Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:28

Zaaknummer

18-050/A/NH

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door haar declaraties aan een derde te sturen zonder hierover niet voor enig misverstand vatbare afspraken te maken en zonder steeds op de declaraties zelf duidelijk te maken op welke cliënt en op welke kwestie de declaratie betrekking heeft. Daarnaast heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door haar geheimhouderstelefoon aan een derde in gebruik te geven. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 februari 2019

in de zaak 18-050/A/NH

naar aanleiding van het bezwaar van:

mevrouw mr. M.M. Brink in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

deken

over:

  

verweerster

gemachtigde de heer mr. J.I.M.G. Jahae

advocaat te Amsterdam

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 23 januari 2018 met kenmerk mb/md/18-033/341844, door de raad ontvangen op 23 januari 2018, heeft de deken haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 11 december 2018 in aanwezigheid van de deken, vergezeld door mevrouw mr. Th.M. Dams, adjunct-secretaris, en verweerster, bijgestaan door mr. Jahae. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.2 De raad heeft (de gemachtigde van) verweerster ter zitting verzocht het vonnis in de strafzaak tegen verweerster, dat op 20 december 2018 werd verwacht, aan de raad toe te sturen en de deken en (de gemachtigde van) verweerster verzocht de raad uiterlijk op 21 januari 2019 een schriftelijke reactie op dat vonnis toe te sturen. Daarnaast heeft de raad verweerster ter zitting gevraagd om een enkel punt nader toe te lichten en de raad van aanvullende stukken te voorzien. Bij brief met bijlagen aan de raad van 18 december 2018 heeft de gemachtigde van verweerster dat laatste gedaan. Bij e-mail aan de raad van 21 december 2018 heeft de gemachtigde van verweerster een kopie van het vonnis in de strafzaak overgelegd en bij brief aan de raad van 14 januari 2019 heeft de gemachtigde van verweerster gereageerd op dit vonnis. Bij brief aan de raad van 18 januari 2019 heeft de deken gereageerd op het vonnis van 20 december 2018 en haar dekenbezwaren onder e), f) en g) ingetrokken en gereageerd op de brieven van de gemachtigde van klaagster van 18 december 2018 en 14 januari 2019.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad met bijlagen 1 tot en met 6, hetgeen ter zitting is besproken en de nadien gezonden brieven en stukken.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De heer A (hierna: A) en de broers B (hierna gezamenlijk: de broers B) zijn hoofdverdachten in een strafrechtelijk onderzoek dat zich onder meer richt op illegaal gokken en witwassen. Verweerster is in dit strafrechtelijk onderzoek tevens als verdachte aangemerkt.

2.2 A en de broers B waren de uiteindelijk belanghebbenden van North Dakota Enterprises Ltd gevestigd op de Kanaaleilanden, later North Dakota Enterprises S.A., gevestigd te Costa Rica (hierna allebei: NDE), IPS Ltd. (hierna: IPS), gevestigd op de Kanaaleilanden, later PSW Marketing Ltd. (hierna: PSW) gevestigd op Cyprus, en Teletick B.V. (hierna: Teletick).

2.3 NDE, IPS, PSW en Teletick boden gezamenlijk kansspelen aan op het internet. NDE was de eigenaar van de websites, het daadwerkelijke casino dat op het internet werd aangeboden en van de domeinnamen waaronder die casino’s op het internet konden worden gevonden. IPS en PSW verzorgde de financiële afwikkeling van de spellen, Teletick voerde de daadwerkelijke operations uit. A en de broers B waren via hun persoonlijke vennootschappen aandeelhouder/directeur van Teletick. IPS en PSW en Teletick werkten met elkaar samen op basis van een zogenoemde service agreement.

2.4 In 2008 is verweerster benaderd door A en zijn (belasting)adviseur de heer C (hierna: C) met het verzoek (onder andere) NDE in voorkomende gevallen van juridische bijstand te voorzien.

2.5 Bij e-mail van 16 februari 2009 heeft verweerster C onder meer geschreven:

“Ik verwijs naar onze vergadering van afgelopen vrijdag. Ik bevestig het volgende:

1. Jij stuurt mij de overeenkomst tussen de service verlener en IPS. Ik kijk de overeenkomst verder na.

2. Kun jij nog even telefonisch door laten geven hoe de sites heten? Heb ik niet genoteerd afgelopen vrijdag.

3. Ik kijk naar de positie van de service verlener in het kader van de relevante wetgeving.

4. Ik check nog even de positie in de Nederlandse rechtspraak. (…)

5. Ik ga bekijken hoe fysieke meetings het beste kunnen worden opgezet.

6. Ik check even voor strafrechtbijstand.

7. Ik stuur mijn advies en rekening naar jou. Ik bevestig voor de goede orde dat ik EUR 425 per uur kost en dat wij eens in de maand declareren. Betalingstermijn is veertien dagen. Onze declaraties zijn gespecificeerd. Ik tracht in dit soort zaken alles zelf te doen maar zal voor uitzoekwerk e.d. soms medewerkers vragen te helpen. Op onze diensten zijn onze algemene voorwaarden van toepassing. (…)”

2.6 In een memorandum van 24 februari 2009, gericht aan C met als onderwerp “Poker sites (Teletick)”, heeft verweerster onder meer geschreven:

“(…)

Kort en goed: waarschijnlijk zal gelden dat NDE Ltd. artikel 1 onder a van de WOK overtreedt omdat het spelen van poker in Nederland een kansspel is en NDE Ltd. door middel van de sites de gelegenheid geeft dit spel te spelen in Nederland. (…)

Kort en goed: het kan worden beargumenteerd dat Teletick niet artikel 1 onder b van de WOK overtreedt wanneer zij facilitaire betalingsdiensten levert ten behoeve van de door NDE aangeboden pokerspelen in Nederland. Er dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat een rechterlijk college daar anders over denkt. Als het leveren van deze diensten wel tot “bevorderen” wordt gerekend dan overtreedt Teletick de WOK indien NDE dat ook doet.

(…)

De overtreding van artikel 1 onder a WOK is een misdrijf. De overtreding van artikel 1 onder b WOK is een overtreding. (…)

Kort en goed: Teletick zou, indien er sprake is van een overtreding van de WOK (hetgeen wellicht dus helemaal niet het geval is) ten hoogste, en in het meest pessimistische scenario, kunnen worden veroordeeld tot het betalen van een boete van ten hoogste EUR 670.000.

(…)

Belangrijk is dat volgens artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht de (natuurlijke) personen die feitelijk leiding hebben gegeven aan de overtreding worden vereenzelvigd met de rechtspersoon. Dat wil dus zeggen dat de acties tegen Teletick B.V. zich mogelijk ook kunnen richten tegen Teletick Beheer B.V. en B Beheer B.V. en de heren [A en de broers B] in privé als zij feitelijk leiding hebben gegeven. Ten aanzien van de natuurlijke personen geldt, voor zover ik thans kan overzien, overigens dat zij slechts kunnen worden veroordeeld voor boetes die gelden voor natuurlijke personen.

(…)

Kort en goed: indien Teletick de WOK overtreedt en daarvoor wordt veroordeeld dan is het mogelijk dat zowel Teletick als de feitelijk leidinggevenden van Teletick het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen af te staan aan de Staat. (…)

Ik heb naar de service agreement tussen Teletick B.V. en IPS Ltd. gekeken. Op zichzelf zie ik niets raars aan de agreement. Het enige dat ik niet goed snap is de license constructie. Ik denk niet dat die er is. Het is gewoon een overeenkomst van opdracht. Dat kan worden verbeterd maar heeft geen haast. Verder vind ik het belangrijk dat de heren [A en de broers B] altijd tekenen in de naam van hun B.V.’s (…) Door dat onderscheid niet te maken wordt het juridisch makkelijker door de structuur heen te prikken. Dat moet worden vermeden.”

2.7 Kort na 24 februari 2009 heeft verweerster NDE op verzoek van A bijgestaan in een merkenrechtelijk geschil met Holland Casino. Verweerster is vanaf dat moment ook werkzaamheden voor een ander bedrijf van A gaan uitvoeren.

2.8 In 2011/2012 heeft verweerster de wijze waarop NDE, PSW en Teletick met elkaar samenwerkten (opnieuw) vastgelegd in twee overeenkomsten (een overeenkomst tussen NDE en PWS en een overeenkomst tussen Teletick en PWS).

2.9 In het najaar van 2012 heeft verweerster namens NDE een gedoogbrief bij de Kansspelautoriteit (hierna: de Ksa) aangevraagd, welke op 22 januari 2013 is afgegeven.

2.10 Verweerster heeft de declaraties voor haar werkzaamheden steeds naar (het kantoor van) C gestuurd.

2.11 Op 24 mei 2013 is door de rechter-commissaris een doorzoeking ter inbeslagneming uitgevoerd in de woning van A en zijn echtgenote. Op verzoek van A is verweerster toen naar de woning van A gekomen.

2.12 Een proces-verbaal van 10 september 2014 van de Dienst Landelijke Recherche Landelijke Eenheid luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Misbruik/ gebruik telefoon [verweerster] dd 24 mei 2013

Op 24 mei 2013 vonden in het kader van het onderzoek Rykiel doorzoekingen ter inbeslagneming plaats, onder andere in de woning van verdachte [A] (…) Tijdens de doorzoeking werden de gesprekken gevoerd met het telefoonnummer (…) in gebruik bij [A], afgeluisterd en geregistreerd (…) [Verweerster] arriveerde (…) om 14.10 uur bij de woning van [A] (…) waarna zij om 14.25 uur een gesprek met [A] en zijn echtgenote (…) in de achtertuin van de woning heeft gevoerd.

Na de doorzoeking ter inbeslagname heeft verdachte [A] diverse mensen gebeld, waaronder zijn oom (…), zijn buurman (…), (…) en [C].

Tegen zijn oom (…) zegt [A] dat hij niet veel kan zeggen, want er is vanochtend een inval geweest en zijn telefoon is niet schoon. (…) Iets later (…) belt [A] naar zijn buurman (…) en vraagt of hij straks een paar minuten de keuken van de buurman mag gebruiken. De buurman vindt het prima en zegt dat hij nu al mag komen als hij wil. [A] zegt dat hij nog even wil wachten, er komen wat mensen, zoals zijn advocate. (…)

Weer iets later (…) nodigt [A], (…) (OV: op dat moment werknemer bij Teletick BV) uit om naar de woning van zijn buren te komen en vraagt of (…), (…) ook mee wil nemen. [A] zegt tegen (…) dat hij niet al te veel over de telefoon moet zeggen. (…)

Om 18:35:34 uur belt [A] naar [C]. [C] wil bij [A] langskomen samen met [de broers B]. [A] zegt dat hij bij de buren zit (…) en dat daar meerdere mensen naartoe komen. Ze kunnen daar in alle rust en privé praten. (…)

Uit een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek (…) blijkt dat [A] tevens [D] wilde uitnodigen voor deze bespreking. Dit is niet gelukt, omdat [A] met een voor [D] onbekend nummer belde. Hieronder volgt een feitelijke weergave van dit gesprek: 

“[A]: ik had jou gisteravond al gebeld.

[D]: ik heb gisteren een eh een nummer gezien wat ik niet kende

(…)

[A]: ja dat was [verweerster].

(…)

[A]: dat was eh omdat dat namelijk een lijn is dan kan je gewoon alles zeggen.

[D]: ok ja ik ik wist niet van wie het was dus ik heb niet opgenomen.

[A]: nee dat maakt niet uit, maar ik had jou daarop gebeld omdat ik jou, eigenlijk had ik jou gisterenavond er al bij willen hebben want toen hadden we met zijn allen een gesprek (…)”

(…)

Uit onderzoek bleek echter dat het telefoonnummer in gebruik bij [D] (…) niet voorkwam op de historische printlijst van de telefoon in gebruik bij [verweerster] (…). In verband hiermee is een nader onderzoek ingesteld bij de provider KPN naar het registreren van telefoongesprekken en pogingen daartoe via een Nederlands netwerk. Hieruit bleek dat alleen geslaagde verbindingen geregistreerd worden en dat pogingen tot telefoongesprekken, bellen of gebeld worden maar niet beantwoorden, niet geregistreerd worden. (…)

Uit onderzoek in de verkeersgegevens blijkt dat met de telefoon van verdachte [verweerster] op 24 mei 2013 tussen 14:10 uur en 23:59 uur contact is geweest met diverse medewerkers, verdachten en getuigen in het onderzoek Rykiel tijdens en na de doorzoeking ter inbeslagneming dd 23 mei 2013 (…)”

2.13 Bij brief van 19 januari 2015 heeft mr. B in haar hoedanigheid van Hoofdofficier van Justitie Functioneel Parket een signaal afgegeven aan (de voorganger van) de deken (hierna evenals de huidige deken te noemen de deken) inhoudende, kort gezegd, dat in een onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezighoudt met onder meer het aanbieden van illegale gokspellen en witwassen, de politie en het Openbaar Ministerie (hierna: OM) op sterke aanwijzingen van mogelijk klachtwaardig handelen van de zijde van verweerster zijn gestuit en zij in dit onderzoek tevens als verdachte is aangemerkt.

2.14 De deken heeft naar aanleiding van de hiervoor genoemde brief van mr. B uit hoofde van de Advocatenwet onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van verweerster.

2.15 Op 19 januari 2016 heeft op het Bureau van de Orde Noord-Holland een bespreking plaatsgevonden tussen de deken, mr. L, portefeuillehouder strafrecht (Raad van de Orde Noord-Holland), mr. B en mr. M, officieren van justitie.

2.16 Bij brief van 8 februari 2016 heeft de deken mrs. B en M verzocht aan te geven of de in de brief geformuleerde klachten van het OM over verweerster juist zijn.

2.17 Bij brief van 15 maart 2016 heeft mr. B op de brief van de deken gereageerd en de deken verzocht de volledige klacht over verweerster in onderzoek te nemen.

2.18 Het onderzoek naar verweerster is, na een geschil over doorzending door de deken aan het OM van een namens verweerster aan de deken toegezonden vertrouwelijk stuk, na instemming van het OM, verweerster en de deken, overgenomen en voortgezet door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken Noord-Nederland). De deken Noord-Nederland heeft op 25 augustus 2017 een rapport uitgebracht. Op 12 februari 2018 heeft hij een aanvullend rapport uitgebracht.

2.19 Op 20 december 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen verweerster en verweerster vrijgesproken van, kort gezegd, deelname aan een criminele organisatie, overtreding van de Wet op de Kansspelen, witwassen en het meermalen plegen van valsheid in geschrifte.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) haar werkzaamheden niet heeft verricht op basis van een schriftelijke opdrachtbevestiging;

b) de identiteit van haar cliënten onvoldoende heeft geïdentificeerd;

c) structureel heeft gedeclareerd aan een partij die geen opdrachtgever is zonder dat zij duidelijke specificaties heeft verstrekt en zonder duidelijk op schrift gestelde afspraken;

d) misbruik heeft gemaakt van haar geheimhouderstelefoon;

e) proactief een organisatie heeft geadviseerd die in ieder geval tot aan het moment van de afgifte van een gedoogverklaring illegale activiteiten verrichtte;

f) in het kader van de aanvraag van een gedoogbrief de Ksa onjuiste informatie heeft verschaft;

g) haar medewerking heeft verleend aan dan wel de instandhouding heeft gefaciliteerd van een frauduleuze katvanger constructie.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad bezwaaronderdeel a)

5.1 In bezwaaronderdeel a) verwijt de deken verweerster dat zij haar werkzaamheden niet heeft verricht op basis van een schriftelijke opdrachtbevestiging. De deken heeft hierbij verwezen naar artikel 7.5 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) en regel 8 van de Gedragsregels 1992. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd was de Voda nog niet in werking getreden in de periode dat verweerster haar diensten verleende. Regel 8 van de gedragsregels 1992 gold toen wel. Daarin is bepaald dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. De achtergrond van deze regel is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

5.2 De raad overweegt als volgt. Hoewel het ook in de periode dat verweerster haar werkzaamheden verrichtte aanbeveling verdiende om de verleende opdracht schriftelijk te bevestigen, bestond daar toen (nog) geen verplichting toe. Het ontbreken van een opdrachtbevestiging is op zich dan ook niet klachtwaardig. Dat zou anders kunnen zijn als over de gemaakte afspraken onduidelijkheden en misverstanden waren ontstaan tussen verweerster en haar cliënt(en). Gesteld noch gebleken is echter dat de cliënt(en) van verweerster zich hierover tijdens de looptijd van de bijstand door verweerster heeft (hebben) beklaagd. Bovendien heeft verweerster wel een opdrachtbevestiging gestuurd, namelijk op 16 februari 2009. Hoewel die opdrachtbevestiging naar de eisen van nu wellicht wat summier is, staat daarin wel de strekking van de (eerste) aan haar verleende opdracht beschreven, alsmede het door haar gehanteerde uurtarief en een verwijzing naar de vindplaats van haar algemene voorwaarden. Dat verweerster nog andere opdrachtbevestigingen heeft gestuurd, blijkt niet uit het klachtdossier. Wel  bevat het klachtdossier e-mailverkeer van en naar verweerster waarin verzoeken aan haar zijn gedaan en waarin zij beschrijft welke werkzaamheden zij heeft verricht. Dat is in dit geval voldoende. Vast staat immers dat tussen NDE (en A en Teletick) en verweerster een langdurige advocaat-cliëntrelatie heeft bestaan. NDE (en A en Teletick) zijn cliënten in het zakelijke verkeer, voor wie verweerster meerdere (advies)werkzaamheden heeft verricht. Op grond van de opgedane ervaringen in het verleden moeten NDE (en A en Teletick) geacht worden bekend te zijn met de gang van zaken van een dergelijk advies, alsmede bijvoorbeeld van het door verweerster gehanteerde uurtarief. Verweerster heeft bovendien vooral adviserende werkzaamheden verricht en geen procedures met de daarbij behorende procesrisico’s gevoerd. Onder die omstandigheden acht de raad het begrijpelijk dat niet steeds een (uitgebreide) schriftelijke vastlegging heeft plaatsgevonden. Bezwaaronderdeel a) is dan ook ongegrond.

Ad bezwaaronderdeel b)

5.3 In dit bezwaaronderdeel verwijt de deken verweerster dat zij haar cliënten niet of onvoldoende heeft geïdentificeerd. De deken heeft hierbij verwezen naar de artikelen 7.1, 7.2 en 7.3 van de Voda en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft). De deken heeft ter zitting verklaard dat per abuis is verwezen naar de Wwft en erkend dat de Voda nog niet van kracht was ten tijde van het handelen en/of nalaten van verweerster. Wel waren toen van kracht artikel 2 van de Richtlijnen ter voorkoming van de betrokkenheid van de advocaat bij criminele handelingen (de zogenoemde Bruyninckx-richtlijnen, geldend van 15 september 1995 tot 1 juli 2009) en de artikelen 7-9 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit (inwerking getreden op 1 juli 2009, hierna: Vafi). In voormelde twee regelingen is onder meer bepaald dat de advocaat verplicht is zich bij de aanvaarding van de opdracht te vergewissen van de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval tevens van de identiteit van de tussenpersoon die de opdracht heeft verstrekt, tenzij de aard of de omstandigheden van de zaak dit onmogelijk maken.

5.4 De raad overweegt als volgt. De deken heeft in haar bezwaar niet gespecificeerd welke cliënten verweerster onvoldoende zou hebben geïdentificeerd. Ter zitting heeft de deken NDE, IPS, PSW en Teletick als cliënten van verweerster genoemd. De raad gaat er dan ook vanuit dat de deken bedoelt dat verweerster die vennootschappen niet (voldoende) heeft geïdentificeerd.

5.5 Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij tijdens het eerste gesprek met A en C in 2008 hun paspoorten heeft gezien en gekopieerd en dat zij, voor zover zij is opgetreden voor vennootschappen waarbij A betrokken was, steeds een uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft verkregen. Voorts heeft verweerster onbetwist gesteld dat zij contact heeft gehad met de toenmalige bestuurder van NDE, de heer E, en dat zij ten tijde van het contact dat zij namens NDE had met de Ksa in 2012 bij één van de fiscalisten van NDE heeft geverifieerd dat mevrouw F de bestuurder van NDE was. Het verkrijgen van een uittreksel van de Kamer van Koophandel in Costa Rica is niet mogelijk gebleken, aldus steeds verweerster.

5.6 De raad is van oordeel dat verweerster zich hiermee voldoende heeft vergewist van de identiteit van NDE (en van A, Teletick en C (als tussenpersoon). De deken heeft niet onderbouwd wat verweerster op dit punt anders had kunnen en moeten doen. Dat verweerster gerede twijfel had moeten hebben dan wel dat er omstandigheden waren die gerede twijfel rechtvaardigden over de identiteit van de cliënt(en) en verweerster op grond van artikel 3 van de Bruyninckx-richtlijnen/artikel 8 lid 2 Vafi nader onderzoek had moeten instellen, heeft de deken onvoldoende onderbouwd. Dat ook IPS en PSW cliënten van verweerster zijn geweest, heeft de deken voorts, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet onderbouwd. De enkele omstandigheid dat verweerster overeenkomsten heeft opgesteld waarbij PSW als partij betrokken was leidt er niet toe dat PSW als haar cliënte kan of moet worden beschouwd. Bezwaaronderdeel b) is derhalve eveneens ongegrond.

Ad bezwaaronderdeel c)

5.7 Dit bezwaaronderdeel ziet op de declaraties van verweerster. De deken verwijt verweerster dat zij structureel heeft gedeclareerd aan een partij die geen opdrachtgever van verweerster was – C – zonder dat zij duidelijke specificaties heeft verstrekt en zonder duidelijk op schrift gestelde afspraken.

5.8 De raad overweegt als volgt. De meerderheid van de declaraties van verweerster die zich in het klachtdossier bevinden zijn gericht aan (de vennootschap van) C, hoewel C geen opdrachtgever van verweerster was. Verweerster heeft toegelicht dat zij dit – na overleg met en toestemming van C – heeft gedaan omdat zij, althans haar (voormalige) kantoor geen debiteur in Costa Rica wenste en eventuele daaraan verbonden incassorisico’s wenste te vermijden. Anders dan verweerster meent kan haar van deze handelwijze een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.9 Hoewel op zich juist is dat het versturen van een declaratie aan een derde als zodanig niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, dient de advocaat, in het geval hij zijn declaratie aan een derde verstuurt, ervoor te zorgen dat volkomen duidelijk is op welke cliënt de declaratie betrekking heeft. In dit geval heeft verweerster in de opdrachtbevestiging van 16 februari 2009 aan C geschreven dat zij haar advies (naar de raad begrijpt haar advies van 24 februari 2009) en de rekening (naar de raad begrijpt van het advies van 24 februari 2009) naar hem stuurt. Nadere afspraken over declaraties blijken niet uit het dossier. Uit de declaraties zelf blijkt voorts vaak niet op welke rechtspersoon de werkzaamheden betrekking hebben. In het klachtdossier bevinden zich bijvoorbeeld een aantal declaraties met als zaaknaam “C/Algemeen” en noch uit die declaraties zelf noch uit de specificaties blijkt voor welke rechtspersoon de werkzaamheden zijn verricht. Datzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor de declaraties met als zaaknaam (…). Ook heeft verweerster haar declaraties voor haar werkzaamheden ten behoeve van de echtscheiding van A aan C gestuurd. Doordat uit de declaraties zelf niet steeds duidelijk blijkt wie de client is/op welke client de genoemde werkzaamheden betrekking hebben gehad, kunnen misverstanden ontstaan en kan er misbruik van worden gemaakt. Zo maakt deze declareerwijze het mogelijk dat omzetbelasting wordt verrekend door een vennootschap, terwijl deze is verschuldigd over diensten ten behoeve van een privé-persoon. Dat dit risico zich niet heeft verwezenlijkt, zoals verweerster stelt, doet hieraan niet af. Bezwaaronderdeel c) is gegrond.

Ad bezwaaronderdeel d)

5.10 Dit bezwaaronderdeel heeft betrekking op de geheimhouderstelefoon van verweerster. Volgens de deken heeft verweerster misbruik gemaakt van haar geheimhouderstelefoon doordat zij haar telefoon aan een derde – A – ter beschikking heeft gesteld tijdens de doorzoeking van zijn woning op 24 mei 2013. De deken heeft hierbij verwezen naar afdeling 6.3 en artikel 6.11 lid 3 en 4 Voda. Zoals hiervoor reeds is overwogen was de Voda in 2013 nog niet in werking getreden. Wel gold toen de Verordening op de nummerherkenning. In artikel 7 lid 1 van die verordening is bepaald dat de advocaat er zorg voor draagt dat personen zonder verschoningsrecht of een van hem afgeleid verschoningsrecht geen gebruik maken van zijn geheimhoudersnummers.

5.11 Verweerster heeft aangevoerd dat zij er destijds niet van op de hoogte was dat zij haar geheimhouderstelefoon niet door een derde mocht laten gebruiken en dat zij niet meer weet of zij dat op de bewuste dag, 24 mei 2013, heeft gedaan. Zij weet nog wel dat zij op enig moment aan een van de aanwezige verbalisanten heeft gevraagd of zij mocht bellen en dat toen te kennen is gegeven dat daartegen geen bezwaar bestond. Alleen al uit het feit dat verweerster heeft gevraagd of zij mocht bellen moet worden afgeleid dat zij niet kwaad van zin was. A heeft overigens zelf tijdens de zitting in de strafzaak verklaard dat hij nooit met de telefoon van verweerster heeft gebeld. Voor zover A wel heeft getracht met de geheimhouderstelefoon van verweerster D, een andere verdachte in het in 2.1 genoemde strafrechtelijk onderzoek, te bellen geldt dat er geen gesprek tot stand is gekomen. Er is derhalve hooguit sprake geweest van een poging en er is geen informatie gedeeld met de geheimhouderstelefoon. De vraag is dan ook of onder die omstandigheden kan worden gesteld dat de geheimhouderstelefoon is gebruikt. Voorts kan niet worden uitgesloten dat sprake is geweest van een conference call waaraan A als toehoorder heeft deelgenomen, aldus nog steeds verweerster.

5.12 De raad overweegt als volgt. Uit een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek van 25 mei 2013 (zie het proces-verbaal van 10 september 2014, hiervoor in 2.12) blijkt dat A D wilde uitnodigen voor een bespreking, maar dat dit niet is gelukt omdat hij met een voor haar onbekend nummer belde, het nummer van verweerster, en dat dat volgens A was omdat “dat namelijk een lijn is dan kan je gewoon alles zeggen”. Hieruit volgt naar het oordeel van de raad genoegzaam dat A D op 24 mei 2013 heeft gebeld met de geheimhouderstelefoon van verweerster. Dit geldt temeer nu A kennelijk wist dat verweerster een geheimhouderstelefoon heeft en wat het gevolg daarvan is voor de met die telefoon gevoerde gesprekken. Dat A heeft gebeld met de geheimhouderstelefoon van verweerster wordt nog eens bevestigd doordat uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat op 24 mei 2013 met de geheimhouderstelefoon van verweerster naar verschillende personen in de omgeving van A is gebeld (in totaal 26 keer), waaronder zijn moeder. Het zou zo kunnen zijn dat verweerster deze gesprekken zelf heeft gevoerd, maar dat ligt niet voor de hand. Temeer niet, nu verweerster steeds heeft gezegd geen weet meer te hebben van eventueel gebruik van haar telefoon op deze dag. Dat sprake zou zijn geweest van een conference call, zoals verweerster heeft aangevoerd, acht de raad niet aannemelijk. Het feit dat A tijdens de zitting in de strafzaak op 9 oktober 2018 heeft verklaard dat hij niet met de geheimhouderstelefoon van verweerster heeft gebeld acht de raad voorts, gelet op de inhoud van het hiervoor genoemde telefoongesprek, niet geloofwaardig. Het verweer dat van strijd met artikel 7 lid 1 van de Verordening op de nummerherkenning geen sprake is omdat het telefoongesprek met D niet tot stand is gekomen gaat niet op. Relevant is dat verweerster haar telefoon aan een derde ter beschikking heeft gesteld. Dat is in strijd met de verplichting van de advocaat uit artikel 7 van de Verordening op de nummerherkenning om ervoor zorg te dragen dat personen zonder verschoningsrecht geen gebruik maken van zijn geheimhoudersnummers. Voor zover verweerster nog heeft aangevoerd dat zij van de aanwezige verbalisant toestemming had gekregen om te bellen geldt dat die toestemming niet heeft kunnen zien op het gebruik van de geheimhouderstelefoon door A. Bovendien is het de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat om op de hoogte te zijn van de regelgeving omtrent de geheimhouderstelefoon en vrijwaart toestemming van een verbalisant voor het gebruik van die telefoon de advocaat niet van zijn verplichtingen daaromtrent. Bezwaaronderdeel d) is dan ook gegrond.

Ad bezwaaronderdelen e), f) en g)

5.13 De deken heeft bezwaaronderdelen e), f) en g) ingetrokken. De raad ziet geen aanleiding deze bezwaaronderdelen om redenen van algemeen belang voort te zetten, zodat bezwaaronderdelen e), f) en g) geen bespreking behoeven.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door haar declaraties aan een derde te sturen zonder hierover niet voor enig misverstand vatbare afspraken te maken en zonder steeds op de declaraties zelf duidelijk te maken op welke cliënt en op welke kwestie de declaratie betrekking heeft. Daarnaast heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door haar geheimhouderstelefoon aan A in gebruik te geven. De raad acht hiervoor de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1  Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat. 

7.2 Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart bezwaaronderdelen c) en d) gegrond;

- verklaart bezwaaronderdelen a) en b) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs., E.M.J. van Nieuwenhuizen, L.H. Rammeloo, E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2019.

Griffier Voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2019 verzonden.