Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0305

Zaaknummer

5475

Inhoudsindicatie

Verzoeker wenstte tussenbeslissing van kamer van het hof voordat het gehele hoger beroep werd behandeld. Wraking op deze grond. Ongegrond.

Uitspraak

 1 februari 2010

No. 5475

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van

verzoeker,

tegen:

mr. G.J. Driessen-Poortvliet,

plv. voorzitter Hof van Discipline,

en tevens tegen:

mrs. J.S.A.M. Schokkenbroek, W. van Houtum, H. van Loo en G. Creutzberg,

leden Hof van Discipline.

1. De procedure

1.1 Bij beslissing van 6 april 2009 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad), onder nummer 06-289U, aan partijen toegezonden op 6 april 2009, van een klacht van de deken Utrecht tegen verzoeker onderdeel a gegrond verklaard, onderdeel b ongegrond verklaard en als maatregel een enkele waarschuwing opgelegd.

1.2 Tegen deze beslissing van de raad is verzoeker in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 16 oktober 2009 door mr. G.J. Driessen-Poortvliet (verder: de voorzitter) en de mrs. J.S.A.M. Schokkenbroek, W. van Houtum, H. van Loo en G. Creutzberg (verder: de leden).

1.3 Tijdens deze zitting heeft verzoeker de voorzitter en de leden gewraakt.

1.4 Bij op 26 oktober 2009 ter griffie van het hof ontvangen brief heeft de voorzitter, met instemming van de leden, haar standpunt met betrekking tot het verzoek tot wraking kenbaar gemaakt.

1.5 Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld in zijn zitting van 30 november 2009, waar verzoeker is verschenen.

1.6 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.

2. De beoordeling

2.1 Het van de zitting van 16 oktober 2009 opgemaakte proces-verbaal houdt voor zover van belang – en voor zover door verzoeker niet bestreden - het volgende in

(als samenvatting door de voorzitter van de door verzoeker aangevoerde grieven tegen de beslissing van de Raad):

De meest verstrekkende grief van verweerder (lees: verzoeker) is dat de beslissing waarvan beroep nietig is omdat het op 9 januari 2007 tegen de raad ingediende wrakingsverzoek is behandeld door een wrakingskamer bestaande uit drie leden, terwijl de wrakingskamer op grond van de Advocatenwet uit vijf leden behoort te bestaan. De nietige beslissing van de wrakingskamer heeft tot gevolg dat de raad nog steeds als gewraakt is te beschouwen(…)

Naar aanleiding van het in de nadere memorie van verweerder gestelde met betrekking tot de ontheffingsbeslissing ten aanzien van het bijhouden van het tuchtrechtelijk verleden van advocaten, deelt de voorzitter mee dat zij niet voornemens is het tuchtrechtelijk verleden van verweerder op deze zitting aan de orde te stellen en dat dit tot gevolg heeft dat het tuchtrechtelijk verleden in ieder geval niet zal meewegen bij de door het hof in deze zaak te nemen beslissing.(…)

De voorzitter heeft vervolgd met:

Ik heb u bij de aanvang van de zitting al meegedeeld dat wij vandaag ter zitting alle door u opgeworpen bezwaren inhoudelijk zullen bespreken en dat het hof zich vervolgens over alle aan de orde gestelde punten zal beraden. Dat heeft tijd nodig zoals u ongetwijfeld zult begrijpen. Ik verzoek, zo u dat wenst, ook uw andere bezwaren nader toe te lichten.

Daarop heeft verzoeker als volgt gereageerd:

Ik vind dat op de nietigheid apart beslist moet worden. Ik heb me op de inhoudelijke punten niet voorbereid, bijvoorbeeld met betrekking tot de vordering van de staat en de bedragen die daarmee gemoeid zijn. Ik vind dat er eerst een oordeel moet komen over de evidente nietigheid. Ik ben ervan uitgegaan dat u de behandeling in het kader van de goede procesorde zou splitsen. Als u een uitspraak doet over de formele kwesties, dan kunnen we eventueel nog nader inhoudelijk spreken als dat nog nodig is.

De voorzitter:

Wij behandelen vandaag alles, zo werkt dat bij het hof. Het nemen van deelbeslissingen maakt de zaak nodeloos ingewikkeld omdat de griffie ingeval van een eventuele vervolgbehandeling moeite zal doen om dezelfde kamer weer bijeen te laten komen, hetgeen bepaald niet eenvoudig is. Indien het hof uw standpunt met betrekking tot de nietigheid zal volgen, kan achteraf hooguit geconcludeerd worden dat hetgeen verder is besproken, onnodig is geweest. Dat is altijd beter dan dat u en allen hier aanwezig tweemaal voor deze zaak naar Den Bosch dienen te komen.

Verweerder:

Dat maakt mij niet uit, ik heb alle tijd. Als u wilt doorgaan, dan wil ik wel dat u als feit noteert wat ik over de claim van de staat heb gezegd en dat ik kan bewijzen dat de claim niet klopt. Ik heb lang niet het volledige dossier bij me en kan er nu niet verder op ingaan. Ik wijs erop dat het dossier fors is.

De voorzitter:

Uw opmerking over de claim is door de griffier genoteerd. Uw opmerking dat u met het dossier kunt aantonen dat de claim niet klopt, wordt ook genoteerd.

Verweerder:

Het is voor mij alleen te accepteren als er als feit genoteerd wordt dat het hof accepteert dat ik kan bewijzen dat de claim niet klopt.

De voorzitter:

Het wordt genoteerd zoals ik zojuist heb verwoord. U heeft nu d e gelegenheid uw beroep nader toe te lichten. Als u dat niet wenst, geef ik nu het woord aan de deken.

Verweerder:

Als u doorgaat met de behandeling, dan wraak ik u nu(…) U stelt mij niet in de gelegenheid mijn verweer te voeren aan de hand van mijn dossier en de bewijsstukken die ik heb.

Hierna heeft verweerder de zittingszaal verlaten.

2.2. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 30 november 2009 heeft verzoeker bevestigd dat zijn wrakingsverzoek is gebaseerd op het verwijt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn verweer te voeren aan de hand van zijn dossier en de bewijsstukken die hij heeft. Ter toelichting heeft hij gesteld dat hij er niet van uit behoefde te gaan dat behalve de formele voorvragen (de nietigheid van de samenstelling van de wrakingskamer van de raad en de ontheffing van de NOVA voor het bijhouden van de persoonsgegevens betreffende het tuchtrechtelijk verleden) de zaak ook inhoudelijk zou worden behandeld.

2.3. Het hof oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet zijn de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden (de (plv) voorzitter daaronder begrepen) van het hof. Op grond van artikel 512 Sv kan een lid van het hof worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft dus te onderzoeken of zich ten aanzien van degenen op wie het wrakingverzoek betrekking heeft zulke feiten en omstandigheden voordoen. Voor de beoordeling geldt dat een lid van het hof wordt vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.4. Vooropgesteld wordt dat bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel  aangenomen wordt dat diegenen van wie de wraking is verzocht daarin niet hebben berust.

2.5. Het behoorde tot de beleidsvrijheid van de kamer om te beslissen de hiervoor geformuleerde voorvragen van verzoeker, al dan niet na overleg in raadkamer, niet naar aanleiding van een afzonderlijke op deze voorvragen betrekking hebbende zitting in behandeling te nemen. Op grond van die beleidsvrijheid was het de kamer eveneens toegestaan om van verzoeker te verlangen tijdens dezelfde zitting inhoudelijk op het geschil in te gaan voordat zij de voorvragen had beantwoord. Hoezeer verzoeker er ook van overtuigd is dat de voorvragen, met name de formele vraag over de geldigheid van de beslissing van de raad in een bezetting van drie personen, conform zijn standpunt zullen worden beantwoord waardoor toelichting op de inhoud overbodig zou zijn, mocht de kamer beslissen daarover in een later stadium een oordeel te formuleren. Van vooringenomenheid, of onpartijdigheid in de hiervoor onder 2.3. vermelde zin, is geen sprake. Ook uit het feit, dat de kamer van verzoeker verlangde zijn standpunt aangaande de inhoud toe te lichten, blijkt niet van vooringenomenheid. Verzoeker had met dit standpunt van de kamer rekening kunnen, en moeten, houden en had zijn voorbereiding van de behandeling ook kunnen en moeten laten uitstrekken tot het inhoudelijk deel van de zaak, temeer nu verzoeker geen voorafgaand bericht van de griffie van het hof had ontvangen dat de behandeling tot de door hem bedoelde voorvragen beperkt zou blijven. Het hof acht ook niet aannemelijk dat het dossier zo omvangrijk is dat een inhoudelijke voorbereiding niet van hem gevergd mocht worden. Dat verzoeker door deze beslissing in bewijsnood is gebracht, zoals hij nog heeft verklaard, is overigens niet duidelijk gemaakt of aannemelijk geworden

2.6. Uit het voorafgaande volgt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

4. De beslissing

Het hof:

wijst af het wrakingsverzoek van 16 oktober 2009 van verzoeker, gericht tegen mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.S.A.M. Schokkenbroek, W. van Houtum, H. van Loo en G. Creutzberg, leden van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, M. de Leeuw, G.J. Niezink en J.S.W. Holtrop, leden in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openba