Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:17

Zaaknummer

18-783/A/MN

Inhoudsindicatie

Klacht over gedragsregel 6 lid 5 ongegrond. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat het enkele feit dat klaagster bij de deken een klacht over verweerster heeft ingediend, niet betekent dat sprake is van een relatie die naar haar aard een geheimhoudingsplicht impliceert.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 januari 2019

in de zaak 18-783/A/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail van 26 juni 2017 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij beslissing van 4 september 2018 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline deze raad aangewezen om de klacht te behandelen omdat verweerster advocaat-lid is van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.

1.3 Bij brief van 14 augustus 2018 met kenmerk 17-0183/FH/sd door de raad ontvangen op 4 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 december 2018 in aanwezigheid van de partner van klaagster namens klaagster en verweerster, bijgestaan door mr. Schouwink. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de in 1.3 genoemde brief van de deken en van de bijlagen 1 tot en met 5. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de door klaagster overgelegde brief van de deken van 23 augustus 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenote van de huidige partner van klaagster, de heer Van S. De ex-echtgenote werd eerder bijgestaan door mr. K.

2.2 In het kader van een eerdere door klaagster over verweerster (in haar hoedanigheid van advocaat van de ex-echtgenote van de heer Van S) ingediende tuchtklacht heeft klaagster op 15 februari 2017 een brief geschreven aan de deken.

2.3 Bij e-mail van 14 maart 2017 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

“Zoals u weet, is [mr. K] bij beslissing van 17 januari 2017 door de Raad van Discipline Amsterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke schorsing van vier maanden (…) [Mr. K] is daartegen in beroep gegaan bij het Hof van Discipline. (…)

In het door [mr. K] samengestelde beroepsdossier bevindt zich een kopie van mijn brief aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 15 februari 2017. Die brief is, enkel bij afwezigheid van [de gemachtigde van klaagster] doch namens haar als mijn correspondentie in het verkeer met de deken, geschreven in een tegen u lopende tuchtklachtprocedure. Vanzelfsprekend dient alle correspondentie in een tuchtklachtdossier als volstrekt vertrouwelijk te worden behandeld. Kennelijk heeft u die, aan de deken gerichte en vervolgens aan u in kopie bezorgde, correspondentie niet als zodanig behandeld, hetwelk een evidente schending oplevert van gedragsregel 6 lid 5.

Mijn houding is thans als volgt: ofwel stuurt u nog heden een faxbrief aan het Hof van Discipline met de mededeling dat u, vanwege de van toepassing zijnde vertrouwelijkheid, bepaaldelijk niet wenst dat deze, immers van/via u afkomstige brief, zich in het genoemde beroepsdossier bevindt met eveneens nog heden een kopie daarvan een mij ofwel zal ik morgen een nieuwe klacht tegen u ter zake van dit nieuwe onderwerp laten indienen.”

2.4 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klaagster onder meer meegedeeld dat zij in hetgeen klaagster in haar e-mail heeft geschreven geen aanleiding ziet verdere stappen te ondernemen en dat regel 6 van de Gedragsregels 1992 de vertrouwelijkheid tussen een advocaat en zijn cliënt regardeert.

2.5 Klaagster heeft verweerster daarop bij e-mail van eveneens 14 maart 2017 geschreven:

“In de tweede plaats merk ik op dat u gedragsregel 6 lid 5 geheel en al verkeerd begrijpt. Dat lid ziet erop dat aan u geworden vertrouwelijke informatie daadwerkelijk vertrouwelijk, dus alleen aan u, dient te blijven, en dat u haar dus niet met uw cliënt mag delen. (…)

in het algemeen mag u alles wat u verneemt aan uw cliënt doorbrieven, behalve als het gaat om vertrouwelijke informatie (in casu: de inhoud van een lopende tuchtklachtprocedure) die “rechtstreeks voortvloeit uit de aard van de relatie van de advocaat (in casu: u) met een derde (in casu: zowel de deken als ikzelf)”. U had mijn brief van 15 februari 2017, die trouwens ook inhoudelijk niet uw cliënte of wie dan ook raakte doch uitsluitend u als beklaagde advocaat, niet van de geldende vertrouwelijkheid mogen ontdoen door haar te delen met uw cliënte (of mogelijk zelfs [mr. K]). Dat heeft u wel gedaan en dat is een schending van gedragsregel 6 lid 5.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in een situatie van evident geldende vertrouwelijkheid, die vertrouwelijkheid heeft geschonden, hetgeen in strijd is met regel 6 lid 5 van de Gedragsregels 1992.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij een brief die klaagster in het kader van een door klaagster over verweerster ingediende klacht aan de deken heeft gestuurd met haar cliënte heeft gedeeld. Klaagster heeft hierbij een beroep gedaan op regel 6 lid 5 van de Gedragsregels 1992. Daarin is bepaald dat indien de advocaat aan een wederpartij vertrouwelijkheid heeft toegezegd of deze vertrouwelijkheid voortvloeit uit de aard van zijn relatie met een derde, de advocaat deze vertrouwelijkheid ook jegens zijn cliënt in acht zal nemen. Klaagster erkent dat geen vertrouwelijkheid is toegezegd, maar stelt dat de bijzondere aard van de relatie tussen haar en verweerster in de tuchtrechtelijke procedure met zich brengt dat datgene wat daarin gezegd en geschreven wordt uit de aard der zaak als vertrouwelijk behandeld dient te worden.

5.2 De raad overweegt als volgt. Anders dan klaagster betoogt, verzet geen norm zich ertegen dat de advocaat zijn cliënt deelgenoot maakt van een door de wederpartij (of een derde) ingediende tuchtklacht. Regel 6 lid 5 van de Gedragsregels 1992, waarnaar klaagster verwijst, ziet op de vertrouwelijkheid die voortvloeit uit de aard van de relatie van de advocaat met een derde, bijvoorbeeld een andere cliënt of informatie afkomstig van een vertrouwensarts. Die situatie is hier niet aan de orde. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat het enkele feit dat klaagster bij de deken een klacht over verweerster heeft ingediend, niet betekent dat sprake is van een relatie die naar haar aard een geheimhoudingsplicht impliceert. Dat verweerster de brief van klaagster aan de deken met een ander dan haar cliënte heeft gedeeld, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd, nog los van de vraag of dat tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn geweest. Voor zover de cliënte van verweerster de brief met een derde (mr. K) heeft gedeeld, heeft verweerster terecht aangevoerd dat dit de keuze en de verantwoordelijkheid is van haar cliënte en niet van verweerster. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2019.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2019 verzonden.