Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:321

Zaaknummer

7138

Inhoudsindicatie

Verweerder had in vijf door klager aan hem toevertrouwde zaken geen noemenswaardige actie ondernomen. Gegrond. Schorsing van 8 weken waarvan 4 voorwaardelijk.

Uitspraak

Beslissing van 7 november 2014

in de zaak 7138

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 april 2014, onder nummer L 375-2013, aan partijen toegezonden op 8 april 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADSHE:2014:75.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 mei 2014 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is eveneens op 7 mei 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een aantal stukken van klager aan het hof, ontvangen ter griffie van het hof op 12 augustus 2014;

-    de brief van verweerder aan het hof van 15 augustus 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 september 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat:

-    verweerder geen of onvoldoende rechtsbijstand heeft verleend in een vijftal zaken, die klager aan hem had toevertrouwd.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

Klager heeft in de periode 2009 tot 2012 vijf zaken aan verweerder in behandeling gegeven. Verweerder was toen werkzaam bij X Advocaten. De zaken betroffen:

-    een geschil met A. over aandelen

-    een geschil met Auto Y. over een versnellingsbak

-    een geschil met E./C.

-    een geschil met G. over time-sharing

-    een arbeidsgeschil met de woningstichting Z..

4.2    Bij brief van 1 augustus 2011 heeft verweerder in de eerste vier zaken aan klager geschreven:

“Naar aanleiding van onze dossiercontrole is één of meerdere van onderstaande gebleken:

-    Uw dossier is reeds afgehandeld middels uitspraak of minnelijke regeling;

-    U heeft niet meer gereageerd op onze verzoeken;

-    Het dossier is niet tot een procedure gekomen en het betreffen reeds gedane advieswerkzaamheden.

Naar aanleiding van één van bovenstaande zal uw dossier gearchiveerd worden. […….]  Mocht abusievelijk één van bovenstaande niet op uw dossier van toepassing zijn, verzoek ik u vriendelijk schriftelijk, dan wel per email contact met ons op te nemen met daarin de vermelding van het dossiernummer en de reden waarom uw dossier nog lopende is.”

Per 2 januari 2012 is verweerder van Advocatenkantoor X vertrokken. Mrs. T en B  van Advocatenkantoor X hebben de behandeling van deze zaken overgenomen. Dat kantoor is uiteindelijk failliet gegaan.

Naderhand heeft een advocaat van een ander kantoor, mr. T, de zaken van klager overgenomen.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft in de bestreden beslissing als volgt overwogen.

Verweerder betwist het arbeidsgeschil in behandeling te hebben gehad, maar klager heeft in een email van 29 november 2011 aan verweerder in deze kwestie advies gevraagd. Het blijkt niet dat verweerder daarop heeft gereageerd. Uit het dossier blijkt dat verweerder nimmer op e-mails van klager in de andere vier zaken heeft gereageerd, anders dan met de brief van 1 augustus 2011. De verwijten zijn door verweerder niet inhoudelijk weersproken. Verweerder heeft onvoldoende inspanningen verricht om inzage in de betreffende dossiers te verkrijgen. Ook uit de reactie van de beide voormalige kantoorgenoten van verweerder blijkt dat hij in deze dossiers niets of nauwelijks iets heeft gedaan. De raad achtte de klacht dan ook gegrond en heeft, mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, hem een schorsing in de uitoefening van de praktijk van vier weken opgelegd met openbaarmaking op de in het arrondissement Limburg gebruikelijke wijze.

5.2    Verweerder heeft als grief aangevoerd dat de raad is tekortgeschoten “in de interpretatie en motivatie” van de klacht en heeft verder volstaan met te verwijzen  naar zijn correspondentie aan de deken.

5.3    Klager heeft als grief aangevoerd dat de veroordeling van verweerder te laag is en dat de raad de zaak te zwak heeft beoordeeld.

5.4    Het hof oordeelt als volgt.

Klager is in zijn beroep niet ontvankelijk aangezien voor hem ingevolge artikel 56 lid 1 sub a Advocatenwet alleen hoger beroep open staat indien de klacht geheel of ten dele  ongegrond is verklaard, hetgeen hier niet het geval is. Dat neemt niet weg dat het hof zelfstandig over de opgelegde maatregel kan oordelen.

5.5.1    Verweerder heeft noch bij de deken, noch bij de raad, noch bij het hof inhoudelijk verweer gevoerd tegen de klacht. In zijn appelschrift verwijst hij naar voorafgaand verweer, maar dat ontbreekt. Verweerder heeft aangevoerd dat hij voor het voeren van inhoudelijk verweer de onderliggende dossiers nodig heeft, dat hij via de deken en de curator in het faillissement van zijn vroegere kantoor heeft geprobeerd daarover te beschikken, maar dat dat niet gelukt is. Hij heeft niet de stukken ter griffie van de raad ingezien. Hij heeft na de beslissing van de raad inzage gevraagd aan de nieuwe advocaat van klager, maar die heeft dat na raadpleging van klager geweigerd.

5.5.2    Het is de plicht van verweerder om in antwoord op de klacht nauwkeurig uiteen te zetten wat hij in de vijf door klager aan hem toevertrouwde zaken heeft gedaan. Het enige wat bekend is, is de merkwaardige brief van verweerder aan klager van 1 augustus 2011. In antwoord op verdere vragen daarover heeft verweerder enkel gesteld dat hij dat niet meer wist en dat hij niet aan de dossiers kon komen. Verweerder heeft zich echter ook naar het oordeel van het hof onvoldoende ingespannen om aan de dossiers te komen. Zo had hij na de weigering tot medewerking door de nieuwe advocaat van klager, de deken om bemiddeling kunnen en moeten vragen. Verweerder heeft dat echter nagelaten.

De klacht is mitsdien bij gebreke van verweer terecht gegrond verklaard.

5.6     Wat de opgelegde maatregel betreft ziet het hof in het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en in de passieve wijze waarop hij zich bij de onderhavige klacht  heeft opgesteld aanleiding zorgen te uiten over de praktijkvoering door verweerder. Het hof acht bovendien het optreden van verweerder in dit geval zodanig ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar dat het hof met eenparigheid van stemmen de door de raad opgelegde maatregel zal verzwaren tot een schorsing van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk.

Voor het gelasten van openbaarmaking op de in het arrondissement Limburg gebruikelijk wijze ziet het hof in dit geval geen specifieke reden, zodat dat achterwege gelaten zal worden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beroep;

-    bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 7 april 2014, nr. L 375-2013, voor zover de klacht daarin gegrond werd verklaard;

-    vernietigt de beslissing voor het overige;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken, met bepaling dat deze schorsing ingaat op 19 december 2014 of, indien verweerder uit anderen hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk in aansluiting daarop, en met bepaling dat een gedeelte groot vier weken niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar, die heden ingaat, aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. T. Zuidema, G.J.L.F. Schakenraad, C.A.M.J. Raymakers en J.S.W. Holtrop, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.