Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-12-2011

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2011:1

Zaaknummer

6089

Inhoudsindicatie

Hof acht klaagster sub 2 medeklager. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht omdat zij medegerechtigd was tot het gedbedrag dat zich op de derdenrekening van verweerder bevond. Verweerder zou ten onrechte hebben verrekend. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 12 december 2011

in de zaak 6089

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 11 april 2011, onder nummer M171-2010, aan partijen toegezonden op 12 april 2011, waarbij klaagster niet alszodanig is aangemerkt en ten aanzien van een klacht van klagers tegen verweerder de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond zijn verklaard, klager niet ontvankelijk is verklaard in klachtonderdeel 4 en klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard, ten aanzien waarvan de maatregel van enkele waarschuwing voor het gegrond verklaarde onderdeel is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie met bijlagen waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 10 mei 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- het schrijven van klager met bijlage aan het hof van 4 juni 2011;

- de antwoordmemorie van verweerder op 8 juli 2011 ter griffie ontvangen, tevens houdende incidentele grief tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 1;

- het schrijven met bijlage van klager aan het hof van 20 september 2011:

- het schrijven met bijlagen van verweerder aan het hof van 23 september 2011.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 oktober 2011, waar verweerder is verschenen. Klagers zijn niet verschenen, waarvan klager, mede optredend namens klaagster, met bericht van verhindering. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in:

1 verweerder heeft niet gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp ofschoon klagers daarvoor niet in aanmerking waren gekomen.

2 het in rekening gebrachte bedrag staat niet in verhouding tot de door verweerder verleende rechtsbijstand.

3 verweerder is tekort geschoten bij het nakomen van de overeenkomst.

4 verweerder heeft zonder toestemming van klagers facturen verrekend via de derdengeldrekening.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 verweerder heeft voor klagers een aantal zaken behandeld die voortvloeiden uit geschillen met klager(s) opdrachtgever M., verhuurder Stichting L. en werkgever P.. Verweerder heeft zijn werkzaamheden op basis van een uurtarief verricht en zijn declaraties gezonden aan de vennootschappen waarvan klager directeur was. Verweerder heeft voor klaagster op de derdenrekening ontvangen gelden verrekend met een aantal openstaande declaraties. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klagers beëindigd vanwege problemen met klager met betrekking tot de bejegening.

5 BEOORDELING

5.1 Klager heeft gesteld dat de klacht en het thans aanhangige beroep door hem mede namens zijn echtgenote is ingediend en heeft daartoe een machtiging van zijn echtgenote, gedateerd 9 mei 2011, overgelegd. Verweerder heeft de geldigheid van deze machtiging betwist. Hij stelt daartoe dat mevrouw niet zelf ter terechtzitting aanwezig is en zij eerder bij mailbericht van 8 maart 2010 aan verweerder heeft aangegeven geen bemoeienissen meer te willen met juridische zaken en zich ook voor verweerder onbereikbaar heeft gehouden. Desgevraagd ter zitting betwist verweerder de echtheid van de handtekening onder de machtiging nu, gezien zijn eerdere ervaringen, niet uit te sluiten is dat deze handtekening is vervalst. Het hof acht al hetgeen door verweerder is aangevoerd onvoldoende voor gerede twijfel aan de juistheid van de onder de machtiging geplaatste handtekening. Het hof heeft in haar oordeel betrokken dat de handtekening onder de machtiging gelijkt op de handtekening op de zich bij de stukken van eerste aanleg bevindende notitie die een berekening bevat waarbij declaraties van verweerder worden verrekend met aan klaagster toekomende derdengelden. Het hof gaat er dan ook van uit dat de handtekening onder de machtiging door de echtgenote van klager is geplaatst en de machtiging geldig is. Het hof merkt dan ook naast klager klaagster als klaagster aan.

5.2 Bij beroepschrift hebben klagers in het principaal appel gegriefd tegen de ongegrond verklaring van klachtonderdelen 2 en 3 en de niet ontvankelijk verklaring van klachtonderdeel 4. Bij antwoordmemorie, tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel, heeft verweerder gegriefd tegen de gegrond verklaring van klachtonderdeel 1.

In het incidenteel appel

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 1:

5.4 Bij antwoordmemorie, tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel,is verweerder opgekomen tegen de beslissing van de raad voor zover daarbij klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard. Het hof constateert dat deze memorie eerst op 8 juli 2011 ter griffie van het hof is ontvangen, derhalve buiten de termijn van dertig dagen waarbinnen hoger beroep kon worden ingesteld tegen de onderhavige beslissing. Verweerder dient dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn tegen klachtonderdeel 1 gericht hoger beroep.

In het principaal appel

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 2:

5.6 Het onderzoek in hoger beroep heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel 3:

5.8 Ook ten aanzien van klachtonderdeel 3 heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel 4:

5.10 Anders dan de raad gaat het hof, gezien de inmiddels voorliggende machtiging, ervan uit dat ook klaagster als klager dient te worden aangemerkt. Vast staat dat zij rechthebbende was op het geldbedrag op de derdenrekening van verweerder waarmee declaraties van verweerder zijn verrekend. Klaagster is dan ook als belanghebbende ten aanzien van dit klachtonderdeel aan te merken en ontvankelijk. In zoverre slaagt de grief en komt het hof toe aan de inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel.

5.11 Tegen de weergave van de klacht op dit onderdeel door de raad is geen grief gericht. Ter beoordeling van het hof ligt derhalve thans voor of verweerder zonder toestemming van klagers, in het bijzonder klaagster, facturen heeft verrekend via de derdengeldrekening.                                                                                           Klagers hebben betwist dat er sprake is geweest van toestemming en, voor zover die toestemming al zou zijn verkregen, die uitsluitend had te gelden ten aanzien van de declaratie betrekking hebbende op het kortgeding tegen de werkgever van klaagster.                                                                                                                   Verweerder stelt dat de toestemming tot verrekening is gegeven door klaagster, nadat een tweetal gesprekken terzake met haar zijn gevoerd en verwijst naar de door klager zelf aan de deken overgelegde notitie die een berekening met verrekening van declaraties van verweerder met aan klaagster toekomende derdengelden bevat, voorzien van de paraaf van klaagster. Het hof overweegt dat in deze notitie, op de tweede bladzijde, een na verrekening aan klaagster over te maken bedrag van Euro 3.734,71 vermeld staat met direct schuin daar onder de handtekening van klaagster. Het hof leidt daar uit af dat klaagster heeft ingestemd met de berekening en met de van de berekening deel uitmakende verrekening van declaraties van verweerder. Klagers hebben nog aangevoerd dat klaagster haar handtekening heeft gezet op een blanco vel. Het hof gaat hieraan voorbij nu elke verder onderbouwing van deze blote stelling ontbreekt en het hof ook anderszins niet van feiten en omstandigheden is gebleken die de juistheid van deze stelling aannemelijk maakt. Voor zover klagers, door te stellen dat de handtekening door klaagster is gezet na een onnavolgbare uiteenzetting van verweerder, hebben willen betogen dat klaagster niet heeft geweten dat ze door het zetten van een handtekening toestemming voor verrekening van de declaraties heeft gegeven, gaat het hof ook daaraan voorbij. De inhoud van de overgelegde notitie geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het voor klaagster niet duidelijk is geweest dat haar toekomende derdengelden zouden worden verrekend met declaraties en dat in dat kader slechts nog een bedrag van Euro 3.734,71 aan haar zou worden overgemaakt. Door klagers zijn ook overigens geen (onderbouwde) feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat klaagster haar handtekening niet in vrijheid heeft gezet of die op ander wijze tot gegrondheid van dit klachtonderdeel zouden kunnen leiden. Hetgeen klagers hebben aangevoerd, onder verwijzing naar artikel 46 advocatenwet, artikel 27 lid 2 van de gedragsregels en 3.5 van de boekhoudverordening mist in het kader van wat aan het hof ter beoordeling voorligt relevantie en behoeft derhalve geen nadere besprekenig. De conclusie is dan ook dat klachtonderdeel 4 ongegrond is.

5.12 Het hof is verder van oordeel dat de door de raad opgelegde maatregel van een enkele waarschuwing passend is, rekening houdend met de ernst van het verwijt dat verweerder treft. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding geven om tot een gegrond verklaring zonder oplegging van straf te komen, zoals door verweerder subsidiair verzocht. Het hof zal dan ook de beslissing van de raad op dit onderdeel bekrachtigen. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

In het incidenteel appel:

- verklaart verweerder niet ontvankelijk in zijn hoger beroep;

In het principaal appel:

- verstaat dat de onderhavige klacht mede namens klaagster is ingediend;

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 11 april 2011 voor zover klager daarbij niet ontvankelijk is verklaard in klachtondereel 4;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart klagers ontvankelijk in klachtonderdeel 4;

- verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond;

- bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, H. van Loo en E. Schutte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2011.