Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-02-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:3
Zaaknummer
17-314
Inhoudsindicatie
Klacht tussen advocaten. Advocaat verwijt collega ermee te dreigen dat hij standpunten die klaagster innam in een tegen haar aanhangig gemaakte klachtprocedure zal inbrengen in de inhoudelijke procedure waarin de cliënten van klaagster en verweerder de partijen zijn. De vraag kan in het midden blijven of het geoorloofd zou zijn geweest om een brief uit de klachtprocedure in een civiele procedure over te leggen en wat de waarde daarvan zou zijn geweest. Een mededeling gedaan in een klachtprocedure kan niet gelijkgesteld worden met een mededeling die in een civiele procedure namens de cliënt is gedaan. De brief is uiteindelijk niet in het geding gebracht. Om die reden komt de raad aan een beoordeling van de klacht niet toe. Voorts klaagt klager erover dat verweerder rechtstreeks contact heeft opgenomen met de verzekeraar van de cliënte van klaagster met als doel dat klaagster als advocaat van het dossier zou worden gehaald. De raad is van oordeel dat verweerder heeft mogen handelen zoals hij heeft gedaan. De verzekeraar had geen belangenbehartiger in de zaak. Verweerder kon op grond van de wet namens zijn cliënt een rechtstreekse actie jegens de verzekeraar instellen en er is geen regel, en met name artikel 46 van de gedragsregels niet, die een advocaat verbiedt om indien hij meent dat dit in het belang van zijn cliënt is rechtstreeks de verzekeraar van zijn wederpartij te benaderen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 februari 2018
in de zaak 17-314
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 13 mei 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 april 2017 met kenmerk 16-0121, door de raad ontvangen op 24 april 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster en verweerder zijn advocaten en elkaars opponenten in een rechtszaak van hun cliënten. De cliënt van verweerder (hierna: ook de reiziger) heeft tijdens een reis die werd georganiseerd door de cliënte van klaagster (hierna: ook de reisorganisatie) letsel opgelopen.
2.2 Over het ongeval zijn diverse civiele procedures gevoerd in meerdere instanties, waarin onder meer de aansprakelijkheid van de reisorganisatie, de omvang van het letsel en de causaliteit tussen ongeval en letsel onderwerpen van geschil waren.
2.3 In de procedures is namens de reiziger het standpunt ingenomen dat hij als gevolg van het letsel zijn rechterarm niet, althans zeer beperkt, kon gebruiken. De reisorganisatie heeft tijdens de procedures een onderzoek laten uitvoeren naar de gedragingen (en de medische beperkingen) van de reiziger. Aanleiding vormden eigen waarnemingen van klaagster na afloop van een zitting bij het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 11 mei 2015 op grond waarvan zij zelf meende te kunnen concluderen dat de reiziger de bewuste arm zonder zichtbare beperkingen kon gebruiken. Klaagster heeft van haar waarnemingen foto’s gemaakt.
2.4 Nadat klaagster het rapport dat naar aanleiding van het onderzoek was opgesteld en de door haar gemaakte foto’s ter kennis van verweerder had gebracht en de schadestaatprocedure aanhangig was gemaakt diende verweerder namens de reiziger een klacht in tegen klaagster inhoudende dat zij zich na afloop van de mondelinge behandeling in kwestie onnodig grievend over zijn cliënt zou hebben uitgelaten en een gedragsregel zou hebben geschonden door een onderzoek naar zijn cliënt te laten uitvoeren.
2.5 Bij brief van 1 april 2016 schrijft verweerder aan de deken (van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam) die met het onderzoek van de klachtzaak is belast het volgende:
“Ik neem er goede nota van dat door …… (klaagster) thans niet ontkent dat de ……. (het letsel) is ontstaan door de val op 25 augustus 2012 en dat zij niet tornt aan hetgeen de medische specialisten hebben geoordeeld hetgeen echter haaks lijkt te staan op haar stellingname in de hoger beroepprocedure, maar eveneens in het thans aanhangige schadestaat procedure. ……. (de cliënt van verweerder) zal dan ook hetgeen ……. (klaagster) in de klachtprocedure naar voren brengt inbrengen in de schadestaatprocedure.” [afkortingen-raad]
2.6 Bij e-mail van 19 mei 2016 schrijft verweerder aan klaagster het volgende:
“Ik vraag u ermee in te stemmen dat de correspondentie, die gevoerd is en wordt in de klachtprocedure voor zover relevant voor de civiele zaken bij de rechtbank Noord Nederland te gelegener tijd in de civiele procedure te overleggen.”
Deze toestemming wordt door klaagster geweigerd. Daarop vraagt verweerder bij brief van 30 mei 2016 aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam toestemming om (kort samengevat) de hem welgevallige brief van klaagster uit de klachtprocedure in de civiele procedure in te brengen. Bij brief van 20 juni 2016 antwoordt de deken dat verweerder zich voor zijn verzoek tot de deken van het arrondissement Midden-Nederland moet richten. Verweerder zet vervolgens geen stappen meer om de bewuste brief in het geding te brengen.
2.7 Op enig moment benadert verweerder rechtstreeks de verzekeraar van de reisorganisatie over de zaak zonder klaagster hiervan op de hoogte te stellen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ermee te dreigen dat hij standpunten die klaagster innam in een tegen haar aanhangig gemaakte klachtprocedure zal inbrengen in de inhoudelijke procedure waarin de cliënten van klaagster en verweerder de partijen zijn,
b) rechtstreeks contact op te nemen met de verzekeraar van de cliënte van klaagster met als doel dat klaagster als advocaat van het dossier zou worden gehaald.
3.2 Klaagster heeft de klacht als volgt toegelicht.
Ad klachtonderdeel a)
3.3 Het door verweerder gedane verzoek om een brief uit de klachtprocedure in de civiele procedure over te mogen leggen heeft als kennelijk doel een zodanige druk jegens klaagster op te bouwen dat de procedure ten gunste van zijn cliënt zal verlopen. Zo gebruikt verweerder het tuchtrecht voor een ander doel dan waarvoor het dient. In een klachtprocedure moet de advocaat vrij kunnen spreken. Het partij standpunt dat in een civiele procedure namens de cliënt wordt ingenomen zal niet altijd gelijk zijn aan het standpunt dat in een klachtprocedure ter verdediging van eigen handelen wordt ingenomen.
Ad klachtonderdeel b
3.4 Eind januari 2016 ontving klaagster het bericht dat verweerder de verzekeraar van de reisorganisatie had benaderd en de verzekeraar had verzocht de zaak van haar over te nemen.
3.5 De verzekeraar van haar cliënte dient in afgeleide zin als cliënte van klaagster te worden beschouwd. Het is ongepast buiten klaagster om contact op te nemen met deze verzekeraar en te trachten klaagster buitenspel te zetten
4 VERWEER
Ad klachtonderdeel a)
4.1 De handelwijze van verweerder kan niet los worden gezien van de voorgeschiedenis in de zaak. Er moesten vele hobbels genomen worden en diverse procedures in meerdere instanties gevoerd worden over de aansprakelijkheid, het letsel en het causale verband tussen ongeval en letsel. De reisorganisatie was niet bereid om een voorschot te betalen ook niet nadat de aansprakelijkheid in tweede instantie was bevestigd. De reiziger ondervindt nog altijd nadelige gevolgen van het onderzoek dat op verzoek van klaagster naar hem is uitgevoerd. De brief van klaagster waarin de resultaten van dit onderzoek werden weergegeven alsmede een daarop gebaseerde claim werden als intimiderend ervaren.
4.2 Uiteindelijk is de brief in kwestie uit de klachtprocedure niet in de schadestaatprocedure ingebracht.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Het stond verweerder vrij de verzekeraar te benaderen en te vragen of deze dekking verleende voor het onderhavige geschil. Hiervoor bestond ook alle reden nu de reisorganisatie niet bereid was een voorschot te betalen en telkens de reiziger in procedures bleef betrekken. Verweerder heeft de ervaring dat verzekeraars graag procedures voorkomen en willen komen tot een minnelijke schaderegeling, hetgeen hij in het belang van zijn cliënt oordeelde.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 De vraag kan in het midden blijven of het geoorloofd zou zijn geweest om een brief uit de klachtprocedure in een civiele procedure over te leggen en wat de waarde daarvan zou zijn geweest. Een mededeling gedaan in een klachtprocedure kan niet gelijkgesteld worden met een mededeling die in een civiele procedure namens de cliënt is gedaan. Verweerder is weliswaar een procedure gestart om te bewerkstelligen dat hij de brief kon overleggen maar heeft deze procedure voortijdig afgebroken. De brief is uiteindelijk niet in het geding gebracht. Om die reden komt de raad aan een beoordeling van de klacht niet toe.
5.2 In de enkele mededeling (van een dreigement in letterlijke zin was geen sprake) om aldus te handelen zonder daaraan uitvoering te geven kan naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen worden gelezen.
5.3 Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.4 De raad is van oordeel dat verweerder heeft mogen handelen zoals hij heeft gedaan. De verzekeraar had geen belangenbehartiger die in de zaak voor haar optrad. Verweerder kon op grond van de wet namens zijn cliënt een rechtstreekse actie jegens de verzekeraar instellen en er is geen regel, en met name artikel 46 van de gedragsregels niet, die een advocaat verbiedt om indien hij meent dat dit in het belang van zijn cliënt is rechtstreeks de verzekeraar van zijn wederpartij te benaderen.
5.5 Het was zorgvuldiger geweest indien verweerder klaagster hierover had geïnformeerd, maar in strijd met de gedragsregels is het nalaten om dit te doen niet.
5.6 Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond.
Aldus gewezen door mr. mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf, H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 februari 2018.