Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:35

Zaaknummer

7113

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft zich over klaagster, advocaat van de wederpartij van de (voormalig) client van verweerder, opnieuw onnodig grievend uitgelaten. Gegrond, 4 weken voorwaardelijke schorsing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 6 februari 2015

in de zaak 7113

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer ZWB 180 2013, aan partijen toegezonden op 11 maart 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van vier weken voorwaardelijke schorsing met een proeftijd van twee jaar is opgelegd.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:46.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 9 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    brief van verweerder aan het hof d.d. 12 juli 2014;

-    brief van klaagster aan het hof van 12 september 2014

-    brief van verweerder aan het hof d.d. 25 november 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 december 2014, waar verweerder is verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    PRELIMINAIRE OVERWEGING

Het hof heeft de zaak aanvankelijk behandeld ter zitting van 15 september 2014. Een van de toen zittende leden van het hof miste echter op dat moment de bevoegdheid om nog deel uit te maken van het hof. Die behandeling is daarom nietig. Bij brief van 16 september 2014 zijn partijen van dit gebrek op de hoogte gesteld en uitgenodigd voor een nieuwe zitting van het hof, waar een nieuwe behandeling heeft plaatsgevonden.

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij klaagster wederom beschuldigt van het plegen van bedrog, het frustreren van de waarheid en het valselijk  opmaken van stukken, hoewel zowel civielrechtelijk als tuchtrechtelijk reeds eerder is geoordeeld dat dit niet is komen vast te staan.

5    FEITEN

    In overweging 2  heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

6    BEOORDELING

6.1    Verweerder heeft aangevoerd dat zijn recht op hoor en wederhoor wordt geschonden, nu klaagster niet is verschenen bij de mondelinge behandeling van de klacht in eerste aanleg en in beroep. Het hof volgt verweerder hierin niet. Het recht op hoor en wederhoor houdt in dat partijen over en weer in de gelegenheid moeten zijn om hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten, en over alle stukken die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht. Partijen behoren derhalve niet te worden gehoord buiten (de mogelijkheid van) elkaars bijzijn. Dat een van de partijen geen gebruik maakt van zijn recht bij een mondelinge behandeling aanwezig te zijn heeft niet tot gevolg dat het recht op hoor en wederhoor van de andere partij wordt geschonden. Verweerder heeft kennis kunnen nemen van en kunnen reageren op al hetgeen door klaagster in de procedure naar voren is gebracht. Er is mitsdien geen sprake van schending van zijn recht op hoor en wederhoor of van art. 6 EVRM.

6.2    Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

6.3    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 10 maart 2014, gewezen onder nummer ZWB 180-2013.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, E. Schutte en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.