Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-02-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:35

Zaaknummer

18-500

Inhoudsindicatie

De raad oordeelt de klachten van klager over de kwaliteit van de dienstverlening ongegrond. Verweerder heeft in de 3,5 week waarin hij (opnieuw) voor klager heeft opgetreden voortvarend en deskundig bijgestaan en klager daarbij nauwgezet betrokken. Klager is in een deel van de klachten niet-ontvankelijk ex artikel 46g lid 1 sub a Aw wegens overschrijding van de klachttermijn van drie jaar. Klachten over het optreden door kantoorgenote van verweerder in zijn zaak oordeelt de raad gegrond. Verweerder is niet duidelijk geweest over de hoedanigheid waarin zijn kantoorgenote – bedrijfsjuriste - voor klager zou optreden. Door niet schriftelijk vast te leggen dat zij geen advocaat was, zoals klager dacht en in de gegeven omstandigheden mocht denken, heeft verweerder in strijd met gedragsregel 8 (oud) gehandeld. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling (oud).

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 februari 2019

in de zaak 18-500

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 juli 2017, aangevuld bij brief van 27 augustus 2017, heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 2 juli 2018 met kenmerk 17-0220/MV/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 november 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De pleitaantekeningen, met bijlagen, zijn daaraan gehecht.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Via een wederzijdse relatie, de heer W, behartigt verweerder sinds 2005 de (zakelijke) belangen van klager.

2.3    Tussen één van de vennootschappen van klager, hierna: A BV, en klager en (de vennootschap van) verweerder is een overeenkomst gesloten gedateerd 1 februari 2013 waarin A BV en klager zich bereid hebben verklaard om garant te staan voor de betaling van alle door J BV aan (de vennootschap van) verweerder verschuldigde bedragen, inclusief handelsrente, wegens eerder door hem voor J BV verrichte werkzaamheden. In deze overeenkomst zijn verschillende rentepercentages opgenomen. Blijkens een overgelegd overzicht bedroeg de schuld van J BV aan verweerder op 14 januari 2014 € 52.055,49.

2.4    Omstreeks 4 februari 2014 is op verzoek van klager faillissement uitgesproken van J BV en A BV.

2.5    Op 15 april 2015 heeft klager in het kader van de garantiestelling aan (de vennootschap van) verweerder een bedrag van € 2.420,- betaald.

2.6    Blijkens een door klager ondertekend schuldenoverzicht van 31 mei 2017 bedroeg de schuld van klager aan (de vennootschap van) verweerder als concurrente schuldeiser op dat moment € 79.920,58.

2.7    Per e-mail van 30 mei 2017 heeft verweerder, in reactie op de e-mail van klager van 25 mei 2017, aan klager laten weten:

“(…) Zoals vorige week besproken help ik je graag met deze claim.

Qua vergoeding voor onze werkzaamheden denk ik aan het volgende:

1. Voor de claim fase EUR 15.000,- inclusief studie van het dossier en alle stukken, opstellen claim brieven en overleg met de gemeente.

2. Voor een eventuele procedure 15% van de opbrengst (waarbij de claim zal worden ondergebracht bij een proces financieringsbedrijf omdat wij als advocatenkantoor niet op deze basis mogen werken).”

2.8    Per e-mail van 31 mei 2017 heeft verweerder aan klager gemeld:

“In cc staat mijn kantoorgenoot mevrouw mr. [A]. Zij zal het dossier samen met mij oppakken dus je kan haar in kopiëren op alle e-mails (inclusief de we transfer).”

2.9    Op 8 juni 2017 heeft verweerder aan klager bij zijn e-mail als bijlage een ‘engagement letter’ gestuurd, en in de mail aan klager laten weten dat over de door klager voorgestelde success fee van € 250.000,- de volgende ochtend zal worden gesproken. In de ‘engagement letter’ is, voor zover in deze relevant, als behandelaar van de zaak de naam van verweerder genoemd en voorts:

“Onze interne procedures vereisen een heldere en schriftelijke vastlegging van iedere opdracht en de voorwaarden waaronder wij deze verlenen. In deze brief beschrijven wij daarom de opdracht die u verleend heeft aan [naam advocatenkantoor] BV alsmede de voorwaarden waaronder wij deze uitvoeren. (…)

Wij zullen u vertegenwoordigen in de zaak jegens: (…)

Als vergoeding voor onze diensten brengen wij per fase een vast bedrag exclusief 21% BTW in rekening:

1.    Buitengerechtelijke fase EUR 15.000 (…)

2.    Gerechtelijke fase (procedure rechtbank) nader overeen te komen (…).”

2.10    Per e-mail van 9 juni 2017 heeft verweerder, kort gezegd, de gemeente namens klager gewezen op de geconstateerde overeenkomsten tussen de eerder door klager in 2005 voor de gemeente ontwikkelde bouwplannen voor een nieuw stadion en de in 2016 door andere bedrijven ontwikkelde nieuwbouwplannen voor een stadion en heeft op basis daarvan aan de gemeente verzocht om contact met elkaar te hebben om het gebruik van het plan van klager door de gemeente en de andere bedrijven en de daaraan te stellen voorwaarden te bespreken. Verweerder heeft deze brief in kopie aan de twee andere betrokken bedrijven gestuurd, alsmede naar klager gemaild.

2.11    Per e-mail van 16 juni 2017 om 6:30 uur heeft klager aan verweerder en aan mr. A onder meer het volgende laten weten:

“Partijen hebben niet gereageerd op de eerste brief, behalve de gemeente met het verzoek als we verdere informatie willen over de voortgang, dan moeten we maar contact opnemen met …

Voelt niet serieus…

Met [verweerder] van de week gesproken, dat nu partijen onder druk worden gezet, beweging ontstaat niet vanzelf.

Vandaag heb ik begrepen gaan de drie partijen met een stevige brief aangeschreven worden (de vrijblijvendheid moet eraf), ze krijgen tot dinsdag 14.00 uur de tijd om te reageren.

Daarna dreigen met dagvaarding? Of gaan we nu verhinderdata’s opvragen?

Ik lees/hoor graag van jullie.

PS. De drie gemailde brieven naar partijen, ook mailen naar mij voor mijn dossier. (…).”

2.12    In een e-mail van 16 juni 2017 om 17:26 uur, met een bijgevoegde brief, heeft mr. A, gericht aan de heer D aan de gemeente, en tevens aan de twee andere betrokken partijen, gevraagd om inhoudelijk te reageren op de e-mail van 9 juni 2017 van verweerder met betrekking tot de stadion-kwestie van klager. Deze e-mail heeft mr. A ondertekend als bedrijfsjurist en de bijgevoegde brief als mr. A zonder functie-aanduiding.

2.13    Verweerder heeft per e-mail van 16 juni 2017 om 21:05 uur aan klager ter kennisgeving doorgestuurd. In reactie hierop heeft klager per e-mail van 21:10 uur aan verweerder, in cc aan mr. A, gewezen op de onzorgvuldigheden dat de door hem ontvangen brief naar de gemeente aan de verkeerde contactpersoon was gericht, terwijl die brief met die contactpersoon waarschijnlijk voor de tweede betrokken partijen was bedoeld, en dat de brief aan de derde betrokken partij niet aan hem was doorgestuurd.

2.14    Per e-mail van 19 juni 2017 om 9:43 uur heeft mr. A aan klager alsnog de op 16 juni 2017 aan de derde betrokken partij toegezonden en heeft deze e-mail ondertekend met naam en ‘bedrijfsjurist’. In reactie hierop heeft klager diezelfde dag zich per e-mail van 9:55 uur bij mr. A, in cc bij verweerder, opnieuw beklaagd over de onjuiste tenaamstelling in de brief aan de gemeente en vanwege zijn onvrede over de gang van zaken aangegeven zich te beraden over het vervolg.

2.15    Per e-mails van 19 juni 2017:

-    om 12:07 uur heeft verweerder aan klager zijn excuses gemaakt voor de verkeerde tenaamstelling in de brief aan de gemeente en voorts:

“Ik vind de toonzetting van jouw laatste e-mails en sms berichten jammer. Wij hebben jou tot op heden op een goede en professionele manier bijgestaan en zullen dat ook blijven doen. Jouw klaarblijkelijke irritatie kan ik dan ook niet helemaal plaatsen. Daarbij merk ik dat jij emotioneel betrokken bent. (…)

Ik zal je morgen bellen om de verdere gang van zaken te bespreken.”

-    om 12:23 uur heeft klager aan verweerder laten weten dat hij tot nader order geen actie meer mocht ondernemen, en

-    om 12:43 uur aan verweerder gemeld dat hij die avond nog een overzicht van zijn “irritatiepunten” zal mailen;

-    om 12:46 uur heeft verweerder aan klager onder meer het volgende laten weten:

“Klaarblijkelijk is het feit dat ik op stel en sprong flexibel in mijn agenda heb geschakeld om jou bij te staan, waarbij ik ook van jouw kant enige flexibiliteit vroeg, geen juiste keus geweest. Dat jij hier een ‘slecht gevoel’ aan over houdt snap ik niet. Ook uit jouw e-mails en sms berichten van de afgelopen dagen blijkt dat er bij jou klaarblijkelijk iets dwars zit. Ik kan dit volstrekt niet plaatsen.

Ik/wij hebben jou tot op heden goed en professioneel bij gestaan. Datzelfde deed ik enkele jaren geleden. Ik heb jou toen alle ruimte gelaten die je nodig had. Daarbij ervaar ik nu voor de tweede maal dat ik teleur gesteld wordt in jou en jouw manier van handelen. Dat vind ik jammer.

Ik wens je veel succes met je claim.”

-    om 15:18 uur heeft klager aan verweerder zijn teleurstelling uitgesproken en bevestigd dat hun wegen zich dus scheiden;

-    om 15:26 uur heeft verweerder aan klager gevraagd hoe om te gaan met de door hun gespendeerde uren en met de betaling van het door klager verschuldigde bedrag van circa € 76.000,-;

-    om 15:37 uur heeft klager daarop laten weten dat de betaling van de € 76.000,- bij de schuldsanering loopt en zijn procestijd nodig heeft en voorts:

“ De uren die je nu gemaakt hebt, kunnen nooit veel zijn. De eerste brief was duidelijk de 2e brief sloeg nergens op. Geef maar op hoeveel tijd met specificatie je bezig bent geweest en daar neem ik dan contact met je over op.”

2.16    Per e-mail van 7 juli 2017 is door het kantoor van verweerder aan klager een factuur, met urenspecificatie, ter hoogte van €  6.292,00 gestuurd, met daarin als fee van verweerder een bedrag van € 3.445,00 en de fee van mr. A een bedrag van € 1.775,00. Uit de urenspecificatie blijkt dat voor verweerder een tarief van € 265,00 en voor mr. A een tarief van € 195,00, exclusief btw, in rekening is gebracht.

2.17    Per e-mail van 8 juli 2017 heeft klager, in cc aan verweerder en aan mr. A, zich tot de deken gewend en in die e-mail onder meer aangegeven een klacht, alsmede een schadeclaim, tegen verweerder en mr. A, advocaten van hetzelfde advocatenkantoor, te willen indienen en in dat kader contact met de deken te willen hebben.

2.18    Per e-mail van 10 juli 2017:

-    om 13:22 uur heeft verweerder aan klager laten weten zich niet te laten chanteren door indiening van een klacht bij de deken maar niettemin een betalingsvoorstel gedaan;

-    om 13:57 uur heeft klager verweerder erop gewezen dat hij door toesturen van de factuur de deur heeft dichtgegooid voor overleg en voorts:

“Ik heb hier niets te verliezen. Mijn positie ben ik al kwijt door jouw optreden. De klacht zet ik door naar jou en [A]. Het gaat niet alleen meer over het dossier [stadion]. Je hebt mij in mijn ziel geraakt door te schrijven dat ik een slecht mens ben. (…).”

2.19    Per e-mail van 12 juli 2017 heeft verweerder, na zijn contact met hun wederzijdse relatie de heer W daarover, aan klager zijn excuses aangeboden over zijn eerdere opmerking dat hij in klager teleurgesteld was als mens, terwijl dat door klager mogelijk was opgevat als dat hij een slecht mens was.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    onprofessioneel en emotioneel in de zaak van klager over het stadion te handelen, waardoor klager benadeeld is in de aanpak van zijn zaak en schade heeft geleden;

b)    misbruik te maken van klager door een overeenkomst tot garantstelling en tot meerdere zekerheid d.d. 1 februari 2013 aan te gaan;

c)    de onder b) bedoelde overeenkomst te antedateren, omdat klager zijn faillissement ging aanvragen.

Toelichting:

De overeenkomst is op dinsdag 14 januari 2014 door klager op kantoor van verweerder getekend, niet op 1 februari 2013. Verweerder heeft moedwillig de overeenkomst geantedateerd omdat klager met zijn vennootschap faillissement ging aanvragen. Bij de overeenkomst was een bijlage gevoegd met een overzicht van de openstaande facturen tot 14 januari 2014 met als schuld € 52.055,49;

d)    een andere overeenkomst op te stellen waarin verweerder voorrang heeft op de boedel ten nadele van de curator en overige schuldeisers, welke overeenkomst direct is verscheurd omdat verweerder aangaf dat dit er te dik op lag en paulianeus handelen verweten kon worden;

e)    in de onder b) bedoelde overeenkomst verschillende rentepercentages te hanteren;

f)    in artikel 5 van de onder b) bedoelde overeenkomst voor zijn eigen voordeel zekerheden vast te leggen die achteraf bezien buitenproportioneel waren;

g)    blijkens het overzicht schuldsanering van klager van 31 mei 2017 opgave te doen van de openstaande schuld van klager van in totaal € 72.920,92, terwijl dit bedrag niet terug te leiden is naar de daadwerkelijke schuld van € 52.055,49;

h)    de door klager op 15 april 2015 gedane aflossing van op de onder c) en g) bedoelde openstaande schuld daarop niet in mindering te brengen;

i)    niet aan klager aan te geven dat zijn medewerkster, mevrouw A, geen advocaat is;

j)    zijn medewerkster, mevrouw A, in de zaak van klager te laten communiceren met de tegenpartij met gerenommeerde advocaten, terwijl klager daarvoor absoluut geen toestemming had gegeven als hij had geweten dat zij geen advocaat was;

k)    belangrijke communicatie over te laten aan zijn medewerkster, mevrouw A, terwijl zij geen advocaat is en klager aan verweerder in beginsel opdracht had gegeven als advocaat;

l)    de overeengekomen succesfee van € 250.000,- niet schriftelijk vast te leggen.

Toelichting:

Volgens klager heeft verweerder in zijn ‘engagement letter’ van 8 juni 2017 aan klager ten onrechte nagelaten om daarin op te nemen dat een succesfee voor € 250.000,- was overeengekomen;

m)    zijn geheimhoudingsplicht te schenden door inhoudelijke details over de zaak van klager te bespreken met de heer W in het kader van het bemiddelingsverzoek van verweerder.

Toelichting:

Volgens klager stond het verweerder niet vrij om de heer W, die klager als een broer beschouwt, te benaderen met een bemiddelingsverzoek en daarbij te vertellen over de inhoud van het dossier. Daarmee heeft hij zijn geheimhoudingsplicht jegens klager geschonden.

3.2    De klacht van klager ziet in de kern op de volgende twee kwesties:

In de oudste kwestie gaat het voor klager om het feit dat hij met verweerder een overeenkomst tot garantstelling d.d. 1 februari 2013 heeft gesloten in verband met zijn achterstallige declaraties van verweerder en in verband met het faillissement van een vennootschap waarvan klager toen bestuurder was. De klachtonderdelen b) tot en met h) zien daarop.

In de andere kwestie, die speelt in de periode van 25 mei 2015 tot en met 19 juni 2015, heeft klager verweerder ingeschakeld in verband met de voorgenomen bouw van een nieuw stadion in Rotterdam. Volgens klager lijken de door de betrokkenen aan die bouw ten grondslag gelegde plannen erg op de plannen zoals deze reeds in 2004 door (een voormalige vennootschap van) klager aan de gemeente werden voorgesteld. Hij heeft klager verzocht om hem bij te staan in de vordering die hij meent te hebben op de partijen die bij de bouw van het stadion betrokken zijn. De klachtonderdelen a), g) tot en met m) zien daar vooral op.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder betwist gemotiveerd de door klager geschetste gang van zaken en de in het klaagschrift beweerde feiten. Door de grote boosheid van klager over de zaak was klager emotioneel zeer betrokken bij zijn dossier met te hoge verwachtingen en ging daardoor zeer directief en uiterst gebiedend te werk. Toen verweerder  omstreeks 16 juni 2017 liet weten niet tevens de andere vorderingen van klager te willen oppakken, richtte de boosheid van klager zich ook op verweerder. Dat was voor verweerder de aanleiding om, na de e-mail van klager van 19 juni 2017 dat tot hij tot nader order geen acties meer mocht ondernemen en  diens lijst met irritatiepunten, de opdracht van klager neer te leggen, hetgeen hij op de juiste zorgvuldige wijze per e-mail van 19 juni 2017 heeft gedaan als van hem verwacht mocht worden. Terwijl klager daarop aanvankelijk goed reageerde heeft hij, na ontvangst van de factuur van 8 juli 2017, gereageerd door indiening van de onderhavige klacht.

4.3    Verweerder bestrijdt dat hij klager heeft benadeeld of op enige manier onprofessioneel heeft gehandeld. Op verzoek van klager heeft hij na aanvang van de opdracht op 25 mei 2017 in zeer korte termijn het volledige dossier van klager bestudeerd en in nauw overleg met klager een claimbrief opgesteld die op 9 juni 2017 aan de gemeente is verstuurd. Alle concepten zijn altijd uitvoerig vooraf door verweerder met klager besproken, wat door medewerkster A bevestigd kan worden. Vooraf is met klager de strategie besproken om in eerste instantie, zoals duidelijk blijkt uit de brief namens klager, alleen de gemeente aansprakelijk te stellen en de andere betrokken partijen in de cc te zetten. De enige ‘slordige’ fout is geweest dat in één van de drie herinneringsbrieven die door medewerkster A op 16 juni 2017 werden uitgestuurd een verkeerde contactpersoon van de gemeente werd genoemd. Dat heeft verweerder in zijn e-mail van 19 juni 2017 richting klager ook meteen erkend en daarvoor aldus zijn volledige verantwoording genomen.

4.4    Verweerder stelt dat hij daadwerkelijk teleurgesteld was over de hele gang van zaken met klager. Na het gesprek met de wederzijdse bekende heer W heeft hij in zijn e-mail van 12 juli 2017 aan klager dat nogmaals uitgelegd, namelijk dat hij teleurgesteld was in klager als mens, zonder dat hij daarmee heeft bedoeld te suggereren dat klager een slecht mens was en daarvoor zijn excuses aangeboden.

Ad klachtonderdelen b) tot en met f)

4.5    Primair voert verweerder aan dat klager niet-ontvankelijk is in deze klachtonderdelen wegens het verstrijken van de wettelijke driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46 g lid 1 Advocatenwet. Voor zover klager daarin wel kan worden ontvangen, voert verweerder hiertegen gemotiveerd verweer, waarop de raad zo nodig in de beoordeling nader in zal gaan.

Ad klachtonderdelen g) en h)

4.6    Volgens verweerder kwam het door zijn administratie op nadrukkelijk verzoek van klager blijkens het overzicht van 31 mei 2017 bij de schuldhulpverlening gemelde bedrag overeen met het uit zijn boekhouding blijkende openstaande bedrag, bestaande uit de sinds 11 april 2011 onbetaald gebleven facturen verhoogd met handelsrente en later met de in 2013 overeengekomen rente. Niet correct is dat daarbij geen rekening is gehouden met het door klager betaalde bedrag.

Ad klachtonderdelen i), j) en k)

4.7    Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze klachtonderdelen, waarop hierna bij de beoordeling nader wordt ingegaan.

Ad klachtonderdeel l)

4.8    Verweerder verwijst voor zijn verweer naar zijn e-mail van 30 mei 2017 waaruit duidelijk blijkt dat hij geen no cure no pay met klager heeft gemaakt of heeft willen maken.

Ad klachtonderdeel m)

4.9    Verweerder betwist zijn geheimhouding te hebben geschonden. Aan een gemeenschappelijke relatie, de heer W, heeft hij telefonisch gevraagd om te bemiddelen in het geschil met klager. Verweerder heeft daarbij geen enkel inhoudelijk detail van de onderliggende zaak met de heer W gedeeld, terwijl de heer W reeds volledig door klager volledig geïnformeerd leek.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Ter toelichting op dit verwijt heeft klager het volgende aangevoerd. Volgens klager heeft verweerder bij de behandeling van zijn zaak met betrekking tot het stadion slordige fouten gemaakt, onder andere door in belangrijke correspondentie een verkeerde naam te noemen, in correspondentie niet duidelijk te zijn over zijn cliënt en, zeker niet in het belang van klager, alleen de gemeente aansprakelijk te stellen en niet tevens de twee andere betrokken partijen. Klager moest veelvuldig om concepten van stukken vragen om deze goed te keuren. De tweede brief van verweerder aan de wederpartij is ook niet in concept aan klager voorgelegd, waardoor deze met onnodige fouten aan de wederpartij is verstuurd. Volgens klager nam verweerder ook niet zijn verantwoordelijkheid in zijn complexe zaak, hetgeen wel van hem als deskundig advocaat verwacht mocht worden. Midden in de procedure is verweerder op 19 juni 2015 uit de zaak van klager gestapt en heeft volgens aan klager, gelet op de minimale werkzaamheden die verweerder had gedaan, een hoge factuur op 7 juli 2017 gestuurd zonder enige onderbouwing. Verweerder kon geen kritiek verdragen en heeft aan klager laten weten in hem teleurgesteld te zijn als mens, hetgeen klager heeft gekwetst. Ten onrechte heeft verweerder hem van chantage beticht, terwijl verweerder zelf een oneerbaar betalingsvoorstel heeft gedaan. Door een persoonlijke vriend te betrekken bij een zakelijke discussie met klager, heeft verweerder zich bovendien emotioneel opgesteld.

5.2    De raad stelt voorop dat klachtonderdeel a) een verwijt tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.3    Op basis van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting en het gemotiveerde verweer van verweerder, zoals hiervoor onder zijn verweer is opgenomen, kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan in het dossier met betrekking tot het stadion. Verweerder heeft in de korte periode - van ruim drie weken - dat hij klager in 2017 opnieuw in dit dossier heeft bijgestaan voortvarend en deskundig voor klager opgetreden en hem  daarbij met uitvoerige besprekingen en via veelvuldige e-mailcorrespondentie nauwgezet betrokken. Op professionele wijze heeft verweerder aan klager waar nodig zijn verontschuldigingen gemaakt en zich, na de wederzijds ontstane vertrouwensbreuk, op zorgvuldige wijze als advocaat van klager terug getrokken. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn door klager niet gesteld en de raad ook niet gebleken.

5.4    Op grond van het vorenstaande, in onderling samenhang beschouwd, is naar het oordeel van de raad in deze van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager geen sprake geweest. Klachtonderdeel a) zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdelen b) tot en met f)

5.5    Allereerst heeft de raad te beoordelen over klager kan worden ontvangen in deze klachtonderdelen.

5.6    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de raad niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klachtonderdelen b) tot en met f).

5.7    Uit de vastgestelde feiten is de raad gebleken dat deze klachtonderdelen betrekking hebben op de periode 2013 tot begin 2014. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn is dan ook in ieder geval begin 2014 aangevangen. De klacht is echter pas op 27 juli 2017 bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat deze klachtonderdelen buiten genoemde termijn door hem zijn ingediend.

5.8    Op grond van vorenstaande is de raad van oordeel dat klager op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard in klachtonderdelen b) tot en met f). Aan een inhoudelijke beoordeling hiervan komt de raad dan ook niet meer toe.  

Ad klachtonderdelen g) en h)

5.9    Deze klachtonderdelen lenen zich, gelet op hun samenhang, voor gezamenlijke beoordeling.

5.10    Gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, in combinatie met de vastgestelde feiten, kan de raad de juistheid van deze verwijten van klager niet vaststellen en evenmin de gegrondheid daarvan. Nu van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in deze van verweerder geen sprake is geweest, zal de raad klachtonderdelen g) en h) ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen i) tot en met k)

5.11    Ook deze klachtonderdelen lenen zich, gelet op de onderlinge samenhang, voor gezamenlijke beoordeling. Hierin wordt verweerder verweten dat hij klager niet vooraf heeft geïnformeerd over het feit dat diens kantoorgenoot, mr. A, geen advocaat is terwijl klager daar wel vanuit is gegaan. Volgens klager had hij, als hij dit wel had geweten, aan verweerder geen toestemming gegeven om aan mr. A belangrijke communicatie over te laten dan wel haar met externe partijen te laten communiceren in zijn complexe zaak.

5.12    Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat hij klager meteen tijdens hun eerste telefoongesprek over de opdracht met betrekking tot het stadion heeft verteld dat mr. A geen advocaat is, zodat klager met dat gegeven toen al bekend was. Volgens verweerder wilde klager zijn kosten zo laag mogelijk houden, waarop verweerder hem heeft laten weten mr. A, werkzaam als jurist op zijn kantoor, goedkoper voor hem kon werken. Klager heeft er toen mee ingestemd dat verweerder en mr. A samen voor hem zouden gaan werken, hetgeen ook volgt uit zijn e-mail van 31 mei 2017 aan klager. Volgens verweerder heeft mr. A geen inhoudelijke werkzaamheden in het dossier van klager verricht, maar heeft zij alleen op verzoek van verweerder aan de wederpartij herinneringsmails gestuurd. Met instemming van klager heeft mr. A vooral achter de schermen voor hem gewerkt.

5.13    Klager heeft ter zitting betwist dat verweerder hem heeft verteld dat mr. A geen advocaat maar een jurist was en stelt dat hem zo een mogelijkheid om voor de belangenbehartiging door uitsluitend verweerder te kiezen, is onthouden.

5.14    Nu dit zondermeer belangrijke informatie betreft die verweerder schriftelijk aan klager had moeten bevestigen (gedragsregel 8 oud), terwijl een dergelijke brief in het klachtdossier ontbreekt, moet de raad ervan uitgaan dat verweerder in beginsel - ten onrechte - niet duidelijk is geweest over de hoedanigheid waarin mr. A voor klager zou optreden. Dat mr. A als jurist voor klager zou optreden kan naar het oordeel van de raad ook niet worden afgeleid uit de e mails van verweerder met klager van 30 mei 2017 en van 8 juni 2017, zoals opgenomen onder de feiten hiervoor, waarin verweerder afwisselend over zichzelf en in de wij-vorm zonder enige toelichting, spreekt en verweerder als de behandelaar van de zaak van klager in de kop wordt genoemd; de naam van mr. A komt daarin nergens voor. Uit het dossier is gebleken dat verweerder mr. A op haar eigen naam correspondentie met de externe partij van klager heeft laten voeren en zij zich daarbij in de brief aan de gemeente heeft vergist in de tenaamstelling van de contactpersoon. Dat verweerder zich daarvoor nadien bij klager heeft verontschuldigd en het daarbij ‘maar’ om een herinneringsmail van mr. A aan de wederpartij ging, doet niet af aan het feit dat door de onduidelijke handelwijze van verweerder bij klager feitelijk misverstand is ontstaan, in elk geval tot zijn e-mail van 8 juli 2017 over zijn mogelijke klacht over de twee advocaten aan de deken, over de hoedanigheid waarin mr. A voor hem heeft gewerkt. Daarvan wordt verweerder een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt. De raad oordeelt de klachtonderdelen i), j) en k) dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel l)

5.15    Verweerder heeft betwist dat hij een succes fee van € 250.000,00 met klager heeft afgesproken zodat daarvan ook geen schriftelijke vastlegging bestaat. Naar het oordeel van de raad wordt dit verweer genoegzaam onderbouwd met de e-mails van verweerder van 30 mei 2017 en van 8 juni 2017 aan klager, zoals deze zijn opgenomen onder 2.7 en 2.9 hiervoor. Aldus valt niet in te zien in welke zin in dezen aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad zal klachtonderdeel l) dan ook ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel m)

5.16    Dit klachtonderdeel is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. De raad heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens klager heeft geschonden in zijn contact met de wederzijdse relatie van partijen, de heer W. Nu van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerder geen sprake is, zal klachtonderdeel m) eveneens ongegrond worden verklaard.

 

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht, gelet op de gegronde klachtonderdelen, na te melden aan verweerder op te leggen maatregel passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)     € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-500.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b) tot en met f);

-    verklaart klachtonderdelen i) tot en met k) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, P.J.F.M. de Kerf, K.F. Leenhouts, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2019.

 

griffier                                                                   voorzitter

 

Verzonden d.d. 11 februari 2019.