Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:15

Zaaknummer

18-616/DB/LI

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aanvragen van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Gegrond. Waarschuwing. Kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 28 januari 2019

in de zaak 18-616/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail van 28 maart 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 8 augustus 2018 met kenmerk K18-037 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerster is niet verschenen.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 8 augustus 2018, met bijlagen;

-       de nagekomen brief met bijlagen van verweerster voormalig kantoorgenoot d.d. 14 november 2018, waaruit blijkt dat verweerster niet ter zitting van de raad zal verschijnen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klager heeft zich in juli 2017 gewend tot verweerster met het verzoek hem bij te staan in zijn echtscheidingszaak.

2.2      Op 11 juli 2017 heeft tussen klager en verweerster een intakegesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft klager aan verweerster verteld dat hij op internet de voor de aanvraag van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand van toepassing zijnde inkomenstabellen had bekeken en dat hij vanwege de hoogte van zijn loon tot de conclusie was gekomen dat hij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam.

2.3      Verweerster heeft de opdracht bij brief d.d. 12 juli 2017 aan klager bevestigd. In deze brief is vastgelegd dat verweerster klager zou bijstaan op basis van een uurtarief van € 125,-- exclusief BTW en kantoorkosten.

2.4      Verweerster heeft eveneens bij brief d.d. 12 juli 2017 aan klager een overeenkomst ter ondertekening aangeboden. Klager heeft de overeenkomst ondertekend. In deze overeenkomst is omtrent de kosten van rechtsbijstand het volgende bepaald:

            “Dat het kantoor de cliënt heeft gewezen op:

o   De mogelijkheid om een aanvraag te doen om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp op basis van een toevoeging in de zin van de Wet op de Rechtsbijstand (…);

o   Het feit dat het kantoor niet op die basis werkzaam wil zijn en wenst dat de hiervoor als cliënt aangeduide (rechts)personen allen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst (…)

Het door cliënt aan het kantoor voor verleende diensten verschuldigde honorarium wordt berekend op basis van een uurtarief ad Euro 125,00.”

2.5      Verweerster heeft aan klager declaraties gestuurd voor de door haar verrichte werkzaamheden.

2.6      Op 5 februari 2018 heeft tussen klager en verweerster een bespreking plaatsgevonden waarbij klager bij verweerster heeft aangegeven dat hij zich bedrogen voelde, omdat hij tot de ontdekking was gekomen dat hij in aanmerking kwam voor een toevoeging en dat verweerster had verzuimd om hem hieromtrent naar behoren te informeren. Bij e-mail d.d. 15 februari 2018 heeft verweerster aan klager voorgesteld om alsnog een toevoeging aan te vragen en om, bij toewijzing van de toevoegingsaanvraag, haar werkzaamheden verder te verrichten op basis van die toevoeging, hetgeen, aldus verweerster, de verschuldigdheid van de reeds verzonden declaraties echter onverlet liet.

2.7      Klager heeft dit voorstel niet geaccepteerd en heeft een tegenvoorstel geformuleerd, dat door verweerster is afgewezen. Verweerster heeft bij e-mail d.d. 26 februari 2018 aan klager medegedeeld dat sprake was van een vertrouwensbreuk en heeft haar werkzaamheden gestaakt. Klager heeft zich tot een andere advocaat gewend, die hem op basis van een toevoeging is gaan bijstaan.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij

                                    niet heeft onderzocht of klager recht had op het verkrijgen van een toevoeging, met als gevolg dat hij voor hoge onnodige kosten is komen te staan.

                          3.2    Toelichting:

                          Klager heeft verweerster tijdens het intakegesprek verteld dat hij op internet enkele tabellen had gezien en dat hij op basis van de hoogte van zijn brutoloon tot de conclusie was gekomen dat hij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Verweerster had klager moeten corrigeren en moeten uitleggen dat bij de beoordeling van een toevoegingsaanvraag niet het brutoloon, maar het verzamelinkomen relevant is. Verweerster heeft niet onderzocht of klager in aanmerking kwam voor een toevoeging. Klager heeft er ten onrechte op vertrouwd dat hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging en heeft onder verkeerde voorstelling van zaken een overeenkomst gesloten met verweerster, met alle kosten van dien.

 

4          VERWEER

4.1     De klacht is ongegrond. Verweerster heeft klager gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en heeft tevens aangegeven dat zij niet op toevoegingsbasis werkzaam is, doch enkel op betalende basis, zodat, indien klager op basis van een toevoeging bijstand wenste, hij zich tot een andere advocaat moest wenden. Klager heeft niet tegen verweerster gezegd dat hij was uitgegaan van zijn brutoloon, zodat verweerster ook geen aanleiding had om hem te corrigeren. Verweerster is volledig transparant geweest over haar werkwijze en heeft de gemaakte afspraken schriftelijk bevestigd.

5          BEOORDELING

5.1     De klacht wordt onder meer getoetst aan de voor advocaten geldende gedragsregels. Op 22 februari 2018 zijn de voor advocaten geldende gedragsregels gewijzigd. Indien in het navolgende wordt verwezen naar de gedragsregels, wordt bedoeld de gedragsregels zoals deze tot 22 februari 2018 van toepassing waren, nu de  verweten gedraging voor die datum heeft plaatsgevonden.

 

5.2     Gedragsregel 23 bepaalt dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en dat de advocaat het maken van onnodige kosten dient te vermijden. Gedragsregel 24 lid 1 bepaalt voorts dat de advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Gedragsregel 24 lid 3 bepaalt dat wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, de advocaat dit schriftelijk dient vast te leggen.

 

5.3     Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat klager en verweerster bij gelegenheid van het intakegesprek hebben gesproken over de mogelijkheid om een toevoeging aan te vragen, waarbij klager aan verweerster heeft medegedeeld dat hij meende niet voor een toevoeging in aanmerking te komen. Voorts staat vast dat verweerster aan klager heeft medegedeeld dat zij niet op toevoegingsbasis, doch enkel op betalende basis rechtsbijstand verleent, hetgeen ook schriftelijk is vastgelegd. Verweerster stelt daarmee te hebben voldaan aan de uit gedragsregel 24 lid 3 voortvloeiende verplichting. De raad oordeelt ter zake dit verweer als volgt. In de onderhavige zaak heeft klager op basis van de – naar achteraf is gebleken – onjuiste veronderstelling dat hij niet voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam ingestemd met rechtsbijstand op betalende basis. Naar het oordeel van de raad was die onjuiste veronderstelling het gevolg van gebrekkige voorlichting van en gebrekkig onderzoek door verweerster. Van een welbewuste keuze als bedoeld in gedragsregel 24 lid 3 is zijdens klager derhalve geen sprake geweest. Het had op de weg van verweerster gelegen om klager deugdelijk voor te lichten omtrent de mogelijkheid om een toevoeging aan te vragen en tevens om na te gaan of klager op basis van de juiste informatie tot de conclusie was gekomen dat hij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Verweerster heeft dit nagelaten.

 

5.4     Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is gegrond.

 

 

6        MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aanvragen van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

 

7        GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

                 7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

                 7.2     Nu de raad aan verweerster een maatregel oplegt, zal  de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50 reiskosten van klager;

b)    € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; 

c)    € 500 kosten van de Staat. 

 

                               7.3     Verweerster moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

                         

                               7.4     Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

                               7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:       

 

                               -               verklaart de klacht gegrond;

;

-      legt aan verweerster op de maatregel van waarschuwing;

 

-      veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

 

-      veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3  bepaald;

 

-      veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

 

-      veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. J.B. de Meester, H.C.M. Schaeken , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2019.

 

 

 

 

Griffier                                                            Voorzitter