Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:194

Zaaknummer

6892

Inhoudsindicatie

Toevoeging -na peiljaarverlegging- verkregen nadat klaagster zelf de zaak had geregeld. Geen rechtsbijstand verstrekt. Incassoactiviteiten voor eigen bijdrage in strijd met zorg voor belangen klaagster. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissingvan 12 mei 2014

in de zaak 6892

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 15 juli 2013, onder nummer R.4155/13.62, aan partijen toegezonden op 16 juli 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:ECLI:NL:TADRSGR:2013:243.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 augustus 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 maart 2014, waar  verweerder en klaagster zijn verschenen. 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster onder druk heeft gezet en heeft geïntimideerd ten einde betaling van de eigen bijdrage van € 503,- te verkrijgen. Noodgedwongen betaalde klaagster een bedrag van € 125,-- per maand aan verweerder, hetgeen naar haar mening niet terecht is nu verweerder niets voor haar heeft gedaan in de onderhavige zaak.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Klaagster heeft zich telefonisch eind december 2011 tot verweerder gewend naar aanleiding van een aanzegging door een deurwaarder tot openbare verkoop van haar inboedel. Verweerder was toen al haar advocaat in een andere zaak.

4.3 Verweerder heeft vervolgens op 30 december 2011 een toevoeging aangevraagd  en aan klaagster bericht bij e-mails van 10 en 13 januari 2012, dat hij niets voor haar kon betekenen zolang er geen toevoeging zou zijn verstrekt.

4.4 Op 18 januari 2012 heeft klaagster verweerder telefonisch bericht dat de openbare verkoop geen doorgang zou vinden en dat er een betalingsregeling was getroffen

4.5 Nadat de Raad voor de Rechtsbijstand de aanvraag van 30 december 2011 had afgewezen heeft  klaagster peiljaarverlegging aangevraagd, waarna de raad alsnog  op 7 mei 2012 een toevoeging heeft verstrekt en de eigen bijdrage heeft bepaald op € 503,-

4.6 Verweerder heeft op 8 mei 2012 aan klaagster een declaratie gezonden voor een bedrag van € 503,- met als omschrijving: “in verband met voor u te verrichten werkzaamheden”. In een door verweerder overgelegd urenoverzicht staat vermeld dat verweerder op 4 mei, 10 mei en 21 mei 2012 steeds 12 minuten aan de zaak heeft gewerkt.

4.7 Verweerder heeft in juni en juli 2012 aan klaagster aanmaningen gestuurd voor de eigen bijdrage en daarbij onder meer rechtsmaatregelen aangekondigd waaronder een faillissementsaanvraag en eventueel beslaglegging.

4.8 Bij beschikking van 24 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ‘s-Gravenhage de declaratie van verweerder voor een bedrag van € 503,- goedgekeurd. Het daartegen door klaagster ingediend verzet is bij beschikking van 27 september 2012 afgewezen.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder heeft in zijn appelschrift zes beroepsgronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd.

5.2 De eerste grond richt zich tegen de klachtomschrijving door de raad nu klaagster, volgens verweerder, de verschuldigdheid van de eigen bijdrage heeft erkend en een betalingsregeling met hem heeft getroffen. Dit beroep faalt. De formulering door de raad komt overeen met de klachtbrief van klaagster aan de deken van 8 augustus 2012 en is blijkens het antwoord van verweerder aan de deken van 29 augustus 2012 door hem ook zo verstaan. De klacht van klaagster was niet dat zij de eigen bijdrage niet terecht vond, maar dat verweerder haar heeft misleid en geïntimideerd. Dat klaagster aan verweerder een betalingsregeling heeft voorgesteld en naderhand ook heeft getroffen wil overigens niet zeggen dat klaagster ingestemd heeft met de verschuldigdheid. De verzet procedure van klaagster bij de voorzieningenrechter biedt daarvoor ook geen steun.

5.3 De beroepsgronden twee en vier  lenen zich voor gezamenlijke behandeling nu zij zich beide richten op gedrag van de deken bij de behandeling van de klacht van klaagster. De wijze waarop de deken zich in deze van zijn taak heeft gekweten staat niet ter beoordeling in deze procedure. Hij is immers geen partij. De bezwaren van verweerder worden verworpen.

5.4 Het hof behandelt ook de beroepsgronden drie en vijf gezamenlijk. Daarin betoogt verweerder dat de zaak nog niet was afgerond, reden waarom peiljaarverlegging is aangevraagd. Ook deze gronden falen. Vast staat dat verweerder zich in december 2011 en januari 2012, naar aanleiding van het verzoek om rechtsbijstand in verband met een aangezegde openbare verkoop van de inboedel van klaagster, op het standpunt stelde niets te kunnen doen zolang de toevoeging niet was verstrekt. Voorts staat vast dat klaagster verweerder in januari 2012 telefonisch heeft bericht dat de verkoop van de baan was en dat een regeling met de deurwaarder was getroffen. Tot de ontvangst van de toevoeging van 7 mei 2012 heeft verweerder dan ook geen enkele rechtsbijstand aan klaagster verstrekt. Vanaf 7 mei 2012 is er ook geen rechtsbijstand verstrekt en hoefde dit ook niet meer omdat de zaak geregeld was. De enige zichtbare activiteit vanaf de verstrekking van de toevoeging  handelde   over de inning van de eigen bijdrage. Verweerder heeft derhalve in de zaak waarvoor de toevoeging was verstrekt geen rechtsbijstand verleend.

5.5 Door dan toch incasso activiteiten te ondernemen  en te dreigen met een faillissementsaanvraag en openbare verkoop van de inboedel heeft verweerder  in strijd gehandeld met de zorg die hij als advocaat had te betrachten ten opzichte van de belangen van klaagster. Dat de toevoeging, de beschikking van de voorzieningenrechter en de afwijzing van het verzet hem een titel hebben verschaft  maakt de beoordeling van zijn  gedrag niet anders.

5.6 Anders dan de raad ziet het hof geen grond om in zijn beoordeling te betrekken dat verweerder ter zitting geen blijk heeft gegeven de ernst van zijn gedrag  in te zien. Het staat verweerder vrij zijn verweer te voeren op een wijze die hem goed dunkt zolang de grenzen van de betamelijkheid niet worden overschreden. Het hof ziet dan ook geen grond dit mee te wegen in de te treffen maatregel en volstaat dan ook met de oplegging van een enkele waarschuwing en acht dus de beroepsgrond zes in zoverre gegrond.

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline te ’s-Gravenhage van 15 juli 2013 met nummer R.4155/13.62 voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van berisping is op gelegd;

                      en, opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerder de maatregel op van  enkele waarschuwing;

- bekrachtigt de beslissing voor het overige.

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd,

G.J.S. Bouwens, I.E.M. Sutorius, T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  12 mei 2014.