Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-12-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA1156

Zaaknummer

5732

Inhoudsindicatie

Verwijt van klager dat verweerder het budget van verzekeraar heeft opgemaakt zonder enig resultaat te hebben geboekt. Tussenbeslissing.

Uitspraak

 

         

6 december 2010

No. 5732

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klager

tegen:

verweerder

en tegen:

verweerster

alsmede naar aanleiding van het hoger beroep van verweerders tegen klager.

 

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 2 februari 2010, onder nummer 09-070U en 09 071U, aan partijen toegezonden op 2 februari 2010, waarbij van een klacht van klager tegen verweerders klachtonderdeel a gegrond is verklaard, klachtonderdelen b, c, f, g, h, i en j ongegrond zijn verklaard, is gelast dat verweerder met betrekking tot de klachtonderdelen d en e zijn declaraties ter begroting aanbiedt aan de Raad van Toezicht in het arrondissement Utrecht, en iedere verdere beslissing is aangehouden.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 februari 2010 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 1 maart 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

ter tegemoetkoming aan hetgeen klager heeft opgemerkt in zijn appelmemorie vermeldt het hof dat uit het door de raad ingezonden dossier mede blijkt:

- dat klager de eigenlijke klacht bij de deken heeft ingediend met zijn brief van 14 oktober 2008;

- dat klager, nadat de deken het dossier aan de raad had gezonden, zich rechtstreeks tot de raad heeft gewend met brieven van 9 maart, 18 maart, 18 mei 2010, en met zijn brief van 22 oktober 2010 een pleitnota heeft ingediend;

- de antwoordmemorie van klager, van 22 maart 2010;

- de antwoordmemorie van verweerder, van 8 april 2010;

- het e-mailbericht van klager aan het hof van 27 februari 2010, waarin hij herinnert aan zijn verzoek om toezending van het proces-verbaal van de zitting van de raad, met aankondiging dat hij zich het recht voorbehoudt aanvullende gronden van beroep in te dienen indien dit zijns inziens noodzakelijk zou zijn na ontvangst van dit proces-verbaal;

- de brief van klager aan het hof van 8 maart 2010, houdende aanvullende argumenten op beroep, naar aanleiding van de ontvangst van het proces-verbaal;

ofschoon deze brief is ingekomen na ommekomst van de appeltermijn, zal het hof acht slaan op deze aanvullende argumenten, aangezien klager door toedoen van de tuchtrechter niet eerder in de gelegenheid was deze argumenten in te dienen; hetzelfde geldt voor de hieronder nog te noemen brief van klager aan het hof van 7 september 2010;

- het e-mailbericht van klager aan het hof van 15 april 2010;

- de brief van klager aan het hof van 16 april 2010;

- de brief van klager aan het hof van 25 april 2010;

- de brief van klager aan het hof van 7 september 2010, houdende een reactie op de inmiddels door hem ontvangen pleitnota in eerste aanleg van verweerder, welke pleitnota abusievelijk niet was gehecht aan het eerder aan klager toegezonden proces-verbaal van de zitting van de raad;

- de brief van klager aan het hof van 9 september 2010.

2.3 Het hof heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling van de zaak ter openbare zitting van 4 oktober 2010, waar geen van partijen is verschenen. Verweerder heeft op 1 oktober 2010 medegedeeld dat hij wegens ziekte verhinderd was de zitting bij te wonen. Voordien hadden klager en verweerster al laten weten dat zij niet aanwezig zouden zijn, klager omdat hij van zijn kant uitsluitend een schriftelijke procedure wenste, verweerster wegens andere verplichtingen. Het hof heeft het onderzoek gesloten, en op 14 oktober 2010 aan partijen meegedeeld dat het uitspraak zal doen op 6 december 2010.

2.4 Op 15 oktober 2010 heeft verweerder meegedeeld aan te nemen dat een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling bepaald wordt. Verweerder voegde toe dat een behoorlijke procesorde in ieder geval meebrengt dat hij moet kunnen reageren op de stukken die klager nog in het geding heeft gebracht.

2.5 Het hof heeft in raadkamer beslist dat in dit stadium geen nieuwe datum voor een mondelinge behandeling zal worden bepaald. Het hof acht dat niet doelmatig, omdat het eerst enige voorlopige beschouwingen aan partijen wenst voor te leggen. Zoals hierna zal blijken, wordt daarbij ten aanzien van alle klachtonderdelen elke beslissing aangehouden, en krijgen partijen de gelegenheid om – naast hun antwoord op door het hof te stellen vragen – alle opmerkingen te maken die zij nog dienstig achten. Verweerder wordt derhalve niet in zijn verdediging geschaad door ’s hofs beslissing om in dit stadium geen nieuwe datum voor een mondelinge behandeling te bepalen.

3. De klacht

Klager stelt in zijn appelmemorie dat de raad onderdeel j van zijn klacht onjuist heeft weergegeven. Overeenkomstig de wens van klager zal het hof de formulering van dit onderdeel letterlijk overnemen uit de klachtbrief die klager op 14 oktober 2008 aan de deken heeft gezonden. De klacht houdt dan in dat verweerders:

a. klager onjuist hebben geïnformeerd over het verloop van de zaak;

b. feiten en omstandigheden, zoals deze daadwerkelijk zijn in de zaak hebben verdraaid;

c. zich niet gehouden hebben aan de gemaakte afspraak de zaak te doen binnen het vooraf door A. vastgestelde budget van € 22.700;

d. excessief hebben gedeclareerd, te weten € 29.125,73;

e. kosten hebben gedeclareerd die in geen enkele verhouding staan tot het geleverde werk;

f. een wanprestatie hebben geleverd;

g. tot tweemaal toe zomaar hebben geprobeerd de zaak te beëindigen, puur op grond van het overschrijden van het budget, waardoor klager gedwongen werd bij te betalen omdat de zaak anders niet door zou kunnen gaan;

h. niet slagvaardig te werk zijn gegaan en de zaak op zijn beloop hebben gelaten;

i. de zaak meerdere malen hebben doorgeschoven naar een ander, hetgeen de zaak geen goed heeft gedaan;

en tevens het verwijt van klager aan verweerders:

j. “Het in een later stadium (op het eind van het persoonlijke gesprek d.d. 17 oktober 2007. Wederom met als getuige Mr. B.) afraden om een klacht in te dienen bij het Medisch Tuchtcollege omdat dit niet zinvol zou zijn en nu wachten en gebruik willen maken van een eventuele positieve uitspraak voor mij om dan weer verder te kunnen gaan met mijn civiele zaak. Nee, [verweerder] heeft gesteld dat hij een civiele zaak zag zitten en dat hij hiervoor zou gaan en nu dit?”. 

4. De feiten

4.1 Onder 3.1-3.12 van zijn beslissing heeft de raad feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn van beide zijden bezwaren ingebracht. Deze bezwaren behoeven geen afzonderlijke behandeling, aangezien het hof de feiten zelfstandig zal vaststellen, waarbij het hof mede acht geslagen heeft op de evenbedoelde bezwaren.

 Aangezien het hof zich in deze tussenbeslissing beperkt tot voorlopige beoordeling van klachtonderdeel e, zal het zich bij de nu volgende feitenvaststelling eveneens beperken, namelijk tot de feiten die het in dat verband voorshands van belang acht.

4.2 Op 2 mei 2005 heeft klager in het MCL een operatieve behandeling ondergaan aan de spataderen in beide benen. Na deze operatie heeft klager veel klachten ondervonden. In oktober 2005 is een hersteloperatie uitgevoerd, die aan de situatie van klager weinig heeft veranderd.

4.3 Klager heeft bij de Klachtencommissie van het MCL een viertal klachten ingediend, die als volgt luidden:

1. de operatie d.d. 2 mei 2005 is niet uitgevoerd conform overleg met dr. Z.;

2. de verdoving voor de operatie is niet uitgevoerd conform overleg;

3. de operatie is uitgevoerd door arts-assistent drs. R. in plaats van dr. Z.;

4. de operatie is niet correct uitgevoerd met als gevolg blijvende schade aan het linkerbeen.

 Bij uitspraak van 6 maart 2006 heeft de Klachtencommissie de klachten 2 en 3 gegrond verklaard, de klachten 1 en 4 ongegrond.

4.4 Klager heeft zijn rechtsbijstandverzekeraar, A., verzocht hem dekking te verlenen voor de kosten van door hem gewenste rechtsbijstand bij de indiening van een schadeclaim bij het MCL. Onder verwijzing naar het oordeel van haar medisch adviseur heeft A. geweigerd dekking te verlenen. Klager was het daarmee niet eens. Overeenkomstig de toepasselijke Geschillenregeling heeft klager A. meegedeeld dat hij het aldus ontstane meningsverschil wenste te onderwerpen aan bindend advies, te verstrekken door verweerder. Klager kende verweerder niet; hij had zijn keuze op verweerder bepaald na raadpleging van het internet, waar hij had gezien dat prof. dr. S. als medisch adviseur verbonden was aan het kantoor van verweerder.

4.5 A. antwoordde dat zij geen goedkeuring verleende aan klagers keuze voor het kantoor van verweerder, omdat geen van de aldaar werkzame advocaten was aangesloten bij de Vereniging van LSA; voorts wees A. erop dat de expertise van prof. S. voornamelijk bestaat op het gebied van anesthesiologie, terwijl de zaak van klager voornamelijk klachten bevat op vermeend foutief chirurgisch ingrijpen. Als mogelijke alternatieven noemde A. de namen van een vijftal LSA-advocaten. Na protest van klager heeft A. op 19 maart 2007 alsnog ingestemd met aanwijzing van verweerder tot bindend adviseur.

4.6 Nog op diezelfde dag, 19 maart 2007, schreef klager aan verweerder:

“Hierbij zend ik U mijn persoonlijk dossier betreffende de zaak tussen mij en het MCL te Leeuwarden. (...)

Ik wil U vooral attenderen op de volgende zaken in mijn dossier.

Natuurlijk is bestudering van het gehele dossier, inclusief de klacht, heel belangrijk ( ...).

Voor het vinden van “de rode draad” in het verhaal moet u zich mijn inziens verdiepen in:

1. Mijn brieven aan mevr. T. van d.d. 28 januari 2007 en van d.d. 11 maart 2007. Vooral de laatste brief geeft exact aan waar het om gaat en welke feiten er zijn.

(...)”

 Op de inhoud van laatstgenoemde brief (van 11 maart 2007) komt het hof hieronder terug, in 5.9.

4.7 Direct na verweerders benoeming tot bindend adviseur is tussen A. en hem dispuut ontstaan over (schatting van) de tijd die verweerder zou behoeven voor het uitbrengen van het gevraagde advies. A. schreef aan te nemen dat 7 à 8 uur voldoende zou zijn, verweerder achtte voorzienbaar dat dat niet zou kunnen en noemde (maximaal) 25 uur. Op 24 april 2007 bevestigde verweerder een telefonisch gemaakte afspraak als volgt:

“Voorshands zullen wij voor de kosten van behandeling van deze zaak niet meer in rekening brengen dan honorarium en kosten overeenkomende met een tijdsbesteding van ten hoogste 10 (tien) uur overeenkomstig de u bekende bij ons geldende tariefstelling en voorwaarden.

Bovenstaande houdt een zogenaamde budgetafspraak in, hetgeen wil zeggen dat wij u opnieuw zullen berichten indien de kosten voor de te verrichten werkzaamheden hoger uitvallen. Deze afspraak geldt behoudens schriftelijke verlenging tot 1 augustus 2007.

Voor de goede orde wijs ik er hierbij op dat bovenstaande geen enkele bindende toezegging inhoudt ten aanzien van de uiteindelijk door u verschuldigde kosten. Dit betekent derhalve dat dit schrijven geen enkele garantie inhoudt dat in deze zaak geen hogere bedragen verschuldigd zullen zijn, zodat aan dit schrijven terzake geen rechten kunnen worden ontleend. (…)”

4.8 In een brief van 25 juni 2007 aan A. gaat verweerder in op het hem voorgelegde meningsverschil tussen klager en A.. Na een weergave van de wederzijdse standpunten vervolgt verweerder dat diverse vragen op het medische vlak rijzen. Van daaraf luidt de brief als volgt:

“Deze vragen betreffen het volgende:

1. Wat is door dr. Z. en [klager] met betrekking tot de operatie d.d. 2 mei 2005 besproken?

2. Wat is uitgevoerd tijdens de operatie d.d. 2 mei 2005?

3. Wat was de reden dat ook het linkerbeen van [klager] voorafgaand aan de behandeling d.d. 2 mei 2005 is afgetekend?

4. Is afgeweken van het operatieplan? Zo ja wat was de reden daarvan?

5. Behoren de huidige klachten tot de risicosfeer van de uitgevoerde operatie?

6. Zijn de huidige klachten al dan niet het gevolg van het incorrect uitvoeren van de behandeling d.d. 2 mei 2005?

7. Heeft [klager] voorafgaand aan de operatie dr. Z. in kennis gesteld van eerdere operatie aan de linker enkel? Zo ja is hiermede rekening gehouden bij de voorbereiding van de operatie?

8. Bestaat er al dan niet een verband tussen de huidige klachten en de eerdere operaties aan de linker enkel van [klager]? Zo nee is er een andere oorzaak aan te wijzen?

9. Wat is uitgevoerd tijdens de operatie d.d. 21 oktober 2005? Was de tweede operatie medisch noodzakelijk?

10. Wat was het postoperatieve beleid, zowel ten aanzien van de operatie d.d. 2 mei 2005 alsmede d.d. 21 oktober 2005?

11. Is een hersteloperatie in huidig stadium zinvol? Zo nee bestaat er een andere mogelijkheid tot herstel?

Deze vragen dienen nader te worden onderzocht. Advies van mijn medisch adviseur is hiervoor noodzakelijk. 

Voorts is in het dossier niet terug te vinden waarop uw standpunt geen verdere actie te ondernemen is gebaseerd. Zonder medische informatie kan niet worden beoordeeld of het door u ingenomen standpunt gegrond is. In de gevoerde correspondentie verwijst u naar een advies van uw medisch adviseur. Ik verzoek u mij genoemd medisch advies te doen toekomen.

Tevens rijzen na bestudering vragen welke voorgelegd dienen te worden aan [klager], waaronder:

1. Wat heeft u ter voorbereiding aan de operatie d.d. 2 mei 2005 besproken met dr. Z.? Is hetgeen besproken is daadwerkelijk uitgevoerd bij genoemde operatie?

2. Was er sprake van een postoperatief beleid? Heeft u conform dit beleid gehandeld?

3. Wat was de aard alsmede de aanleiding van de operaties aan de linker enkel die in het verleden hebben plaatsgevonden?

4. Heeft u dr. Z. voorafgaand aan de operatie d.d. 2 mei 2005 in kennis gesteld van uw eerdere operaties aan de linker enkel?

5. Wat was de aanleiding van de operatie d.d. 21 oktober 2005?

6. Wat is uitgevoerd tijdens de operatie d.d. 21 oktober 2005? Is deze uitgevoerd zoals voorafgaand is besproken?

7. Wat is uw schade als gevolg van de behandelingen in het MCL?”

 

Na nog de noodzaak genoemd te hebben van nader onderzoek naar eerdere operaties en naar eventuele tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen van de artsen van het MCL, besluit verweerder zijn brief als volgt:

“Bij schrijven d.d. 10 april jl. ben ik uitgegaan van een voorlopig budget voor de tijdsbesteding van 10 uur overeenkomstig de u bekende bij ons geldende tariefstelling en voorwaarden.

Beoordeling van deze zaak kost gezien het bovenstaande aanzienlijk meer tijd dan in eerste instantie is gebleken. Gaarne zou ik met u hierover willen overleggen. Ik neem aan dat u zo spoedig mogelijk contact opneemt.”

4.9 Het voorgestelde overleg, waarbij ook klager is betrokken, heeft ertoe geleid dat A. op 30 augustus 2007 aan klager heeft voorgesteld verweerder te ontheffen van zijn taak als bindend adviseur ingevolge de Geschillenregeling (zie hiervoor, 4.3-4.4), en hem te belasten met de inhoudelijke behandeling van klagers zaak, als diens advocaat. Ter toelichting vermeldde A. dat het volgens verweerder een complexe zaak betrof en de geschillenregeling derhalve veel tijd in beslag zou gaan nemen; wanneer de behandeling direct door verweerder zou worden overgenomen zou tijd worden gewonnen en eventueel dubbel werk worden voorkomen, aldus nog steeds A..

4.10  Nadat klager en vervolgens ook verweerder met dit voorstel hadden ingestemd, heeft verweerder op 10 september 2007 een opdrachtbevestiging aan klager gezonden, waarin onder meer de navolgende passages voorkomen:

“De werkzaamheden zullen onder primaire verantwoordelijkheid van [verweerder] geschieden. Dit houdt in dat de werkzaamheden feitelijk ook door andere medewerkers kunnen worden uitgevoerd; wij werken veelal in teamverband.”

“Ook als uw zaak gedekt is bij uw rechtsbijstandsverzekering blijft u aansprakelijk voor de vergoeding van de kosten voor zover de rechtsbijstandsverzekering deze ons niet vergoedt dan wel het maximum verzekerde bedrag bereikt is.”

4.11 Op 5 oktober 2007 schreef verweerder een brief aan klager (met die brief “adviseerde ik cliënt”, schreef verweerder aan de deken) die vrijwel geheel gelijkluidend is aan de hierboven in 4.7 geciteerde brief van verweerder aan A., en in het bijzonder gelijkluidende vragenlijsten bevat. De brief besluit met de conclusie dat thans onvoldoende (medische) informatie voorhanden is, dat verweerder zijn medisch adviseur moet raadplegen, en dat uit diens advies zal blijken of reden is over te gaan tot aansprakelijkstelling.

4.12 Het antwoord van klager van 7 oktober 2007 bevat onder meer de navolgende passages:

“Uw brief van 5 oktober 2007 in goede orde, maar ook met grote verbazing ontvangen. Verbazing omdat eigenlijk alles, wat uw vraagstelling betreft, u al bekend is en behoort te zijn. Ik proef echter uit uw brief dat het één en ander weer vanaf het beginstadium wordt opgepakt dit terwijl er al zoveel voorwerk is gedaan en u ook bekend is.”

“Ik heb begrip voor het feit dat uw kantoor ook wat aan deze zaak wil verdienen en dat is natuurlijk uw goed recht. Mijn opmerking klinkt dan ook wat hard maar ik heb een beperkt budget (polisvoorwaarden) waaraan ik mij moet houden en binnen dit budget moet deze zaak worden afgerond. Ik ben een man die zegt waar het op staat (recht door zee) en er niet omheen draai, daar moet u misschien nog even aan wennen. Maar als oud marechaussee weet u denk ik ook wel dat de pitbull mentaliteit ons niet vreemd is en ik ben hiervan een prototype.”

“Uw brief d.d. 25 juni 2007 [toevoeging hof: hiervoor in 4.8 geciteerd] heeft u mij destijds per e-mail toegezonden. Ik heb op deze brief naar u gereageerd en de vraagstellingen beantwoord per e-mail d.d. 26 juni 2007. In deze brief staan nagenoeg dezelfde vragen als nu in uw brief van d.d. 5 oktober 2007. Het lijkt mij dat de meeste vragen al beantwoord zijn.”

4.13 Verweerder heeft klager uitgenodigd voor een bespreking op zijn kantoor, die plaatsgehad heeft op 17 oktober 2007. Naast klager en verweerder waren daarbij aanwezig verweerders medewerkster mr. B. en diens medisch adviseur prof. S.. Bij die gelegenheid heeft prof. S. klager onderzocht. Prof. S. heeft van zijn bevindingen geen schriftelijk rapport opgemaakt, althans zodanig rapport is niet aan klager verstrekt noch door verweerder overgelegd in de onderhavige tuchtprocedure.

4.14  Op 21 december 2007 heeft verweerder bij A. een declaratie ingediend voor werkzaamheden verricht tussen 9 maart en 18 december 2007. De declaratie beliep € 21.778,79 inclusief BTW. Blijkens de specificatie berustte de declaratie op tijdsbeslag van

- verweerder, 27,9 uur à € 450;

- prof. S., 1,5 uur à € 350;

- mr. B., 30,9 uur à € 125;

- medewerk(st)er “S”, 2 uur à € 250.

 Deze declaratie is door A. zonder protest voldaan.

4.15 Bij e-mailbericht van 3 januari 2008 aan verweerder heeft klager zijn ongerustheid over de kostenontwikkeling uitgesproken, omdat na de betaling door A. van de in 4.14 omschreven declaratie nog slechts een bedrag van € 921,21 onder de polis gedekt zou zijn. Klager vervolgde:

“Conform de voor mij toepasselijke polisvoorwaarden komt er met het bereiken van het maximum verzekerd bedrag een einde aan de verplichtingen van A. zo stellen zij. Ik ben financieel gezien niet bij machte om zelf uw declaraties te betalen. Dus wil ik weten waar ik in deze zaak aan toe ben.”

4.16 Op 21 januari 2008 heeft verweerder met klager getelefoneerd over de kostenontwikkeling. In dit gesprek is uiteindelijk overeengekomen dat verweerder aan klager (volgens klager: “nog eenmaal”) een rekening zou sturen van ongeveer €3000. Verweerder deed dat diezelfde dag, het betrof een voorschotnota ad € 2975 inclusief BTW. De nota is betaald door A..

4.17  Eveneens op 21 januari 2008 zond verweerder aan klager een concept voor een aan het MCL te verzenden aansprakelijkstelling. Klager heeft twee correcties voorgesteld. Nadien is de aansprakelijkstelling uitgegaan. Op de inhoud ervan komt het hof hieronder terug, in 5.9.

4.18 Bij brief van 3 juni 2008 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van het MCL geantwoord geen aansprakelijkheid te erkennen. Daartoe werd onder meer aangevoerd dat niet is gebleken dat de operatie onzorgvuldig is uitgevoerd.

4.19 Op hetgeen nadien is voorgevallen tussen klager en verweerders kantoor komt het hof in een volgende beslissing terug. In dit stadium volstaat het hof met de vaststelling dat verweerder jegens (de verzekeraar van) het MCL geen verdere actie heeft ondernomen. Na 14 oktober 2008, de datum van indiening van de klacht die in deze zaak ter beoordeling staat, is op het kantoor van verweerder de behandeling van klagers zaak geheel stil komen te liggen.

5. De beoordeling

De ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de beslissing van de raad ten aanzien van de onderdelen d en e

5.1 Ten aanzien van de onderdelen d en e heeft de raad een tussenbeslissing gegeven: de raad heeft verweerder gelast zijn declaraties te laten begroten, en iedere verdere beslissing aangehouden. Tegen deze tussenbeslissing is van beide zijden hoger beroep ingesteld. Beide partijen betogen dat de onderdelen d en e zonder nader onderzoek kunnen worden afgedaan, volgens klager door gegrondverklaring, volgens verweerder door ongegrondverklaring.

5.2 Ten aanzien van een tussenbeslissing van de raad geldt als hoofdregel dat hoger beroep ertegen slechts mogelijk is tegelijk met hoger beroep tegen de eindbeslissing; slechts bij uitzondering staat tussentijds hoger beroep tegen een tussenbeslissing open. Zo’n uitzondering doet zich voor, omdat de raad in het dictum van zijn beslissing alle andere klachtonderdelen heeft afgedaan. Met hoger beroep tegen de beslissing op die andere onderdelen kan niet worden gewacht tot de raad zijn eindbeslissing heeft gegeven omtrent de onderdelen d en e; zodanig hoger beroep dient ingesteld te worden binnen 30 dagen na de verzending van de thans voorliggende beslissing. Op dezelfde (doelmatigheids)gronden als gebezigd door de Hoge Raad in het arrest NJ 1992, 85 (met betrekking tot een deelvonnis in de zin van het burgerlijk procesrecht; voor het sinds 2002 geldende recht bestendigd in NJ 2005, 510) geldt ook in het tuchtprocesrecht dat in een geval als het onderhavige terstond hoger beroep kan worden ingesteld tegen de gehele beslissing.

5.3 Nu elk van beide partijen mede hoger beroep heeft ingesteld tegen de in haar nadeel uitgevallen beslissingen op de andere onderdelen, is elk van beide ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de tussenbeslissing met betrekking tot de onderdelen d en e.

5.4 Klager heeft formele gronden aangevoerd voor niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van verweerder. Die gronden falen, omdat:

- uit de inrichting van het door verweerder ingediende beroepschrift blijkt dat hij optreedt voor zichzelf, alsmede in hoedanigheid van gemachtigde van verweerster, en het hof geen aanleiding ziet te twijfelen aan het bestaan van een daartoe door verweerster verstrekte volmacht;

- de brief waarmee verweerder de appelmemorie naar de griffie zond, gedagtekend is en het kantooradres van verweerder vermeldt, alwaar verweerder en verweerster kennelijk domicilie kiezen.

5.5 Klager heeft daarnaast inhoudelijke gronden aangevoerd voor niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van verweerder tegen de beslissing van de raad op de klachtonderdelen d en e. Deze gronden vinden hun weerlegging in het hiervoor in 5.2-5.3 overwogene.

Inhoudelijke beoordeling van onderdeel  e

5.6 De onderscheiden klachtonderdelen betreffen eensdeels de kwaliteit van de dienstverlening, anderdeels de financiële relatie tussen partijen. Deze beide aspecten komen samen in onderdeel e, waarin aan verweerder wordt verweten dat de gedeclareerde kosten in geen enkele verhouding staan met het geleverde werk. Het hof vindt aanleiding dat – centrale – onderdeel als eerste te behandelen.

5.7 Het hof houdt het ervoor dat klager mede heeft beoogd een toelichting te geven op onderdeel e, waar hij schreef:

in zijn klachtbrief aan de deken:

“Ik kan mij ook niet aan de indruk onttrekken, althans zo komt het bij mij over, dat het bij [het advocatenkantoor van verweerder] alleen maar gaat om de inkomsten en dat niet in het belang van de cliënt wordt gedacht.”

in zijn repliek in het dekenonderzoek:

“Verweerder was  er op uit om de zaak voor hem zelf binnen te halen en te mogen gaan doen. Door zijn langdraaierigheid in zijn werkzaamheden als bindend adviseur heeft hij er naar toe gewerkt de zaak zelf als advocaat ter behandeling te krijgen. (....) Maar de zaak was niet (...) complex. Hoezo meer tijd nodig? Alle stukken waren in het bezit van [verweerder], het gehele dossier en alle vragen beantwoord. Nee, [verweerder] wilde meer tijd (en dus meer verdiensten) en dat is heel wat anders.”

 en in zijn appelmemorie:

“Op d.d. 17 oktober 2007 is er overleg tussen mij en [verweerder] met daarbij [een medewerkster van verweerder] en de medisch adviseur [van verweerders kantoor], Prof. Dr. S. op het kantoor van [verweerder]. (....) [Verweerder] stelde, na overleg met en na medisch onderzoek van mij door Prof. S. vast dat de zaak volkomen duidelijk was en dat op dezelfde dag (dus 17 oktober 2007) de aansprakelijkheidsstellingen naar de tegenpartij de deur uit moesten. Gesteld kan worden dat de zaak, mede door mijn toedoen, “panklaar” was (....).

5.8  Mede gelet op deze toelichting heeft onderdeel e het hof aanleiding gegeven te onderzoeken in hoeverre de aansprakelijkstelling die verweerder heeft laten uitgaan (hiervoor genoemd in 4.17), de sporen draagt van de arbeid die verweerder zegt te hebben besteed aan eigen onderzoek naar de merites van de zaak van klager, in het bijzonder aan de medische aspecten daarvan.

5.9 Het hof is tot de voorlopige bevinding gekomen dat de aansprakelijkstelling daarvan geen enkel spoor draagt (waarbij het hof voorshands ervan is uitgegaan dat de (niet overgelegde) verzonden versie van de aansprakelijkheidstelling slechts in zoverre verschilde van het (wel overgelegde) concept dat de door klager voorgestelde correcties zijn verwerkt, zie 4.17). De aansprakelijkstelling begint met een neutrale inleiding (alinea’s 1 t/m 4). Daarna volgt (alinea’s 5 t/m 9) de onderbouwing van de (in alinea 10 vervatte) stelling dat de wederpartij verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Die onderbouwing bestaat uitsluitend – soms nagenoeg letterlijk – uit stellingen van klager zelf, neergelegd in diens brief van 11 maart 2007 aan A. (waarop klager de speciale aandacht van verweerder heeft gevestigd, omdat die brief “exact aangeeft waar het om gaat”, en verweerder in staat stelt ”de rode draad in het verhaal te vinden”, zie hiervoor, 4.6). Het hof legt de desbetreffende passages naast elkaar:

 

alinea 5 van de aansprakelijkstelling:

“Cliënt werd, geheel in tegenstelling tot zijn verwachting, door arts-assistent drs. R. geopereerd in plaats van door drs. Z.. Laatstgenoemde was namelijk de behandelend arts van cliënt. Cliënt was hieromtrent voorafgaand aan de operatie niet geïnformeerd, cliënt verkeerde derhalve in de veronderstelling dat drs. Z. de operatie zelf zou uitvoeren.”

uit klagers brief van 11 maart 2007:

“[Drs. Z.] heeft de diagnose vastgesteld en heeft tot de operatie besloten. Ik wist niet beter dan dat hij mij ook zou opereren. Hij staat op alle formulieren vermeld als zijnde mijn behandelend arts. Tot mijn stomme verbazing wordt ik echter geopereerd door Van Ruiten. Dit zonder dat daartoe mijn toestemming is gevraagd.”

alinea 6 van de aansprakelijkstelling:

“Direct na de operatie ondervond cliënt problemen aan de bloedcirculatie in het linkeronderbeen. Dit uitte zich in een opgezette en zeer pijnlijke linkerenkel. Voorafgaand aan de operatie ondervond cliënt  dergelijke beperkingen niet.”

 uit klagers brief van 11 maart 2007:

“Direct na de operatie op d.d. 2 mei 2005 ontstonden er grote problemen qua bloeddoorstroming in mijn linkeronderbeen welk zich vooral uitte in een zeer dik opgezet en daardoor zeer pijnlijk linker enkel. (....) Ik had voor deze operatie in het geheel geen problemen met het linker enkel (ook nimmer gehad).”

alinea 7 van de aansprakelijkstelling:

“Cliënt constateerde tevens dat de operatie niet was uitgevoerd conform hetgeen besproken was met drs. Z.. De VSM links was namelijk niet verwijderd terwijl dit voorafgaand aan de operatie wel was besproken met drs. Z..”

uit klagers brief van 11 maart 2007:

“Dr. Z. vertelde dat ook de VSM links gestript moest worden. Het strippen van de VSM links heeft echter niet plaatsgevonden.”

alinea 8 van de aansprakelijkstelling:

“Uit het voorgaande blijkt dat de operatie niet is uitgevoerd conform het voorafgaand overleg zoals dit heeft plaatsgevonden tussen drs. Z. en cliënt. Voorts heeft de uitvoerend arts ook los hiervan de operatie onzorgvuldig uitgevoerd en deze was kennelijk niet in staat zelfstandig de operatie uit te voeren; zo heeft deze bij het opzoeken van de VSM de assistentie van drs. G. moeten inroepen.”

uit klagers brief van 11 maart 2007:

“Dr. R. was als arts-assistent mijns inziens niet kundig genoeg om deze complexe operatie zelfstandig uit te voeren waarbij dan de vraag rijst of hij wel bevoegd was tot het doen van deze operatie. Ik voel mij in deze gesteund door het feit dat Dr. R. ook al niet de inmonding van de VSM rechts kon vinden en dat hij hiervoor de hulp heeft ingeroepen van Dr. G..”

alinea 9 van de aansprakelijkstelling:

“Naar aanleiding van de klachten werd cliënt in uw ziekenhuis opnieuw behandeld. Deze behandeling vond plaats op 21 oktober 2005 en werd wel uitgevoerd door dr. Z.. Dit heeft echter niet tot verbetering mogen leiden.”

uit klagers brief van 11 maart 2007:

“[Dr. Z.] besluit tot een 2e operatie die U gerust een hersteloperatie mag noemen. (..) Deze 2e operatie heeft helaas geen soelaas  meer mogen bieden.”

5.10  Op grond van deze bevinding onderschrijft het hof het oordeel van de raad in elk geval voorzover dat inhoudt dat onderdeel e niet zonder nader onderzoek kan worden afgedaan. In zoverre falen de grieven die aan het slot van r.o. 5.1 zijn weergegeven.

5.11  Voor zulk nader onderzoek acht het hof de door de raad bevolen begrotingsprocedure niet de eerst in aanmerking komende methode om het antwoord te vinden op de vragen die bij het hof zijn gerezen naar aanleiding van zijn in 5.9 omschreven bevinding. Het hof wenst die vragen aan verweerder voor te leggen. Die vragen zijn de volgende:

a) Welke initiatieven hebt U ontplooid om te geraken tot beantwoording van de “vragen op het medische vlak” die U hebt opgesomd in Uw aan A. voorgelegde plan van aanpak (hiervoor geciteerd in 4.8)?

b) Over welke door derden opgestelde medische informatie (daaronder begrepen: beoordeling van de uitgevoerde medische behandeling) hebt U de beschikking gekregen?

Blijkens de beperking “door derden opgesteld” heeft het hof niet het oog op door klager zelf opgestelde informatie; echter wel (mede) op door klager aan U verschafte, door derden opgestelde informatie, zoals (naar het hof veronderstelt) de uitspraak van de klachtencommissie van het MCL.

Op grond van het dossier veronderstelt het hof dat U daarnaast medische informatie heeft ontvangen van de medisch adviseur van A. en van het MCL.

Het hof verzoekt U kopie te over te leggen van alle door U ontvangen informatie als in deze vraag bedoeld. Voorzover U daartoe toestemming behoeft van klager, dient U zelf die toestemming te vragen. Mocht toestemming worden geweigerd, dan dient U kopie over te leggen van Uw verzoek en van het ontvangen antwoord.

c) Welke informatie (als in vraag b bedoeld) hebt U ontvangen van de medisch adviseur van Uw kantoor, Prof. dr. B. S.? 

d) Welke van de verrichtingen die zijn opgesomd in de door U en Uw medewerksters bijgehouden urenspecificatie, hebben betrekking op bestudering van de stukken die naar aanleiding van vraag b) worden overgelegd?

e) Wat is de reden dat de verkregen medische informatie als in de vorige vragen bedoeld niet (althans: voor het hof totnogtoe niet kenbaar) is verwerkt in de aansprakelijkstelling?

f) Wenst U in dit stadium nog verdere opmerkingen te maken over hetgeen in deze tussenbeslissing is overwogen, en/of over andere aspecten van de zaak? Zo ja, welke?

5.12 Het hof verleent verweerder een termijn tot 15 januari 2011 voor de indiening (in zevenvoud) van een schriftelijk antwoord op de in 5.11 omschreven vragen.

5.13 Vervolgens zal het hof een exemplaar van het antwoord van verweerder aan klager zenden, en hem in de gelegenheid stellen daarop te reageren voor 20 februari 2011, eveneens in zevenvoud. Ook aan klager wordt daarbij de gelegenheid geboden desgewenst nog verdere opmerkingen te maken.

5.14 Zowel ten aanzien van verweerder als ten aanzien van verweerster houdt het hof elke verdere beslissing aan.

6. De beslissing

Het hof:

- gelast verweerder om uiterlijk op 15 januari 2011 schriftelijk de vragen te beantwoorden die hem gesteld zijn in r.o. 5.11, onder bijvoeging van de bescheiden die in de toelichtingen op die vragen zijn omschreven;

- stelt klager in de gelegenheid om daarna, maar uiterlijk op 20 februari 2011 te reageren op het antwoord van verweerder, met inachtneming van het gestelde in r.o. 5.13;

- houdt elke verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, G.W.S. de Groot en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2010.