Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:31

Zaaknummer

18-1031/A/A

Zaaknummer

18-1032/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij (verweerder sub 1) en diens patroon (verweerder sub 2). In de kern komen de klachtonderdelen a) t/m f) van de klacht van klagers ten aanzien van verweerder sub 1 erop neer dat verweerder sub 1 in de procedure tussen klagers en de cliënten van verweerder sub 1 valse verklaringen en/of beweringen zou hebben gedaan. De voorzitter overweegt dat de verweten uitlatingen zijn gedaan in een gerechtelijke procedure en zien op de kern van het geschil dat partijen in die procedure verdeeld houdt. Dit maakt dat die uitlatingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn, tenzij verweerder wist of had moeten weten dat die uitlatingen onjuist waren. Daarvan is niet gebleken. Voorts hebben klagers onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerder de juistheid daarvan had moeten verifiëren. Het is aan klagers om de onjuistheid daarvan in de betreffende gerechtelijke procedure en niet in een tuchtrechtelijke procedure te bestrijden. Los van de vraag of verweerder sub 2 tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor het handelen en/of nalaten van verweerder sub 1, geldt dat verweerder sub 1 geen tuchtrechtelijk verwijt treft, zodat van (daaraan gekoppelde) nalatigheid en tekortschieten aan de zijde van verweerder sub 2 evenmin is gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 28 januari 2019

in de zaak 18-1031/A/A en 18-1032/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 december 2018 met kenmerk 2018 -599597 en 2018 -602799, door de raad ontvangen op 17 december 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager sub 1 heeft aan de heer W en D.W. Projects B.V. een opdracht verstrekt om administratiewerkzaamheden te doen voor hemzelf en klaagster sub 2. Tussen klagers enerzijds en de heer W en D.W. Projects B.V. anderzijds is een geschil ontstaan over de uitvoering van de opdracht, naar aanleiding waarvan klagers de heer W en D.W. Projects B.V. op 22 september 2017 hebben gedagvaard. In die procedure zijn de heer W en D.W. Projects B.V. bijgestaan door verweerder sub 1. Verweerder sub 2 is de patroon van verweerder sub 1.

1.2 Op de rol van 30 november 2017 heeft verweerder sub 1 een conclusie van antwoord ingediend namens de heer W en D.W. Projects B.V.

1.3 Op 30 maart 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

2 KLACHT

2.1 De klacht ten aanzien van verweerder sub 1 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) valselijk heeft beweerd dat “klager sub 1 geld ontvangt vanuit India en dat ook via drie stichtingen geldstromen lopen van en naar rechts(personen) naar India”;

b) de valse verklaring heeft afgelegd dat de rekening niet op naam van klager sub 2 staat;

c) onterecht heeft beweerd dat de administratie van klager sub 2 niet op orde is;

d) valselijk heeft verklaard dat er bij klager sub 2 bedragen binnenkomen zonder dat daar facturen tegenover staan;

e) stelt dat zijn cliënt heeft ontdekt dat de partner van klager sub 1 drie woningen heeft, terwijl het hebben van drie woningen niet crimineel is;

f) valselijk en ‘gevaarlijk’ heeft verklaard dat klager sub 1 zou hebben geschreven: “[de heer K] heeft gelijk. Wij hebben alles door elkaar gehaald en betaald (stom).”;

g) in plaats van zijn cliënt tegen te houden om vertrouwelijke data zonder toestemming van klager sub 1 en zonder mededeling te gebruiken, stukken en geschriften heeft gemanipuleerd.

2.2 De klacht ten aanzien van verweerder sub 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

h) nalatig en tekortgeschoten is om verweerder sub 1 op het gebied van beroepsethiek en gedragsregels behoorlijk op te leiden, wat ertoe heeft geleid dat klagers zijn benadeeld.

3 VERWEER

3.1 Verweerders voeren verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) t/m f)

4.1 In de kern komen de klachtonderdelen a) t/m f) van de klacht van klagers ten aanzien van verweerder sub 1 erop neer dat verweerder sub 1 in de procedure tussen klagers en de cliënten van verweerder sub 1 valse verklaringen en/of beweringen zou hebben gedaan. Ter toelichting voeren klagers aan dat valse beweringen doen zonder bewijs ervan te overleggen een strafbaar feit is.

4.2 Verweerder sub 1 stelt dat hij heeft gehandeld binnen de ruime mate van vrijheid die hij geniet om de belangen van zijn cliënten te behartigen. Noch in de conclusie van antwoord, noch op enigerlei andere wijze heeft verweerder sub 1 zich grievend uitgelaten over klagers, heeft hij feiten geponeerd die onwaar zijn of heeft hij bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten de belangen van klagers onnodig of onevenredig geschaad. De onderhavige klachtonderdelen betreffen uitsluitend een discussie over de juistheid van de stellingen van de cliënten van klager sub 1. Deze discussie dient in de procedure te worden gevoerd. De stellingen van cliënten zijn juist, en al zouden zij dat niet zijn dan levert dat op zich nog geen gedragsrechtelijk laakbare gedraging op, aldus verweerder sub 1.

4.3 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.4 De voorzitter overweegt dat de verweten uitlatingen zijn gedaan in een gerechtelijke procedure en zien op de kern van het geschil dat partijen in die procedure verdeeld houdt. Dit maakt dat die uitlatingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn, tenzij verweerder wist of had moeten weten dat die uitlatingen onjuist waren. Daarvan is niet gebleken. Voorts hebben klagers onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerder de juistheid daarvan had moeten verifiëren. Het is aan klagers om de onjuistheid daarvan in de betreffende gerechtelijke procedure en niet in een tuchtrechtelijke procedure te bestrijden. De klachtonderdelen a) t/m f) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.5 Klagers verwijten verweerder sub 1 dat hij, in plaats van zijn cliënt tegen te houden om vertrouwelijke data zonder toestemming van klager sub 1 en zonder mededeling te gebruiken, stukken en geschriften heeft gemanipuleerd. Ter toelichting voeren klagers aan dat een klant en een accountant een vertrouwelijke relatie hebben. In dit geval heeft verweerder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door vertrouwelijke data te gebruiken zonder toestemming van en mededeling aan klagers.

4.6 Verweerder sub 1 stelt dat zijn cliënten het recht hebben om zich te verweren tegen de verwijten die klagers maakten en om de stukken die klagers bij dagvaarding hebben overgelegd in een juist perspectief te plaatsen. Ter onderbouwing van de stellingen van zijn cliënten heeft verweerder sub 1 uitsluitend in het geding gebracht een brief van de Belastingdienst, de e-mailcorrespondentie tussen klagers en de cliënten van verweerder en enkele facturen en urenspecificaties van de cliënten van verweerder. Van een ontoelaatbare inbreuk op de privacy is geen sprake geweest. Gesteld noch gebleken is dat verweerder sub 1 de stellingen van zijn cliënt op een andere, voor klagers minder bezwaarlijke wijze, had kunnen onderbouwen. Het noemen en inbrengen van deze stukken diende een redelijk doel. Niet kan worden gezegd dat verweerder sub 1 een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en de belangen van klagers onnodig en/of onevenredig heeft geschaad, aldus verweerder sub 1.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. In het licht van de hiervoor onder 4.3 genoemde maatstaf heeft verweerder sub 1 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder toestemming van en mededeling aan klager sub 1 stukken en geschriften in het geding te brengen. Hiermee diende verweerder sub 1 immers het belang van zijn cliënten. Dat de belangen van klagers hierdoor onevenredig zouden zijn geschaad is de voorzitter niet gebleken. Voorts kan de voorzitter, gelet op het verweer van verweerder sub 1, niet vaststellen dat verweerder sub 1 stukken en geschriften heeft gemanipuleerd. Klachtonderdeel g) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.8 Klagers verwijten verweerder sub 2 dat hij nalatig en tekortgeschoten is om verweerder sub 1 op het gebied van beroepsethiek en gedragsregels behoorlijk op te leiden, wat ertoe heeft geleid dat klagers zijn benadeeld.

4.9 Verweerder sub 2 stelt dat, hoewel een advocaat-stagiaire zijn werkzaamheden verricht onder leiding en verantwoordelijkheid van een patroon, deze laatste alleen tuchtrechtelijk kan worden aangesproken indien hij in die hoedanigheid tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt of het een gezamenlijke behandeling van een zaak door patroon en stagiaire betreft. Klagers hebben niet gesteld dat verweerder sub 2 in zijn hoedanigheid van patroon tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De procedure is voorts niet gezamenlijk door verweerders behandeld. Bovendien dient vooropgesteld te worden dat van enig verwijtbaar handelen aan de zijde van verweerder sub 1 geen sprake is, zodat verweerder sub 2 evenmin een verwijt kan worden gemaakt.

4.10 De voorzitter overweegt dat, los van de vraag of verweerder sub 2 tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor het handelen en/of nalaten van verweerder sub 1, geldt dat verweerder sub 1 (zoals hiervoor overwogen) geen tuchtrechtelijk verwijt treft, zodat van (daaraan gekoppelde) nalatigheid en tekortschieten aan de zijde van verweerder sub 2 evenmin is gebleken. Klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond.

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 28 januari 2019.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 januari 2019 verzonden.