Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:43

Zaaknummer

18-652/DB/OB

Inhoudsindicatie

Verweerder Niet gebleken van de door klagers gestelde afspraak nu de rechtbank de vorderingen van het kantoor van verweerder in de incassoprocedure tegen klagers heeft toegewezen. Gelet op de hoogte van de betalingsachterstand mocht verweerder zijn werkzaamheden voor klagers beëindigen. Beëindiging was niet onzorgvuldig want tijdig besproken en duidelijk aangegeven welke werkzaamheden de opvolgend advocaat zou moeten verrichte. Geen ongeoorloofde druk uitgeoefend om meer betaling te krijgen en niet gebleken dat verweerder klagers uit de weg zou zijn gegaan. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 25 maart 2019

in de zaak 18-652/DB/OB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klagers

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief van 21 oktober 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 15 augustus 2018 met kenmerk K17-123 door de raad ontvangen op 15 augustus 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2019 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor bedoelde brief van de deken met bijlagen,

- de nagekomen brief van de gemachtigde van klagers van 10 oktober 2018, met bijlagen,

- de nagekomen brief van verweerder van 18 oktober 2018, met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1      Verweerder trad op als advocaat van klagers. Daarbij ging het in eerste instantie slechts om één procedure. Op 19 april 2016 heeft verweerder zijn opdrachtbevestiging aan klagers gezonden. Daarin wordt het volgende vermeld:

 

”het op dit moment gehanteerde uurtarief bedraagt € 245 exclusief kosten van derden en exclusief btw. We kwamen overeen dat u, met ingang van 1 mei 2016, maandelijks, telkens voor de eerste dag van iedere maand, een voorschot zult betalen van € 1.000 excl. btw, met verrekening achteraf.”.

 

2.2      Door verweerder werd eind juni 2016 een processtuk ingediend met daarin een provisionele vordering, de conclusie van antwoord en in eis in reconventie. De provisionele vordering is bij vonnis van 20 juli 2016 toegewezen. Klagers hebben vervolgens executoriale beslagen gelegd. De wederpartij van klagers heeft daarop conservatoir eigenbeslag gelegd. Verweerder heeft namens klagers in kort geding opheffing van dat eigenbeslag gevorderd. Die vordering werd afgewezen, waarna verweerder namens klagers hoger beroep heeft ingesteld. De wederpartij startte nog een bodemprocedure en ging in hoger beroep tegen het provisionele vonnis. Medio augustus 2016 waren er dus vier procedures aanhangig.

 

2.3      Op 18 november 2016 heeft verweerder met zijn kantoorgenoot een bespreking met klagers gehouden. Tijdens dit gesprek is gesproken over de oplopende kosten en de betalingsachterstand. Op 21 november 2016 heeft de kantoorgenoot van verweerder per mail bevestigd dat op 18 november 2016 over de openstaande declaraties is gesproken en dat het openstaande bedrag behoorlijk was opgelopen.  Klagers hebben een actueel overzicht toegezonden gekregen en de kantoorgenoot van verweerder heeft aangedrongen op het inlopen van het openstaande bedrag.

 

2.4      Klagers hebben gereageerd bij mail van 24 november 2016, waarin zij hebben aangegeven dat zij geen extra betalingen kunnen doen buiten de gemaakte afspraak om € 1.000,-- per maand als voorschot te betalen.

 

2.5      Verweerder heeft vervolgens op 3 januari 2017 een mail aan klagers gestuurd, waarin wordt aangedrongen op betaling van het nog te betalen griffierecht voor de hoger beroep procedures. Daarnaast heeft verweerder klagers verzocht om alvast € 1.000 extra over te maken voor het werk aan de conclusie van antwoord.

 

 

2.6      Op 1 mei 2017 heeft verweerder klagers gemaild en aangegeven dat weer over de declaraties en achterstanden, die iedere maand verder oplopen, moet worden gesproken. Verweerder heeft daarbij ook aangekondigd dat zijn collega bij het nog te plannen gesprek zou aanschuiven. Klagers hebben daarop diezelfde dag geantwoord dat zij de afspraken die zij met verweerder hebben gemaakt tot op dat moment zijn nagekomen en dat zij het niet billijk vinden dat verweerder om extra betalingen vraagt, terwijl zij de overeengekomen voorschotten betalen. Vervolgens heeft op 5 mei 2017 een gesprek plaats gevonden tussen enerzijds klagers en anderzijds verweerder en een andere kantoorgenoot.

 

2.7      Op 10 juli 2017 heeft die laatste kantoorgenoot klagers per e-mail bericht dat de betalingsachterstand, afgerond, € 32.000 bedraagt. Tevens worden klagers verzocht om binnen een week met een voorstel te komen waarbij tenminste 50% van de achterstanden wordt afgelost, een afbetalingsregeling voor het restant wordt getroffen en door klagers een hoger maandelijks voorschotbedrag betaald zal worden. Door de kantoorgenoot van verweerder wordt erop gewezen dat, als er geen afspraken kunnen worden gemaakt, verweerder de opdracht zal krijgen om zijn werkzaamheden op te schorten. Op 11 juli 2017 is nog een overzicht van de achterstanden aan klagers gezonden. Tijdens het gesprek van 13 juli 2017 is het niet gelukt om tot overeenstemming te komen, waarna verweerder van zijn kantoorgenoot de opdracht kreeg om zijn werkzaamheden te beëindigen en zich als advocaat van klagers te onttrekken. Verweerder heeft zich vervolgens in de diverse procedures als advocaat van de klagers onttrokken.

 

2.8      Klagers hebben op 14 juli 2017 bij de klachtencoördinator van het kantoor van verweerder een klacht over de kantoorgenoot van verweerder ingediend. Deze klacht is door de klachtencoördinator behandeld en bij brief van 20 juli 2017 heeft de klachtencoördinator klagers bericht dat de klacht wat hem betreft ongegrond is. In diezelfde brief wordt aangegeven welke werkzaamheden er wanneer in de verschillende procedures zouden moeten worden verricht en wordt nogmaals benadrukt dat verweerder zich als advocaat van klagers heeft onttrokken.

 

2.9      Klagers hebben zich vervolgens met hun brief van 21 oktober 2017 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

2.10    Op 9 mei 2018 heeft de rechtbank Zeeland West-Brabant vonnis gewezen in de incassoprocedure die het kantoor van verweerder jegens klagers aanhangig heeft gemaakt. De vorderingen van het kantoor van verweerder zijn toegewezen en klagers zijn veroordeeld om het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en kosten, te voldoen.

 

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

1.           verweerder zich niet heeft gehouden aan de afspraak zoals vastgelegd in opdrachtbevestiging;

2.           verweerder oneigenlijke druk heeft uitgeoefend met het doel meer betaling te verkrijgen dan afgesproken;

3.           verweerder contact met klager uit de weg gaat.

 

 

4          VERWEER

 

4.1      Verweerder stelt zich op het standpunt dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Volgens verweerder baseren klagers zich op een onjuiste lezing van de met hem gemaakte financiële afspraken.

 

4.2      Verweerder verwijst naar zijn opdrachtbevestiging van 19 april 2016 en benadrukt dat is afgesproken dat hij op basis van zijn uurtarief voor klagers zou werken. Afspraak was dat klagers een voorschot van € 1.000,--, exclusief btw, per maand zouden voldoen, zulks met verrekening achteraf. Er is echter nimmer door partijen afgesproken dat klagers niet meer dan dat bedrag van € 1.000,-- per maand zouden hoeven te betalen. Verweerder wijst in dit kader op zijn opdrachtbevestiging waarin wordt vermeld: ”bijkomend voordeel is dat u tegen de tijd dat ik de conclusie van antwoord moet gaan maken, al twee voorschot heeft kunnen voldoen, zodat ik ook mijn werkzaamheden kan aanvangen.”.

 

4.3      Volgens verweerder blijkt hieruit dat hij zijn werkzaamheden alleen zal verrichten als er voldoende voorschot c.q. “saldo” is, en dat hij dus niet door hoeft te werken als er achterstanden zijn. Gelet op de hoogte van de facturen die aan klagers zijn gezonden, moest voor klagers duidelijk zijn dat als het voorschot werd overschreden, er bij betaald moest worden. Verweerder wijst in dit verband ook op de toepasselijke algemene voorwaarden van zijn kantoor, waarin is opgenomen dat de verzonden facturen binnen 15 dagen na factuurdatum moeten worden voldaan en dat verweerder het recht heeft om de opgedragen werkzaamheden op te schorten wanneer facturen ouder dan 30 dagen niet zijn voldaan, voorschotnota’s daaronder begrepen.

 

4.4      Verweerder had dus het volste recht om zijn werkzaamheden op te schorten. In dit kader voert verweerder nog aan dat, zelfs indien in het verleden de door klagers gestelde afspraak wel zou zijn gemaakt, van hem, en van zijn kantoor, niet kan worden verlangd dat bij voortduring bijstand zou worden verleend zonder dat binnen afzienbare tijd betaling van de declaraties zou volgen. Dat volgt, volgens verweerder, niet alleen uit de algemene voorwaarden, maar ook uit de redelijkheid van het verzoek om openstaande declaraties te betalen, juist in de situatie van snel oplopende kosten. Klagers konden, met andere woorden, niet in redelijkheid verlangen dat verweerder of zijn kantoor op een dergelijke wijze een debiteurenrisico zou gaan lopen. Het moet klagers duidelijk zijn geweest dat van een nagenoeg onbeperkte bijstand en het verlenen van adviezen of het voeren van procedures geen sprake kon zijn.

 

4.5      Door verweerder wordt aangegeven dat hij in eerste instantie slechts in één procedure voor klagers optrad. Medio augustus 2016 waren er echter vier procedures aanhangig en werden door verweerder aanzienlijke werkzaamheden verricht. De kosten voor die werkzaamheden liepen hoog op en zijn steeds onderwerp van gesprek geweest. Verweerder geeft aan dat op 12 oktober 2016, 18 november 2016, 4 januari 2017, 6 maart 2017, 1 mei 2017, 5 mei 2017 en 10 juli 2017 met klagers over de oplopende kosten en ontstane betalingsachterstand is gesproken. Verweerder betwist dat door hem oneigenlijke druk is uitgeoefend. Verweerder heeft herhaalde malen in e-mails en besprekingen aandacht gevraagd voor de financiële situatie en de meer dan substantiële bedragen ter zake van onbetaald gebleven declaraties. Er is gedurende langere tijd en tijdens meerdere besprekingen, ruimte geboden voor een compromis, en ook voor minder vergaande consequenties dan het teruggeven van de opdracht. Van druk, laat staan van oneigenlijke druk, is volgens verweerder dus geen sprake geweest. Verweerder is steeds correct in overleg gebleven met klagers. Dat zij uiteindelijk niet tot een regeling hebben kunnen komen, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

 

4.6      Voor wat betreft het verwijt dat verweerder niet of slecht bereikbaar zou zijn geweest, betwist verweerder dat daarvan sprake is. Verweerder probeerde altijd zo snel mogelijk te reageren. Klagers waren echter arbeidsintensieve cliënten die veel mailden en belden met verweerder. Verweerder probeerde daar altijd zo snel mogelijk op te reageren, maar soms lukte dat niet, bijvoorbeeld omdat verweerder in zitting zat of anderszins verhinderd was. Van enige schending van de gedragsregels is geen sprake.

 

 

5          BEOORDELING

 

Ad klachtonderdeel 1

 

5.1   Klagers baseren hun klacht op het uitgangspunt dat er met verweerder een afspraak was gemaakt die inhield dat klagers “slechts” een voorschot van € 1.000,-- per maand hoefden te voldoen en dat verweerder dan zou blijven werken zo lang die voorschotten werden voldaan, ongeacht de hoogte van de betalingsachterstand. Deze afspraak wordt door verweerder anders uitgelegd. Volgens verweerder was namelijk de afspraak dat hij in ieder geval een voorschot van € 1.000,-- per maand in rekening zou brengen en dat klagers daarnaast elke maand de factuur zouden krijgen voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Het reeds vooraf betaalde voorschot zou op de maandelijkse factuur in mindering worden gebracht, maar het verschil moest door klagers wel steeds worden betaald. Partijen verschillen van mening over wat er nu precies is overeengekomen.

 

5.2   In de opdrachtbevestiging van verweerder van 19 april 2016 wordt vermeld dat er maandelijks, telkens voor de eerste dag van iedere maand, een voorschot van € 1.000,-- moet worden voldaan, met verrekening achteraf. Dat bevestigt het standpunt van verweerder. Ook de feitelijke gang van zaken bevestigt dat standpunt. Verweerder heeft namelijk steeds na afloop van iedere maand de declaratie voor de door hem verrichte werkzaamheden aan klagers gezonden en verrekend met het ontvangen voorschot. Klagers hebben een enkele keer het door hen nog te betalen bedrag ook zonder protest voldaan.

 

5.3   Het kantoor van verweerder heeft klagers gedagvaard en gevorderd dat klagers worden veroordeeld om de inmiddels ontstane achterstand te voldoen. Klagers hebben in die procedure uitvoerig verweer gevoerd en zich ook in die procedure op het standpunt gesteld dat zij slechts gehouden waren om het voorschot van € 1.000,- per maand te voldoen. Op 9 mei 2018 heeft de rechtbank Zeeland West-Brabant vonnis gewezen in deze incassoprocedure. De vorderingen van het kantoor van verweerder zijn toegewezen en klagers zijn veroordeeld om het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en kosten, te voldoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afspraak tussen partijen inhield dat klagers in ieder geval een voorschot van € 1.000,-- per maand moesten voldoen en dat klagers daarnaast elke maand de factuur zouden moeten voldoen voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, reden waarom de rechtbank klagers heeft veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag. Nu de rechtbank reeds een oordeel heeft uitgesproken over de tussen partijen gemaakte afspraken, gaat de raad daarvan uit. Daarmee staat vast dat klagers niet slechts gehouden waren het maandelijkse voorschot te voldoen, maar dat klagers ook de verzonden declaraties hadden moeten betalen. Verweerder heeft zich dus aan de met klagers gemaakte afspraken gehouden, zodat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.

 

5.4   Klagers hebben sterk de nadruk gelegd op de reactie van verweerder op de e-mail van klagers van 19 april 2016 18:02 (“Ok William. No problem. Ik ontvang de getekende opdrachtbevestiging dan graag.”). De Raad is van oordeel dat die woordkeuze achteraf beschouwd wellicht wat ongelukkig was, gezien de uitleg die klagers aan hun eigen email geven, maar de Raad meent dat daarmee geen sprake is geweest van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen

 

Ad klachtonderdeel 2

 

5.5   Klagers verwijten verweerder dat hij oneigenlijke druk heeft uitgeoefend om meer betaling te krijgen. Gelet op de hiervoor opgenomen overwegingen over de tussen partijen gemaakte afspraken staat vast dat het verweerder vrij stond om aan te dringen op betaling. Van het gebruiken van oneigenlijke druk daarbij is de raad niet gebleken. Verweerder heeft zelfs diverse keren geprobeerd met klagers tot een regeling te komen, maar dat is niet gelukt. Dat (het kantoor van) verweerder het door klagers gedane aanbod niet wilde accepteren, betekent niet dat er ongeoorloofde druk is uitgeoefend.

 

5.6   Ook het beëindigen van de werkzaamheden levert geen ongeoorloofde druk op. Gelet op de betalingsachterstand stond het verweerder namelijk vrij om de werkzaamheden te beëindigen. In dat verband bepaalt artikel 7.11 lid 3 van de Verordening op de Advocatuur (Voda) dat de advocaat de rechtsbijstand slechts tussentijds kan beëindigen op grond van gewichtige redenen en met inachtneming van de daartoe noodzakelijke zorgvuldigheid. Deze betalingsachterstand van klagers is naar het oordeel van de raad zo’n gewichtige reden.

 

5.7   Gedragsregel 9 lid 3 bepaalt dat wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en hij ervoor dient zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. Op grond van Gedragsregel 8 dient de advocaat zijn cliënt voorts op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dient hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. De raad is van oordeel dat door verweerder aan deze voorwaarden is voldaan. Op het moment dat de betalingsachterstand op bleef lopen zijn er diverse gesprekken gevoerd en is getracht tot een regeling te komen. Toen dat niet lukte en de achterstand te groot werd, heeft verweerder besloten zijn werkzaamheden voor klagers te beëindigen. Daarbij is verweerder zorgvuldig te werk gegaan. Er is tijdig zowel mondeling als schriftelijk aan klagers te kennen gegeven dat de werkzaamheden zouden worden beëindigd en er is ook duidelijk aangegeven wat er door de opvolgend advocaat op welk moment moest worden gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is desgevraagd door klagers bevestigt dat de nog te verrichten proceshandelingen door de opvolgend advocaat tijdig zijn verricht. Daarmee is voldaan aan de vereisten van gedragsregels 8 en 9. Het beëindigen van de werkzaamheden en het niet willen treffen van de door klagers voorgestelde regeling is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel 3

 

5.8      Met het laatste klachtonderdeel verwijten klagers dat verweerder voor hen niet bereikbaar was en contact met hen uit de weg zou zijn gegaan. Verweerder ontkent dat. Nu klagers dit klachtonderdeel niet hebben onderbouwd en zij desgevraagd ter zitting ook geen nadere onderbouwing konden geven is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019.

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter