussen die woning en klagers draagkracht.

5.6    Klachtonderdeel b) heeft ook betrekking op het in 2.6 geciteerde gedeelte van de faxbrief van verweerder aan het gerechtshof van 5 oktober 2018. Volgens klager staan daarin onjuiste feiten en wist verweerder dat of had hij dat behoren te weten.

5.7    De raad overweegt als volgt. In het in 2.6 geciteerde gedeelte van de brief van 5 oktober 2018 heeft verweerder het standpunt van zijn cliënte verwoord, die (kennelijk) van mening is dat klager niet meewerkt en onder zijn betalingsverplichtingen uit probeert te komen. Dat klager dat anders ziet, is inherent aan een gerechtelijke procedure en betekent niet dat de door verweerder gedane uitlatingen onjuist zijn (en al helemaal niet dat hij dat wist of had kunnen weten). Voor zover de opmerking van verweerder over het moment waarop klager zou hebben besloten om de woning te verkopen onjuist zou zijn, is dit van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn.

5.8    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel b) ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

5.9    Dit klachtonderdeel ziet op de brief van verweerder aan het gerechtshof van 5 oktober 2018, waarin hij heeft geschreven “De acties van de man zijn niet in lijn met zijn woorden.” Anders dan klager is de raad van oordeel dat deze zinsnede niet is aan te merken als onnodig grievend. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.10    Dit klachtonderdeel ziet op het verweerschrift in incidenteel appel (zie hiervoor, 2.2).

5.11    De raad overweegt als volgt. Zoals in 5.1 is overwogen, mocht verweerder in beginsel afgaan op hetgeen zijn cliënte hem had verteld. Indien het echter, zoals hier, om een zware beschuldiging gaat, mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich tevoren er van vergewist dat er voldoende grond voor die beschuldiging bestaat. Het enkele feit dat verweerder bij de vrouw heeft nagevraagd ten overstaan van wie zij die beschuldiging nog meer heeft geuit, zoals verweerder heeft opgeworpen, is onvoldoende. Verweerder had veel terughoudender moeten zijn met het presenteren van de beschuldiging van verkrachting als vaststaand feit, temeer nu het verweerder bekend was dat de vrouw geen aangifte had gedaan van verkrachting en de beschuldiging is geuit in het kader van een vechtscheiding waarin al tientallen procedures zijn gevoerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met zijn stellingname in het verweerschrift jegens klager onbetamelijk en niet professioneel gehandeld door onvoldoende afstand te houden van de standpunten van zijn cliënte en klager zonder concrete onderbouwing te beschuldigen van verkrachting. Klager is daardoor onevenredig in zijn belang bij een goede naam en faam geschaad. Klachtonderdeel d) is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.12    Dit klachtonderdeel ziet op het antwoord van verweerder waarin hij op verzoek van de deken heeft gereageerd op de klacht van klager van 14 oktober 2018, aangevuld bij brief van 28 oktober 2018.

5.13    De raad overweegt als volgt. In de brief aan de deken van 29 oktober 2018 heeft verweerder een reactie gegeven op de klacht van klager en zijn standpunt (en dat van zijn cliënte) over het handelen en/of nalaten van klager verwoord. De manier waarop hij dat heeft gedaan is niet onnodig grievend. Evenmin is gebleken dat verweerder in de brief feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of had kunnen weten dat die onjuist waren. Dat klager een en ander anders ziet, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag of klager voldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiën, is, zoals hiervoor ook al is overwogen, inherent aan een gerechtelijke procedure. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft onvoldoende distantie betracht van zijn cliënte en is onvoldoende terughoudend geweest in het doen van uitlatingen over klager. De raad acht het opleggen van een waarschuwing in dit geval passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel d) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen a), b), c) en e) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. R. Lonterman en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2019 verzonden.